18
Drie uur 's middags, buiten woedde een sneeuwstorm, het restaurant op de bovenste verdieping van het hotel vrijwel leeg en zo te zien maar één dienster voor de hele zaak. Karen had er alles om durven verwedden dat het meisje haar een tafeltje in de buurt van de drie mannen in zakenkostuum die aan de lunch zaten zou geven, en dat deed ze dan ook: de jonge, belangrijk uitziende kerels druk pratend, lachend om iets dat een van hen zei, tot Karen langsliep, en toen werd het stil. Karen wierp een blik in hun richting terwijl ze aan de glazen buitenwand ging zitten; even overwoog ze om een ander tafeltje te vragen, niet zo dicht bij het drietal in de buurt. Maar ze waren klaar en zaten aan de koffie met cognac of iets dergelijks en ze was van plan om maar één drankje te nemen. 'Jack Daniels, alstublieft, met een glas water.' Ze draaide zich om en zag haar reflectie in het glas tegen een bewolkte lucht, sneeuw die in vlagen neerdwarrelde, tweehonderdvijftien meter boven de stad, ergens daar beneden. Ze hoorde een van hen zeggen: 'Waarom niet,' en toen tegen de dienster: 'Celeste, geef ons nog iets en zet het drankje van die jongedame op onze rekening.' Karen herinnerde zich een boek dat ze haar vader jaren geleden had zien lezen dat Celeste, de maagd van de Goudkust heette. Ze draaide zich om en zag hen ballonglazen naar haar opheffen en glimlachen, prettig uitziende kerels, tussen de vijfendertig en veertig in donkere pakken, twee met een wit overhemd, de derde met een overhemd dat even donkerblauw was als zijn kostuum. Ze schudde haar hoofd en zei: 'Niettemin bedankt.' De dienster kwam naar Karens tafel teruggelopen. 'Ze willen u iets te drinken aanbieden.'
'Dat heb ik begrepen. Zeg tegen ze dat ik liever zelf betaal.' 'Het zijn goeie kerels,' zei het meisje op een toon van meisjes-onder-elkaar, 'ze vieren een goeie deal.'
'Ik niet,' zei Karen. 'Maar nu je hier toch bent, maak er een dubbele van, Celeste. Met een glas water.'
Ze zag de drie kerels opkijken naar de dienster die de boodschap overbracht. Nu keken ze deze kant op. Karen haalde haar schouders op en keek naar buiten, naar de sneeuw en bedacht dat het bijna zo'n glazen bol leek die je moest schudden waarna de sneeuw ronddwarrelde, alleen zat je hier in de bol en keek je naar buiten. Het duurde tien minuten voordat haar bestelling kwam. Ze schonk wat water bij uit een karafje, nam een flinke teug en zag de man met het donkere overhemd en een roestkleurige das-naast haar tafeltje staan. Hij zei: 'Neem me niet kwalijk.' Ze vond zijn das mooi.
'Mijn partners en ik hebben gewed wat je doet voor de kost.' Hij glimlachte.
Niet zijn vrienden of zijn maten, nee, zijn partners.
'En ik heb gewonnen. Hallo, ik ben Philip.'
Niet Phil, Philip. Karen zei: 'Als je er geen bezwaar tegen hebt, Philip, zou ik graag rustig iets drinken en weer weggaan. Goed?'
'Wil je niet weten wat ik heb geraden? Hoe ik weet wat je voor de kost doet?'
'Om je eerlijk de waarheid te zeggen,' zei Karen, 'ben ik niet eens matig geïnteresseerd. Echt, ik wil niet onbeleefd zijn, Philip, maar ik wil liever met rust worden gelaten.' Ze keek weer naar de sneeuwstorm.
'Je hebt een slechte dag, is het niet? Ik begrijp het,' zei Philip, 'en het spijt me.'
In het raam zag ze hem zich omdraaien en weggaan. De gentleman, beleefd, bezorgd, begrijpend - ze hoefde maar, kom, we gaan, te zeggen en ze waren weg.
De volgende zei: 'Ik denk dat ik weet waarom je zo terneergeslagen bent - als ik zo vrij mag zijn.' Zo verdomd zeker van zichzelf.
'Je hebt vandaag met een klant gebeld, gevraagd of je de opdracht had en ze zeiden, nou, daar moeten we nog eens over nadenken.' Het was haar zwarte pakje; ze moest hier voor zaken zijn, maar zag er niet bepaald happy uit.
'Ik héb zo'n idee dat je de nieuwe vertegenwoordiger bent en dat je klant nu niet direct weg is van de gedachte dat een jonge vrouw, zelfs een die zo knap is als jij, de account gaat behandelen.'
Ja hoor, het was het zwarte pakje.
'Zit ik er ver naast?' Glimlachend. 'Hallo, ik ben Andy.'
Net die televisiereclame. Hebt u last van ongewild urineverlies?
Hallo, ik ben June Allyson.
'Tussen twee haakjes, wij zijn een stel eenvoudige reclamejongens. We zijn vanmorgen vanuit New York gekomen om een belangrijke account binnen te halen.' Andy boog zich wat voorover om naar buiten te kijken, misschien ook om wat dichterbij te komen, probeerde door de sneeuw te kijken. 'De Hiram Walker Distilleerderij, hier vlak aan de overkant van de rivier, als Canada tenminste in die richting ligt. Dat kun je op dit moment niet zien, of wel soms? Maar goed, we lieten hem het ontwerp zien voor de marketing van hun nieuwe margarita mix. Een kerel die eruitziet als een Mexicaanse bandido, grote Chihuahua-hoed op, gekruiste patroonbanden over zijn borst en de tekst: "Je hebt geen waardeloze barkeeper nodig." De klant lag dubbel. Vandaar dat we een klein feestje vieren voordat we morgen terugvliegen.' Karen luisterde. Ze zei: 'Andy? Echt. Het kan me geen reet schelen.'
Hij fronste zijn wenkbrauwen en het was werkelijk goed bedoeld toen hij vroeg: 'Waarom ben je zo agressief? Wil je me soms vertellen wat er gebeurd is?'
Bij deze jongens kon het alleen maar zakelijk zijn. Karen zei: 'Verdwijn, wil je?' en bleef Andy aanstaren tot hij zich omdraaide. Het enige wat ze hoefde te doen, was toegeven en ze zouden vragen of ze zin had om bij hen te komen zitten en daar was ze niet voor in de stemming. Zitten en glimlachen. Goed, als je dan niet in sales zit, wat doe je dan wél? Ik ben een deputy U.S. marshal en jullie staan onder arrest, stelletje zakken. Nee, dat zouden ze juist mooi vinden, dus ze zou het eenvoudig moeten houden, zeggen dat ze voor Justitie werkte, als federal marshal, en dan zouden ze wauw zeggen, dat meen je niet, en heel geïnteresseerd doen - Ben je gewapend? - tot ze wel eens even zouden laten zien hoe pienter en onderhoudend reclamemakers konden zijn, waarna het hoge woord er ten slotte uit zou komen: Logeer je hier in het hotel?
Ze was er vrijwel zeker van dat de derde man zich geroepen zou voelen om een poging te wagen, of de andere twee zouden hem aansporen. Vroeger of later zou hij verschijnen. Karen dronk met vrienden. Als ze alleen was zou ze mogelijk af en toe iets aannemen van een man die ze niet kende als het er ten minste niet duimendik bovenop lag dat het een smeerlap was. Zo had ze Carl Tillman ook ontmoet. Hij bood haar een borrel aan en bleek een bankrover te zijn, die waar ze haar vader over had verteld - nadat Burdon haar had verteld dat ze Tillman in de gaten hielden - en gevraagd wat ze moest doen, waarop hij had gezegd dat ze een andere vriend moest zoeken. Overigens zou ze er gauw genoeg achter zijn gekomen, Tillman was haar type niet — zelfs als hij geen banken had beroofd. Het waren de kleine dingen die haar irriteerde, zoals 'Ciao' zeggen in plaats van tot ziens of ik zie je, of de manier waarop hij haar 'lady' noemde wat haar telkens weer aan Kenny Rogers deed denken.
Als ze haar met rust lieten, was het hier zo slecht nog niet, een nieuwe ervaring, lekker warm midden in een sneeuwstorm zitten en Jack Daniels drinken. Maar terwijl ze hieraan zat te denken en zich begon te ontspannen, zag ze in het raam weer een donker pak verschijnen, de derde man die zijn praatje kwam houden. Karen wachtte hoe hij zou beginnen. Ten slotte zei hij: 'Mag ik je iets te drinken aanbieden?'
Zonder zich om te draaien,
wist ze wie het was.
Zelfs haar binnenste wist het, een spier of iets dergelijks, verkrampte ergens midden in haar lichaam en wilde zich niet meer ontspannen. Wat ze zich voor de geest had gehaald en waar ze in gedachten mee had gespeeld, gebeurde nu, en ze was bang dat als ze haar hoofd om zou draaien hij er niet zou zijn of dat het toch een van die kerels zou blijken te zijn. Ze staarde naar zijn spiegelbeeld tot ze zekerheid moest hebben en draaide haar hoofd om. Karen keek omhoog naar Jack Foley in zijn keurige donkerblauwe pak, zijn haar niet echt gekamd maar er toch fantastisch uitziend. Ze zei: 'Ja, graag,' zo makkelijk ging dat. 'Wil je er bij komen zitten?'
Hij keek haar aan en trok een stoel onder de tafel vandaan. Nu zat hij tegenover haar, vlakbij, zijn armen op de rand van de tafel gesteund, geen van beiden die iets zei, zelfs niet over het weer, de drie reclamejongens kijkend - dat wist Karen zonder dat ze zich om hoefde te draaien — zich afvragend wat hier gebeurde. Ze zien een man binnenkomen: blank, zevenenveertig jaar oud, een meter vijfentachtig, vijfenzeventig kilo, haar lichtbruin, ogen blauw, geen zichtbare littekens... Nee, dat was niet zo, ze zagen een kerel die veel op hen leek. Alleen anders. Hij had iets... Ze moest proberen niet aan hem te denken in verband met wat hiervoor was gebeurd - wat ze ook aan het doen waren - wilde dit lukken. Niet aan het verleden of wat er onmiddellijk hierna zou gebeuren. Maar het was waar, of ze het nu in zijn dossier had gelezen of dat het kwam omdat ze hem recht aankeek, zijn ogen waren helderblauw. Zijn tanden waren wit, wit genoeg... Hij stak zijn hand uit, zei: 'Ik ben Gary,' en glimlachte. Ze aarzelde heel even, deed toen mee en zei: 'Ik ben Celeste,' en moest ook glimlachen, een lach die hen beiden makkelijk afging, in de stemming om te glimlachen, een geheim dat ze deelden en dat verder niemand op de wereld kende.
Toen ze haar hand op tafel legde, bedekte hij die met de zijne. Ze keek naar zijn gezicht terwijl ze haar hand heel langzaam onder de zijne uittrok, naar zijn ogen die de hare geen moment loslieten, en legde haar hand op de zijne. Ze streek heel licht met haar vingertoppen over zijn knokkels, heen en weer. Ze zei: 'Het duurt hier een uur voordat je iets te drinken krijgt. Er is maar één dienster.' Even wendde hij zijn hoofd af en wilde opstaan. 'Ik loop wel even naar de bar.'
'Niet weggaan,' zei Karen.
Hij zakte langzaam terug in zijn stoel. 'Maken die kerels het je lastig?'
'Nee, dat zijn keurige jongens. Ik bedoel, je bent hier net.' Ze pakte haar glas op en zette het voor hem neer. 'Ga je gang.' Ze keek naar hem terwijl hij een slokje nam. Hij smakte met zijn lippen. 'Bourbon.' 'Bijna goed.'
Hij zei: 'Je bedoelt dat Jack Daniels geen bourbon is?' Ze glimlachte en hij zei: 'Nee, eigenlijk ook niet. Hou je van Jim Beam, Early Times?' 'Niet slecht.' 'WildTurkey?' 'Heerlijk.'
Hij zei: 'Goed, dan hebben we dat in elk geval gehad.' Ze keek terwijl hij nog een slok nam en het glas voor haar neerzette. 'Heb je Stranger Than Paradise ooit gezien?' Hij keek naar buiten naar de sneeuw en ze wist dat hij hem had gezien.
'Die twee kerels die dat meisje dat net uit Tsjecho-Slowakije is gekomen, ergens uit die buurt in elk geval, meenemen naar Cleveland om Lake Erie te zien? En dat het zo hard sneeuwt dat je het meer niet kunt zien? Bedoel je die?' Ze glimlachte naar hem. Hij zei: 'Was dat een soort examenvraag?'
'Een van die jongens geeft haar een jurk,' zei Karen. 'Ze trekt hem uit, gooit hem in de vuilnisbak en zegt: "Die jurk irriteerde me.'"
Hij zei: 'Jij houdt van gekheid, hè?'
'Als ik tijd heb.'
'Wat doe je voor de kost?'
'Ik ben vertegenwoordiger. Ik moest hier een klant bezoeken en ze deden rot tegen me omdat ik een meisje ben.'
'Denk je zo over jezelf?'
'Wat, als een vertegenwoordiger?'
'Een meisje.'
'Daar heb ik geen problemen mee.'
'Je haar zit leuk. Dat pakje staat je trouwens ook goed.'
'Ik had er nog zo een — nou ja, ongeveer hetzelfde, maar dat heb ik weg moeten doen.'
'O, ja?'
'Het stonk.'
'De stomerij hielp dus niet?'
Ze zei nee. Ze vroeg: 'Wat doe jij voor de kost, Gary?' en zag zijn ogen veranderen, zag er een bijna ernstige uitdrukking in komen. Hij zei: 'Hoe ver gaan we hiermee?'
Dat veranderde alles, bracht haar uit haar evenwicht. Karen zei: 'Nog niet. Nog niets zeggen. Goed?'
Hij zei: 'Ik geloof niet dat het werkt als we iemand anders zijn. Begrijp je wat ik bedoel? Gary en Celeste, Jezus, wat weten die nou helemaal?'
Ze wist dat hij gelijk had, maar het duurde even voordat ze zei: 'Als we niet iemand anders zijn, dan zijn we onszelf. Maar vraag me niet waar het dan heen gaat of hoe het afloopt, goed? Want daar heb ik geen idee van. Ik heb dit nooit eerder gespeeld.' De manier waarop hij zei: 'Het is geen spelletje,' deed haar beseffen dat hij het meende. 'Weet jij dan wat het wél is?'
Hij zei: 'Dat geeft niet, het is iets dat gebeurt. Het is net zoiets als iemand zien die je nooit eerder hebt gezien — op straat bijvoorbeeld — en je kijkt elkaar aan.'
Karen knikte. 'Je maakt oogcontact zonder het te willen.'
'En heel even,' zei Foley, 'is er iets van herkenning. Je kijkt elkaar aan en je weet iets.'
'Dat niemand anders weet,' zei Karen. 'Je ziet het in hun ogen.' 'En het volgende moment is die persoon verdwenen,' zei Foley, 'en dan is het te laat om nog iets te doen, maar je herinnert het je omdat het er was en je liet het gaan, en je denkt: Wat als ik was blijven staan en iets had gezegd? Het overkomt je misschien maar een paar keer in je leven.'
'Of maar één keer,' zei Karen. 'Waarom gaan we hier niet weg?' 'Waar wil je heen?'
Karen keek op. De reclamejongens waren bezig op te stappen, gooiden servetten op tafel, schoven hun stoelen terug, allemaal heel traag. Philip keek in haar richting, toen Andy. Andy zwaaide. Karen keek naar hen tot ze eindelijk van tafel gingen en naar de uitgang liepen.
Het was stil. Ze keek naar Foley in het strak gesneden donkerblauwe pak, zijn witte overhemd met button-downboord, zijn bordeauxrodc-met-blauwe das — de degelijke zakenman - keek in zijn ogen en zei: 'Laten we naar mij gaan.' 'Naar je kamer?'
'Mijn suite. Die gaven ze me nadat ik mijn papieren had laten zien.'
'De zaken moeten goed gaan bij jou.'
'Ik weet het niet, Jack. Zoals
de zaken nu gaan, moet ik binnenkort misschien een baantje
zoeken.'