Hoofdstuk 5

 

Die avond om een uur of half zeven liep ik naar Sheller­ton om mijn kleren op te halen bij Fiona en Harry Goodhaven. Het was al donker, maar het leek mij dat het min­der koud was en ook stond er minder wind dan die och­tend.

Ik had inmiddels drie uur van het verhaal van Tremaynes bijzondere jeugd op de band opgenomen en was met hem meegelopen om zijn paarden bij de avondronde te inspecteren. Bij elk van de vijftig boxen was hij blijven staan om te controleren of de bewoner het goed maakte, terwijl hij even met de stalknecht sprak en worteltjes uit­deelde aan de nieuwsgierig uitgestoken hoofden, verge­zeld van klopjes en een paar vriendelijke woorden.

Terwijl we langs de rijen deuren liepen legde hij tussen de bedrijven door uit dat de paarden thans met wollen en donzen staldekens tegen de vorst beschermd werden, waarover een jutedek (van een soort zakkengoed) secuur was vastgegespt. Ze kregen hun hoofdvoer van de dag en werden tot de volgende ochtend opgesloten om onge­stoord de nacht door te brengen.

'Een van ons, Bob, Mackie of ik, doet 's avonds laat nog een ronde,' vertelde hij. 'Om ons ervan te vergewissen dat alles in orde is. Dat ze niet tegen hun box schoppen en zo. Als ze rustig zijn is alles oké en val ik ze niet lastig.'

Net vijftig kinderen, dacht ik, knus toegestopt in bed.

Ik had hem gevraagd hoeveel stalhulpen hij had. Eenentwintig, zei hij, plus Bob Watson, die voor zes telde, en de hoofdreisknecht, een chauffeur en een terreinknecht. Met Mackie en Dee-Dee erbij zevenentwintig volledige arbeidskrachten. Bij alles wat er bij het trainen van ren­paarden kwam kijken, zonken de problemen van het boekenvak in het niet, merkte hij op.

Toen ik hem eraan herinnerde dat ik naar Fiona en Harry ging om mijn spullen op te halen, bood hij me zijn auto aan.

'Ik loop graag,' zei ik.

'Goeie god.'

'Wanneer ik terug ben zal ik koken.'

'Dat hoeft niet,' protesteerde hij. 'Laat je niet door Gareth opjutten.'

'Ik heb beloofd dat ik het zou doen.'

'Mij kan het niet veel schelen wat ik eet.'

Ik grinnikte. 'Misschien maar goed ook. Ik denk dat ik kort na Gareth terug ben.'

Ik had ontdekt dat de jongste zoon iedere morgen op de fiets naar het huis van zijn vriend Coconut reed, van­waar ze allebei met de auto heen en terug werden ge­bracht naar een stad op vijftien kilometer afstand, waar ze als dagleerlingen een school bezochten waarvan de meeste andere leerlingen intern waren. Ze maakten lange uren, zoals altijd op dat soort scholen - Gareth was nooit veel vroeger dan zeven uur thuis, dikwijls later. Zijn briefje: 'TERUG OM TE BIKKEN' scheen een permanen­te mededeling te zijn. Hij haalde het alleen weg, zei Tremayne, wanneer hij 's ochtends wist dat hij tot bedtijd zou wegblijven. Dan liet hij een andere boodschap achter om te zeggen waar hij heen ging.

'Heel ordentelijk,' merkte ik op.

'Van jongs af aan al.'

Ik bereikte de hoofdstraat van Shellerton en stapte ste­vig door naar het huis van de Goodhavens. Er stonden drie of vier auto's op de oprijlaan en ik liep achterom naar de keukendeur, waar ik aanbelde.

Na enige tijd deed Harry zelf open, en zijn geërgerde gezicht klaarde zichtbaar verscheidene graden op tot een verwelkomende glimlach.

'O, dag, kom binnen. Ik was je helemaal vergeten. De kwestie is dat we weer een rotdag in Reading hebben ge­had. Maar we zijn wel heelhuids thuisgekomen, dat is het beste dat je ervan kunt zeggen.'

Ik ging naar binnen en hij deed de deur achter mij dicht, terwijl hij tegelijkertijd zijn hand op mijn arm leg­de om mij tegen te houden.

'Ik moet je zeggen dat Nolan en Lewis er allebei zijn,' zei hij. 'Nolan is veroordeeld wegens dood door schuld. Zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Hij hoeft niet achter de tralies, maar niemand is erg blij.'

'Dan ga ik er meteen weer vandoor,' zei ik. 'Ik wil niet storen.'

'Doe me een plezier en help me de boel op te vrolij­ken.'

'Als het daarom gaat... '

Hij knikte, haalde zijn hand weg en ging mij door de keuken voor naar een gezellige hal met veel rood, en daarna naar een roze-met-groen sitsen zitkamer.

Fiona vroeg, terwijl ze haar zilverblonde hoofd om­draaide: 'Wie was dat?' en zag mij achter Harry aan ko­men. 'O, lieve hemel, dat was ik vergeten.' Ze kwam naar mij toe en stak haar hand uit, die ik schudde, een eigenaardige vormelijkheid na onze eerdere ontmoeting.

'Dit zijn mijn neven,' zei ze, 'Nolan en Lewis Everard.' Ze keek mij doordringend aan met een blik van: 'Hou je mond,' en dus zei ik niets. 'Een vriend van Tremayne,' leg­de ze hun kort uit. 'John Kendall.'

Mackie, die uitgeteld in een fauteuil zat, bewoog groe­tend haar vingers. Alle anderen stonden met een glas in de hand. Harry drukte mij een bleekgouden drankje in handen en liet mij zelf ontdekken wat er onder het drijf-ijs zat. Whisky, merkte ik toen ik proefde.

Ik had mij geen voorstelling van Nolan of Lewis ge­maakt, maar hun voorkomen was niettemin een verras­sing. Ze waren allebei klein, Nolan knap en pezig, Lewis dik en pafferig. Allebei achter in de dertig. Donker haar, donkere ogen, donkere kaken. Misschien had ik ver­wacht dat ze dan wel niet qua uiterlijk, maar in elk geval qua karakter op Harry zouden lijken, maar het was on­middellijk duidelijk dat dit niet het geval was. In tegen­stelling tot Harry's geamuseerde wereldwijsheid, hield Nolan er een aristocratisch klinkend spraakje op na dat in wezen agressief was en voor vijftig procent uit grofhe­den bestond. De eerste woorden die hij sprak kwamen erop neer dat hij niet in de stemming was voor gasten.

Fiona noch Harry liet enige gêne blijken, alleen matte toegeeflijkheid. Als Nolan zich op die manier voor de rechtbank had geuit, dacht ik, was het geen wonder dat hij schuldig was bevonden. Het kostte weinig moeite je voor te stellen dat hij een aantrekkelijk meisje wurgde.

Harry zei kalm: 'John schrijft Tremaynes biografie. Hij weet van de rechtszaak en het feest vanwege Top Spin Lob af. Hij is een vriend van ons en hij blijft.'

Nolan wierp Harry een strijdlustige blik toe en Harry keek uiterst vriendelijk terug.

'Iedereen kan intussen van de rechtszaak af weten,' zei Mackie. 'Het heeft tenslotte vanochtend in alle kranten gestaan.'

Harry knikte. 'Lees er meer over in onze volgende edi­tie.'

'Het is om de puntje-puntje-puntje geen grapje,' zei Lewis. 'Ze namen bij ons vertrek foto's van ons.' Zijn hu­meurige stem klonk als die van zijn broer, alleen een tikje hoger en, zoals ik geleidelijk aan ontdekte, in plaats van werkelijk aanstootgevende schuttingwoorden had hij de gewoonte eufemismen als 'je-weet-wel', 'piep' en 'puntje-puntje-puntje' te gebruiken. Uit Harry's mond had het misschien grappig geklonken - uit die van Lewis leek het eerder een vorm van lafheid.

'Gord je lendenen, voorzover je die hebt,' zei Harry sussend tegen hem. 'De volgende week zijn de mensen het vergeten.'

Nolan zei tussen enige drieletterwoorden in dat ieder­een die er iets toe deed het zich zou herinneren, met in­begrip van de Jockey Club.

'Ik betwijfel of ze je zullen schorsen,' zei Harry. 'Het zou iets anders zijn geweest als je je bookmaker niet be­taald had.'

'Harry!' zei Fiona scherp.

'Sorry, liefste,' mompelde haar man, zij het met half neergeslagen oogleden, als jaloezieën die over zijn wer­kelijke gevoelens werden neergelaten.

Tremayne en ik hadden allebei onder het verorberen van sandwiches twee verslagen van het proces van de vo­rige dag gelezen, één in een sportkrant, een ander in een sensatieblad. Tremaynes enige commentaar had uit af­keurend gegrom bestaan, terwijl ik een paar feiten had geleerd die de familie Vickers de avond tevoren had weg­gelaten.

Om te beginnen was de neef van Fiona amateur-joc­key (volgens beide kranten 'welbekend'), die vaak aan races meedeed op Fiona's paarden, getraind door Tremayne Vickers. Nolan Everard was destijds korte tijd ver­loofd geweest met Magdalene Mackenzie (Mackie), die vervolgens getrouwd was met Perkin Vickers, de zoon van Tremayne. 'Welingelichte bronnen' hadden met stel­ligheid bevestigd dat de drie families, Vickers, Goodhaven en Everard, op vriendschappelijke voet met elkaar verkeerden. Het openbaar ministerie had dit niet aange­vochten, maar gesuggereerd dat ze allen de gelederen hadden gesloten om Nolan zijn verdiende straf te doen ontlopen.

Een stemmige foto van Olympia (door haar vader ver­strekt) toonde een blondharig schoolmeisje, onrijp, een onschuldig slachtoffer. Niemand scheen er een verkla­ring voor te hebben waarom Nolan had gezegd dat hij het kreng zou wurgen, en nu ik hem had horen praten was ik er zeker van dat dat niet zijn enige woorden waren geweest.

'De kwestie is eigenlijk niet,' zei Fiona, 'of de Jockey Club hem zal verbieden nog ooit op een renbaan te ko­men, want ik ben ervan overtuigd dat ze dat niet zullen doen, ze laten notoire schurken ook tot de renbaan toe, maar of ze hem zullen schorsen als amateur-jockey.'

Harry zei op quasi medelevende toon tegen Nolan: 'Het maakt wel een einde aan je aspiraties om lid van de Jockey Club te worden, nietwaar, ouwe jongen?'

Nolan keek of hij hem wel kon verscheuren en merkte venijnig op dat Harry de zaak geen goed had gedaan door niet door dik en dun te zweren dat Lewis onmiskenbaar bezopen was geweest.

Harry gaf geen antwoord, maar schonk met een licht schouderophalen het glas van Lewis, dat onmiskenbaar leeg was, nogmaals vol.

Ook al had je alle mogelijke consideratie met Nolan, dacht ik, ook al nam je de lange, zenuwslopende beproe­ving van de hem boven het hoofd hangende gevangenis­straf in aanmerking, ook al hield je rekening met de be­lasting omdat hij per slot van rekening, zelfs al was het per ongeluk, een jonge vrouw had gedood, ook al telde je de vernederingen mee die hij altijd vanwege zijn veroor­deling zou blijven ondervinden, ook al nam je dit alles in overweging, dan nog was hij honds ondankbaar.

Zijn familie en vrienden hadden hun best voor hem gedaan. Ik achtte het heel waarschijnlijk dat Lewis mein­eed had gepleegd, evenals Harry op een haar na, in de kwestie van het geheugenverlies door alcohol. Harry was er op het laatste moment voor teruggedeinsd een over­tuigde mening dan wel een regelrechte leugen te verkon­digen en ik durfde te wedden dat het het laatste was. Ze waren opnieuw met zijn allen naar de rechtbank getogen om Nolan te steunen, terwijl ze veel liever thuis waren gebleven.

'Ik blijf vinden dat je in hoger beroep moet gaan,' zei Lewis.

Nolans schunnige antwoord kwam erop neer dat zijn advocaat hem de raad had gegeven het risico niet te ne­men, zoals Lewis heel goed wist.

'Laat die advocaat de je-weet-wel krijgen,' zei Lewis.

'Hogere rechtbanken kunnen straffen zelfs verhogen, geloof ik,' zei Fiona waarschuwend. 'Ze zouden er wel eens een onvoorwaardelijke straf van kunnen maken. Ik moet er niet aan denken.'

'Olympia's vader spuwde vuur na afloop,' knikte Mackie somber. 'Hij wilde dat Nolan levenslang had gekre­gen. Een leven voor een leven, riep hij.'

'Je kunt geen beroep aantekenen, alleen maar omdat je de straf te hoog vindt,' legde Harry uit. 'Er moet tijdens de rechtszitting een of ander wetsartikel verkeerd zijn toegepast.'

'Als Nolan geen beroep aantekent, geeft hij min of meer toe dat hij puntje-puntje-puntje schuldig is,' hield Lewis koppig vol.

Er viel een abrupte stilte. Ze achtten hem allemaal schuldig, hoewel misschien niet allemaal in dezelfde ma­te. Geen risico nemen leek een verstandig advies.

Ik keek peinzend naar Mackie en dacht aan haar verlo­ving met Nolan destijds. Ze toonde slechts vriendschap­pelijke bezorgdheid voor hem - geen sluimerende liefde en geen rancune. Nolan toonde slechts bezorgdheid voor zichzelf.

Fiona vroeg aan mij: 'Blijf je eten?' en Harry zei: 'Ja, doe dat,' maar ik schudde mijn hoofd.

'Ik heb beloofd voor Gareth en Tremayne te zullen ko­ken.'

'Goeie god,' zei Harry.

'Dat is weer eens iets anders dan pizza's!' zei Fiona. 'Negen van de tien avonden eten ze pizza. Gareth stopt er maar een paar in de magnetron, met de regelmaat van de klok.'

Mackie zette haar glas neer en stond vermoeid op. 'Ik denk dat ik ook maar ga. Perkin zal benieuwd zijn het nieuws te horen.'

Nolan merkte met een paar schunnigheden stekelig op, dat als Perkin de moeite had genomen zijn gezicht in Reading te laten zien, hij het nieuws al zou hebben ver­nomen.

'Hij was er niet bij nodig,' zei Harry goedmoedig.

'Olympia is in zijn deel van het huis gestorven,' zei Lewis. 'Hij had toch op zijn minst wat belangstelling kun­nen tonen.'

Met enige fijnzinnigheden onder de gordel herinnerde Nolan eraan dat Tremayne hen evenmin gesteund had.

'Ze hadden het allebei druk,' verdedigde Mackie hem. 'Ze werken allebei, dat weet je.'

'Bedoel je dat wij niet werken?' vloog Lewis op.

Mackie zuchtte. 'Vat het op zoals je wilt.' Tegen mij zei ze: 'Ben je met de wagen van Tremayne gekomen?'

'Nee, lopend.'

'O! Wil je in dat geval een lift terug?'

Ik nam haar aanbod graag aan en Harry liep mee om ons uit te laten.

'Hier is je tas met kleren,' zei hij, terwijl hij hem mij overhandigde. 'Ik kan je niet genoeg bedanken, dat weet je.'

'Altijd tot je dienst.'

'God verhoede.'

Harry en ik keken elkaar even aan met het soort ver­standhouding dat het begin is van vriendschap, en het zou mij niet verbaasd hebben als het hem, van hen allen, nog het minst zou hebben gespeten Nolan achter de tra­lies te zien.

'Zo is hij niet altijd,' zei Mackie toen ze de oprijlaan af reed. 'Nolan, bedoel ik. Hij kan ontzettend grappig zijn. Of liever, dat kon hij, voor dit hele gedoe.'

Ik las vandaag in de krant dat je met hem verloofd bent geweest.'

Ze moest half lachen. 'Ja, inderdaad. Vijfjaar geleden, een maand of drie.'

'Wat gebeurde er?'

'We ontmoetten elkaar in februari op een dansavond. Ik wist wie hij was. Fiona's neef, de amateur-jockey. Ik was met paarden opgegroeid. Had al pony's voor ik kon lopen. Ik vertelde hem dat ik soms bij Fiona bleef loge­ren. Klein wereldje, zei hij. We hebben de hele avond sa­men doorgebracht en... nu ja... ook de hele nacht. Het was plotseling, als een blikseminslag. Zeg maar niets te­gen Perkin. Waarom vertel je aan volmaakte vreemden dingen die je aan niemand anders vertelt? Sorry, vergeet het maar.'

'Mm,' zei ik. 'Wat gebeurde er toen je ontwaakte?'

'Het was als een roetsjbaan op de kermis. We brachten al onze tijd samen door. Na twee weken vroeg hij me ten huwelijk en ik zei ja. In de zevende hemel. Ik liep op wol­ken. Ik ging naar de races om hem te zien... hij was beto­verend. Hij won aan één stuk door en zei dat ik hem ge­luk had gebracht.' Ze zweeg glimlachend.

'En toen wat?'

'Toen eindigde het steeple-chaseseizoen. We begon­nen plannen voor de bruiloft te maken. Ik weet niet... misschien dat we elkaar gewoon beter leerden kenden. Ik weet niet precies wanneer ik besefte dat ik een vergissing beging. Hij begon geïrriteerd te raken. Uitbarstingen van woede. Op een goede dag zei ik: "Het wordt niets, hè?" en hij zei: "Nee," en toen zijn we in eikaars armen gevallen en hebben we wat tranen gestort, en heb ik hem zijn ring teruggegeven.'

'Je mag nog van geluk spreken,' merkte ik op.

'Ja. Hoe bedoel je?'

'Dat je er afgekomen bent zonder een huwelijk met doorlopend ruzie en een scheiding vol rancunes.'

'Daar heb je gelijk in.' Ze draaide de oprit bij Tremayne in en bracht de wagen tot stilstand. 'We zijn sindsdien vrienden, maar Perkin voelt zich nooit op zijn gemak als Nolan er is. Weet je, Nolan is briljant en moedig te paard, terwijl Perkin maar een matig ruiter is. We praten niet veel over paarden wanneer we alleen zijn. We hebben een heel rustig leven, eerlijk gezegd. Ik zeg wel eens tegen Perkin dat hij Nolan dankbaar moet zijn, omdat ik nu vrij was voor hem, maar ik denk dat hij aan zijn gevoe­lens ook niets kan veranderen.'

Ze zuchtte, maakte haar autogordel los en stapte uit.

'Hoor eens,' zei ze. 'Ik mag je graag, maar Perkin is nogal gauw jaloers.'

'Ik zal doen of je lucht voor me bent,' beloofde ik.

Ze glimlachte kwiek. 'Een tikje ouderwetse vormelijk­heid zal wel voldoende zijn.' Ze wilde zich omdraaien, maar stopte toen. 'Ik ga door onze eigen deur naar bin­nen, die van Perkin en mij. Even kijken hoe het ermee is. Of hij al klaar is met werken. Waarschijnlijk komen we nog langs om wat te drinken. Dat doen we vaak, op dit uur van de dag.'

'Oké.'

Ze knikte en liep weg, en ik liep om naar Tremaynes kant van het huis alsof ik daar al eeuwen woonde. Gister­ochtend pas was ik in de vrieskou bij tantetje wakker ge­worden. Niet te geloven.

Tremayne had in de familiezitkamer het houtvuur aangestoken en zich een gin-tonic ingeschonken. Terwijl hij zich stond te warmen aan de vlammen, luisterde hij teleurgesteld naar de uitslag van Nolans proces.

'Schuldig zonder strafoplegging,' merkte hij op. 'Een nieuwerwetse ontsnappingsclausule.'

'Moet de schuldige dan altijd gestraft worden?'

Hij keek mij peinzend aan. 'Is dat een vraag om mijn karakter te peilen?'

'Misschien wel.'

'Dan is hij in elk geval niet te beantwoorden. Het ant­woord luidt: ik weet het niet.' Hij draaide zich om en duwde met zijn voet een houtblok dieper in het vuur. 'Schenk jezelf maar wat in.'

'Dank je. Mackie zei dat ze misschien nog langs zou­den komen.'

Tremayne knikte alsof dat vanzelf sprak en inderdaad kwamen zij en Perkin even later binnendoor gelopen, net toen ik stond te aarzelen tussen de enig voorhanden dranken, whisky en gin, die ik geen van beide echt lekker vond. Perkin loste het probleem voor zichzelf op door naar de keuken te lopen en met een glas cola terug te ko­men.

'Wat drink je eigenlijk het liefst?' vroeg Mackie, die mijn aarzeling zag, terwijl ze voor zichzelf tonic bij de gin schonk.

'Wijn, dunkt me. Liefst rode.'

'Er moet wijn op kantoor staan. Tremayne bewaart die daar voor eigenaren die langskomen om hun paarden te zien. Ik haal hem wel even.'

Ze liep ongehaast weg en kwam terug met een bordeauxfles en een kurkentrekker die ze zo verstandig was geweest mee te nemen. Ze overhandigde ze mij allebei.

Tremayne vroeg, terwijl ik de Chateau Kirwan open­trok: 'Is het wat?'

'Uitstekend,' zei ik, terwijl ik aan de frisse kurk rook.

'Voor mij is het allemaal druivensap. Als je ervan houdt, zet het dan maar op de boodschappenlijst.'

'De boodschappenlijst,' legde Mackie uit, 'is een briefje dat op het prikbord in de keuken geprikt zit en waarop iedereen bijschrijft wat hij nodig vindt. Wie toevallig boodschappen gaat doen neemt de lijst mee.'

Perkin zei, diep weggedoken in een fauteuil, dat ik maar beter kon wennen aan het idee dat ik de bood­schappen zelf moest doen, vooral als ik van eten hield.

'Tremayne gaat af en toe met Gareth naar de super­markt,' zei hij, 'en daar houdt het wel mee op. Of soms gaat Dee-Dee, als er drie dagen lang geen melk voor de koffie is.' Hij keek van mij naar Mackie. 'Ik vond het heel normaal, tot ik met een verstandige huisvrouw trouwde.'

Perkin, dacht ik, terwijl hij een glimlach van zijn vrouw in ontvangst mocht nemen, zag er een stuk meer ontspan­nen uit dan de vorige avond, hoewel zijn vage vijandschap jegens mij gebleven was. Tremayne vroeg hem naar zijn mening over het vonnis van Nolan en Perkin raadpleegde langdurig zijn glas als om er wijsheid uit te putten.

'Ik geloof wel dat ik blij ben dat hij niet naar de gevan­genis hoeft,' zei hij ten slotte.

Het was een behoorlijk dubbelzinnig antwoord na zo lang nadenken, maar Mackie keek blij en opgelucht. Van hen drieën was zij de enige die iets om Nolan als mens gaf, dat was wel duidelijk. Voor vader en zoon zou gevan­genisstraf voor Nolan een gênant ongerief zijn geweest, dat ze het liefst vermeden.

Terwijl ik ze zo allebei bekeek, waren de verschillen even opvallend als de gelijkenis. Als je Tremaynes haar, dat grijs was tegenover dat van Perkin bruin, en zijn door het toenemen der jaren veroorzaakte zwaardere nek en lichaam niet meetelde, waren ze fysiek van hetzelfde slag - maar terwijl Tremayne kracht uitstraalde, was Perkin eerder slap, en terwijl Tremayne een dominante figuur was, was Perkin teruggetrokken. Tremaynes voorkeur ging uit naar levende paarden, die van Perkin naar dood hout.

Met een schok vroeg ik mij af of Tremayne soms zijn eigen prestaties voor het nageslacht vastgelegd wilde zien, omdat Perkins werk over tweehonderd jaar waarde­vol zou zijn. Ik vroeg mij af of de krachtige vader het ge­voel had dat hij niet voor zijn zwakkere zoon mocht on­derdoen. Ik schoof het idee terzijde als te vergezocht en in elk geval tactloos voor een in opdracht werkende bio­graaf.

Gareth kwam met zijn gebruikelijke onstuimigheid thuis en bekeek mij misprijzend omdat ik in een stoel wijn zat te drinken.

'Ik dacht dat je gezegd had...' begon hij, en zweeg toen schouderophalend, zijn begin van goede manieren strij­dend met zijn teleurstelling.

'Doe ik ook,' zei ik.

'Echt? Nu?'

Ik knikte.

'Mooi. Kom op dan, dan zal ik je de vrieskasten wij­zen.'

'Laat hem met rust,' zei Mackie vriendelijk. 'Laat hem zijn glas leegdrinken.'

Perkin reageerde geïrriteerd op deze onschuldige op­merking. 'Als hij beloofd heeft te koken, laat het hem dan doen.'

'Natuurlijk,' zei ik opgewekt, terwijl ik opstond. Ik keek even naar Tremayne. 'Geen bezwaar?'

'Tot nader order vind ik alles goed,' zei hij en die motie van goedkeuring viel evenmin bij Perkin in de smaak, maar wel bij Gareth.

'Je kunt bij mijn vader een potje breken,' zei hij blij, terwijl hij me naar de keuken loodste. 'Wat heb je met hem gedaan?'

'Niets.'

'Wat heb je met mij gedaan?' vroeg hij zichzelf ko­misch af, en antwoordde toen zelf: 'Niets. Dat is het denk ik. Je hoeft niets te doen, het is gewoon zoals je bent. De vrieskasten staan hier, in de bijkeuken. Als je door de bij­keuken rechtdoor gaat, kom je in de garage. Door die deur daar.' Hij wees naar een zware deur met stevige grendels. 'Daar zet ik altijd mijn fiets.'

Er stonden twee vrieskasten, allebei rechtop, allebei met een wonderbaarlijke inhoud.

'Deze hier,' zei Gareth, terwijl hij de deur opende, 'is wat papa de piezer-vriezer noemt.'

'Of misschien de pizza-frizza?' opperde ik.

'Ja, dat kan ook.'

Hij bevatte niets anders dan pizza's, ook al was hij maar halfvol.

'We eten ons er tot op de bodem doorheen,' legde Gareth uit, 'en vullen hem dan iedere twee of drie maanden weer bij.'

'Verstandig,' merkte ik op.

'De meeste mensen verslijten ons voor gek.'

Hij sloot die vrieskast en opende de andere, die vier pakken rosbiefsandwiches bleek te bevatten, vijftig in een pak. Er lagen ook een stuk of tien gesneden broden in (om te roosteren, legde Gareth uit), een grote kalkoen (die Tremayne met Kerstmis van iemand had gekregen), talloze bekers roomijs met chocolade (waar Gareth ver­zot op was) en een groot aantal zakken ijsblokjes voor de gin-tonic.

Had ik hiervoor mijn ziel verkocht, vroeg ik mij rade­loos af.

'En,' vroeg ik geamuseerd, 'wat hebben we in de voorraadkelder?'

'Welke voorraadkelder?'

'De keukenkast dan maar.'

'Kijk zelf maar,' zei Gareth, terwijl hij de tweede vries­kast dichtdeed. 'Wat ga je maken?'

Ik had geen flauw idee, maar niet veel later aten Tremayne, Gareth en ik een warme pastei, gemaakt van kleingesneden rosbief die ik tussen twintig ontdooide sandwiches vandaan had gehaald, daarna vermengd met onverdunde champignonsoep in blik (een vondst) en bedekt met een twee centimeter dikke laag knapperig ge­bakken broodkruimels van de sandwiches.

Gareth keek gefascineerd toe bij mijn simpel gekokkerel en het duurde niet lang of ik was hem aan het vertellen over de technieken die ik had geleerd om te kunnen leven van wat het land opbracht, zonder winkels in de buurt.

'Gebakken wormen smaken lang niet slecht,' zei ik.

'Toe nou.'

'Ze zitten barstensvol eiwitten. Vogels zijn er dol op. En wat is er zo anders aan het eten van slakken?'

'Zou je echt kunnen leven van wat het land opbrengt? Jijzelf?'

'O, jawel,' zei ik. 'Maar je kunt doodgaan aan onder­voeding door alleen konijnen te eten.'

'Hoe weet je al die dingen?'

'Dat is in feite mijn vak. Mijn eigenlijke beroep.' Ik ver­telde hem over de zes reisgidsen. 'De firma stuurde me naar al die oorden om vakantie-expedities te organiseren voor van die echt ruige types. Ik moest leren hoe ik ze uit alle mogelijke problemen zou kunnen halen, vooral als hun een ramp overkwam zoals hun hele uitrusting ver­liezen in een kolkende rivier. Ik schreef de boeken, zon­der welke de klanten niet op pad mochten gaan. De kans was natuurlijk groot dat het boek waarin stond hoe ze moesten overleven mee verloren zou zijn gegaan in de kolkende rivier, maar misschien dat ze zich er iets van zouden herinneren, je weet maar nooit.'

Gareth, die behulpzaam was bij het maken van brood­kruimels in een mixer, vroeg een tikje smachtend: 'Hoe ben je daar eigenlijk mee begonnen?'

'Mijn vader was helemaal gek met kamperen. Een ech­te natuurliefhebber. Hij werkte bij een bank, nog steeds trouwens, maar iedere vrije minuut trok hij de natuur in, mij en mijn moeder meeslepend. Ik vond het eigenlijk heel normaal, ik wist niet beter. Na mijn studie kreeg ik in de gaten dat het allemaal heel nuttig kon zijn in de reiswereld. En vandaar.'

'Gaat hij nog steeds kamperen? Je vader, bedoel ik.'

'Nee. Mijn moeder kreeg artritis en kon niet meer mee, en zonder haar vond hij er weinig aan. Sinds een jaar of vier werkt hij bij een bank op de Kaaimaneilanden. Dat is goed voor de gezondheid van mijn moeder.'

Gareth vroeg alleen maar: 'Waar liggen de Kaaimanei­landen?'

'In de Caribische Zee, ten zuiden van Cuba, westelijk van Jamaica.'

'Wat moet ik met deze broodkruimels doen?'

'Doe ze in een braadpan.'

'Ben jij wel eens op de Kaaimaneilanden geweest?'

'Ja,' zei ik, 'met Kerstmis. Ze stuurden me het reisgeld bij wijze van kerstgeschenk.'

'Je bent een bofferd,' zei Gareth.

Ik stopte even met het fijnsnijden van het vlees. 'Ja.' Nu ik erover nadacht was ik het met hem eens. 'Ja, inder­daad. Ik ben ze ook dankbaar. En jij hebt trouwens ook een fijne vader.'

Hij scheen bijzonder in zijn schik dat ik dat zei, maar het kwam mij voor dat, hoe onconventioneel het in het huishouden ook toeging, Tremayne goed werk leverde met de opvoeding van zijn jongste zoon.

Niettegenstaande Tremaynes bewering dat hij weinig om eten gaf, smulde hij duidelijk van de pastei, die door drie mensen met een gezonde eetlust tot de laatste ge­bakken kruimel soldaat werd gemaakt. Ik werd ter plekke tot inwonend kok bevorderd, wat ik uitstekend vond. Morgen kon ik de boodschappen doen, zei Tremayne en hij trok zonder veel omhaal zijn portefeuille en gaf mij genoeg geld om ons drieën een maand in leven te hou­den hoewel hij zei dat het voor een week was. Ik protes­teerde dat het te veel was, maar hij bracht mij vriendelijk onder ogen dat ik er geen idee van had wat alles kostte. Ik bedacht schamper dat ik tot op de laatste armzalige cent wist wat alles kostte, maar tegenspreken had geen zin. Ik stopte het geld weg en vroeg hun waar ze niet van hiel­den.

'Broccoli,' zei Gareth meteen. 'Ajakkes.'

'Sla,' zei Tremayne.

Gareth vertelde zijn vader over gebakken wormen en vroeg mij of ik niet een van mijn reisgidsen bij me had.

'Nee, het spijt me, daar heb ik niet bij stilgestaan.'

'Is er niet aan te komen? Ik bedoel, ik zou er een paar van mijn zakgeld kunnen kopen. Voor mezelf. Liggen ze in de winkel?'

'Soms, maar ik kan het reisbureau vragen een stel te sturen,' stelde ik voor.

'Ja, doe dat,' zei Tremayne, 'dan betaal ik ze wel. Ik denk dat we ze allemaal graag zouden willen inkijken.'

'Maar papa... ' protesteerde Gareth.

'Al goed,' zei Tremayne. 'Laat maar twee stel komen.'

Ik begon waardering te krijgen voor Tremaynes sim­pele manier om problemen op te lossen en 's ochtends belde ik, nadat ik met hem op de tractor naar de Downs was gereden om de paarden te zien oefenen en na het ontbijt van sinaasappelsap, koffie en geroosterd brood, mijn vriend bij het reisbureau op en vroeg hem de boe­ken te laten opsturen.

'Vandaag nog?' vroeg hij, en toen ik zei: 'Alsjeblieft, ja,' stelde hij voor ze als exprespakje per trein te versturen, als ik wilde. Ik raadpleegde Tremayne, die het een goed idee vond en mij aanraadde ze naar het station van Didcot te laten sturen, waar ik ze kon ophalen wanneer ik daarheen ging om boodschappen te doen.

'Makkelijk zat,' zei de vriend, 'Je krijgt ze vanmiddag nog.'

'Mijn groeten aan je tante,' zei ik, 'en bedankt.'

'Ze zal zwijmelen.' Hij lachte. 'Tot kijk.'

Tremayne verdiepte zich in de kranten van die dag, die allebei de uitspraak in het proces bevatten. Geen van de kranten sprak zich voor of tegen Nolan uit, hoewel ze al­lebei uitvoerig de vader van Olympia citeerden. Hij maakte de indruk van een trieste, bezeten man, wiens logische verdriet in een allesverterende woede was omge­slagen en men kon in velerlei opzicht medelijden met hem voelen. Tremayne las het en gromde, maar gaf geen mening.

De dag begon ongemerkt een herhaling van de vorige te worden. Dee-Dee kwam de keuken binnen voor koffie en instructies en toen Tremayne weer met zijn tweede groep paarden was vertrokken, keerde ik terug naar de dozen met krantenknipsels in de eetkamer.

Ik besloot de volgorde van de vorige dag om te keren en bij de meest recente knipsels te beginnen, en zo terug te werken.

Het was Dee-Dee, had ik ontdekt, die de stukken uit kranten en tijdschriften had geknipt en ze was ongetwij­feld ijveriger te werk gegaan dan degene die het voor haar had gedaan, want de dozen van de laatste acht jaar waren veel voller.

Ik schoof de laatste doos opzij, daar die nog vrijwel leeg was, en werkte het jaar ervoor door van januari tot december. Dat was een goed jaar voor Tremayne geweest, waarin hij niet alleen zijn overwinning in de Grand Na­tional had behaald met Top Spin Lob, maar nog vele an­dere successen die belangrijk genoeg waren om de paar­densportscribenten in extase te brengen. Tremaynes glimlachende gezicht straalde je van knipsel tot knipsel tegemoet, ook die welke over de dood van het meisje Olympia gingen.

Onweerstaanbaar aangetrokken las ik een heel pak verslagen uit een heleboel verschillende kranten over dat sterfgeval. Het grote aantal wekte de indruk dat iemand de deur uit was gegaan om alle kranten te kopen die maar verkrijgbaar waren. Alles bij elkaar maakten ze mij niet veel wijzer dan ik al was, behalve dat Olympia tweemaal een 'jockette' genoemd werd, een woord dat ik om de een of andere reden afgrijselijk vond. Het bleek dat ze in di­verse races voor dames had meegereden tijdens point-to-pointmeetings, door één krant ten behoeve van oningewijden omschreven als 'dagen waarop de jachtminnende elite ter afwisseling nu eens niet achter de vos aan jaagt, maar in plaats daarvan elkaar achternazit'. Olympia de jockette was drieëntwintig geweest, kwam uit een 'beschermd burgerlijk milieu' en had als instructrice bij een rijschool in Surrey gewerkt. Haar ouders werden vol­gens zeggen 'verscheurd door verdriet', wat te begrijpen viel.

Dee-Dee kwam de eetkamer binnen om te vragen of ik nog koffie wilde hebben en zag wat ik las.

'Die Olympia was een uitgesproken snolletje,' merkte ze botweg op. 'Ik was bij het feest en je kon het praktisch ruiken. Beschermd burgerlijke rij-instructrice, mijn laars.'

'Meen je dat?'

'Haar vader deed het voorkomen alsof ze een lieve, on­schuldige, kleine heilige was. Misschien geloofde hij het zelf. Nolan sprak hem niet tegen, omdat het hem niet ge­holpen zou hebben, dus niemand heeft ooit de waarheid verteld.'

'Wat was de waarheid?'

'Ze had geen ondergoed aan,' zei Dee-Dee kalm. 'Ze droeg alleen maar een lange, rode, strapless japon met een split tot halverwege haar dij. Vraag het Mackie maar. Die weet het, ze heeft geprobeerd haar bij te brengen.'

'Eh... een heleboel vrouwen dragen geen ondergoed,' zei ik.

'Is het heus?' Ze wierp mij een spottende blik toe.

'De tijd dat ik een kleur kreeg is voorbij.'

'Nu, wil je nog koffie of niet?'

'Graag, ja.'

Ze liep naar de keuken en ik ging verder met het lezen van knipsels, van 'Geen vervolging na sterfgeval in Shellerton House' tot 'Vader van Olympia dient persoonlijke aanklacht in' en 'Politierechter verwijst zaak Nolan Everard naar juryrechtbank'. Een stilte daalde neer toen de zaak subjudice was en de knipsels hielden op.

Pas na een stapeltje overzichtscijfers aan het eind van het springseizoen stuitte ik op een opmerkelijk stukje uit een krant uit Reading, gepubliceerd op een vrijdag in ju­ni.

'Vrouwelijke stalknecht vermist', luidde de kop, en er stond een foto bij van Tremayne, nog steeds vrolijk kij­kend.

'De zeventienjarige Angela Brickell, als stalhulp werk­zaam bij de vooraanstaande trainer van renpaarden Tremayne Vickers, is dinsdagmiddag niet op haar werk te­ruggekeerd en sindsdien niet in de stal gezien. Vickers zegt dat stalhulpen maar al te vaak zonder bericht weg­blijven, maar hij begrijpt niet dat ze niet om het geld ge­vraagd heeft dat ze nog te goed heeft. Een ieder die de verblijfplaats van Angela Brickell kent, wordt verzocht contact met de politie op te nemen.'

De ouders van Angela Brickell werden volgens de krant net als die van Olympia, 'verscheurd door verdriet'.