Hoofdstuk 11

 

Tremayne kwam thuis, waarop Ingrid verschrikt weg­vluchtte.

'Wat wilde ze?' vroeg hij, terwijl hij haar nakeek. 'Ze schijnt altijd als de dood voor me. Het is net een muis.'

'Ze kwam me iets vertellen dat we volgens haar dien­den te weten,' zei ik peinzend. 'Waarschijnlijk had ze lie­ver dat ik het doorvertelde.'

'Echt iets voor haar,' zei Tremayne. 'Wat was het?'

'Angela Brickell was mogelijk zwanger.'

'Wat?' Hij staarde mij wezenloos aan. 'Zwanger?'

Ik vertelde hem van de zwangerschapstest. 'Zoiets ge­bruik je niet als er geen goede reden voor is.'

'Nee, dat zal wel niet,' zei hij peinzend.

'Er werken hier zo'n twintig op vrouwen beluste man­nen,' zei ik, 'en nog eens tientallen in Shellerton en elders in de paardensport, en zelfs als ze zwanger was, en naar wat Doone over de beenderen vertelde lijkt het me niet dat ze daar ooit uitsluitsel over zullen kunnen geven, maar zelfs als het zo was, hoeft het nog helemaal niets met haar dood te maken te hebben.'

'Maar het zou kunnen.'

'Ze was katholiek, zei Ingrid.'

'Wat heeft dat ermee te maken?'

'Die zijn tegen abortus.'

Hij staarde voor zich heen.

'Harry zit in de problemen, heb je het gehoord?' zei ik.

'Nee, wat voor problemen?'

Ik vertelde hem over Doones beschuldigingen en ook over Chickweeds overwinning en hoe Lewis min of meer expliciet had toegegeven dat hij meineed had gepleegd. Tremayne schonk zichzelf een gin-tonic van gigantische afmetingen in en vertelde mij op zijn beurt dat hij een rotdag in Chepstow had gehad. 'Een van de paarden stortte in en een andere ging tegen de grond bij de laatste hindernis, toen hij de race al in zijn zak had. Sam zei dat hij bij de val absoluut geen letsel had opgelopen, maar die verrekte dokter was bang voor een lichte hersen­schudding en heeft hem tot dinsdag een startverbod op­gelegd, wat betekent dat ik voor maandag een vervanger moet zien te vinden. En één stel eigenaren kliemde en klaagde tot ik ze wel met hun koppen tegen elkaar had kunnen slaan, maar je kunt niets anders doen dan vrien­delijk blijven. Soms word ik er wel eens razend van, om je de waarheid te zeggen.'

Hij plofte neer in een fauteuil, strekte zijn benen en zat de zaken overdenkend naar zijn schoenpunten te staren.

'Ben je van plan Doone in te lichten over die zwanger­schapstest?' vroeg hij ten slotte.

'Ik denk het wel. Ingrid voelt zich bezwaard. Als ik niet doorgeef wat ze me verteld heeft, zoekt ze wel een andere spreekbuis.'

Hij zuchtte. 'Het zal Harry geen goed doen.'

'Maar ook geen kwaad.'

'Het is een motief. Jury's geloven in motieven.'

'Zover komt het heus niet,' bromde ik.

'Met Nolan anders wel. En met een goed motief zou hij in de gevangenis zijn beland, dat kun je niet ontken­nen.'

'Die zwangerschapstest zegt niets,' zei ik. 'Ingrid heeft de lege doos weggegooid, er is dus geen bewijs dat hij ooit bestaan heeft, het valt niet te zeggen of Angela hem gebruikt heeft en wanneer, niemand weet wat de uitslag was en niemand weet met wie ze naar bed is geweest.'

'Je had advocaat moeten worden.'

Mackie en Perkin kwamen binnen voor hun dagelijkse borrel en uitwisseling van nieuwtjes, maar zelfs de over­winning van Chickweed kon de sombere stemming niet verdrijven.

'Angela zwanger?' Mackie schudde haast onthutst haar hoofd. 'Daar heeft ze niets over gezegd.'

'Misschien dat ze het je mettertijd verteld zou hebben,' zei Tremayne. 'Als de test positief was.'

'Verdomd nonchalant van haar,' zei Perkin. 'Dat ellen­dige kind bezorgt ons niets dan last. Mackie raakt er hele­maal door van streek, juist nu ze ontspannen en blij zou moeten zijn, en dat staat me niet aan.'

Mackie stak haar hand uit en gaf haar man een dank­baar kneepje, waarmee haar sluimerende blijdschap weer bovenkwam, even volhardend als de zwangerschap zelf. Misschien dat Angela Brickell ook opgetogen was geweest, speculeerde ik, dat ze die test nodig had gehad. Wie zou het zeggen?

Gareth kwam binnengestormd, vol plannen voor een expeditie die ik helemaal vergeten was, wat hij zonder mankeren van mijn gezicht las.

'Maar je zei dat je ons allerlei dingen zou leren, en we zouden een fikkie stoken.' Zijn stem schoot uit van teleurstelling.

'Ahum, ' zei ik. 'Vraag het maar aan je vader.'

Tremayne luisterde naar het verzoek van Gareth om een stukje land te mogen gebruiken voor een kampvuur en keek mij met opgetrokken wenkbrauwen aan.

'Wil je echt al die moeite doen?'

'Eerlijk gezegd heb ik het zelf op een onbezonnen ogenblik voorgesteld.'

Gareth knikte heftig. 'Coconut komt om tien uur.'

Mackie zei: 'Fiona heeft ons gevraagd vanochtend langs te komen om op de overwinning van Chickweed te drinken en Harry op te monteren.'

'Maar John heeft het beloofd,' zei Gareth angstig.

Mackie glimlachte vergeeflijk. 'Ik zal John wel excuse­ren.'

De zondagmorgen kwam loodgrijs aangeslopen met een haast ijzige motregen, genoeg om alle overlevingskun­stenaars op de proef te stellen. Tremayne stelde toen we om half tien in de keuken met de lamp aan koffie zaten te drinken voor om het hele idee uit ons hoofd te zetten. Zijn zoon wilde er beslist niet van horen. Ze legden zich allebei neer bij de belofte mijnerzijds om iedereen bij de eerste niesbui thuis te brengen, en Coconut kwam op de fiets aangereden in een felgeel regenpak met bijpassende grijns.

Het viel niet moeilijk te begrijpen hoe hij aan zijn naam gekomen was. Hij stond druipend in de keuken en plukte een zuidwester van zijn bol, waardoor een warrig bosje lichtbruin haar te voorschijn kwam dat recht over­eind stond. 'Het wil nooit fatsoenlijk plat blijven liggen,' legde Gareth later uit.

Coconut was bijna vijftien. Hij had heldere, schrande­re ogen, een grote neus en een slappe mond met weke lippen, alsof zijn gezicht zich nog niet aan zijn ontluikende karakter had aangepast. Nog een jaartje, dacht ik, mis­schien twee, dan zou het omhulsel zich verharden en de man vorm krijgen.

'Boven bij de appelboomgaard ligt een stuk braak­land,' zei Tremayne. 'Dat mogen jullie wel gebruiken.'

'Maar, papa...' stribbelde Gareth tegen.

'Lijkt me prima,' zei ik op besliste toon. 'Op een overle­vingstocht heb je ook geen keus.'

Tremayne keek eerst peinzend naar mij en toen naar Gareth en knikte, alsof hij een onuitgesproken gedachte bevestigd zag.

'Maar februari is geen beste maand om voedsel te zoe­ken,' zei ik. 'We kunnen maar beter geen fazant stelen, dus zullen we een beetje vals spelen en wat spek meene­men. Neem ook allebei handschoenen en een zakmes mee. We vertrekken over tien minuten.'

De jongens vlogen weg om een regenpak voor Gareth te pakken en Tremayne vroeg wat ik precies van plan was met ze te doen.

'Een hut bouwen,' zei ik. 'Een vuurtje maken, wat te eten bijeenzoeken en dat klaarmaken. Dat zal wel genoeg zijn. Wanneer je zonder iets begint duurt alles een eeu­wigheid'

'Leer ze dat ze hun handen mogen dichtknijpen.' 'Mm.'

Hij liep mee naar de deur om de onversaagde expedi­tie uit te wuiven. We hadden geen van drieën iets bij ons, behalve het overlevingstasje (uitgebreid met spek) dat ik om mijn middel droeg en de zakmessen in hun zak. De koude motregen daalde onbarmhartig neer, maar dat scheen niemand te deren. Ik zwaaide even naar Tremayne en liep achter Gareth aan door een poortje in de muur een verwaarloosd stuk tuin door en via weer een poortje tegen een helling op tussen een stuk of vijftig kale appel­bomen door, waarna we ten slotte op een klein, modde­rig plateau terechtkwamen, met aan één kant een half in­gestort stenen muurtje en langs de andere zijden de mot­tige restanten van een meidoornhaag met een paar bo­men ertussen. Achter dat onooglijke stukje grond lagen keurige, uitgestrekte hectaren omgeploegd land, de wel­varende landerijen van de boer ernaast.

Gareth keek vol afschuw naar ons terreintje en zelfs Coconut trok zijn neus op, maar mij leek de keuze van Tremayne nog niet zo slecht. Wat we ook uitspookten, veel vernielen konden we er niet.

'Allereerst bouwen we een afdak voor het vuur,' zei ik.

'Met deze regen wil niets branden,' wierp Gareth te­gen.

'Misschien kunnen we dan maar beter weer naar bin­nen gaan.'

Ze keken mij geschrokken aan.

'Nee,' zei Gareth.

'Goed dan.' Ik haalde het blikje met primaire overlevingsbenodigdheden uit mijn zak en gaf hem de opge­rolde draadzaag. 'We zijn onderweg hierheen minstens vier dode appelbomen tegengekomen. Steek een paar takken door de lussen aan de uiteinden van deze zaag, en zaag dan samen met Coconut een van die dode bomen om en breng hem hier. Zaag hem zo dicht mogelijk bij de grond af.'

In minder dan drie seconden waren ze er vol her­nieuwde geestdrift vandoor, terwijl ik het verwaarloosde stukje grond, door Tremayne zeer terecht braakland ge­noemd, in ogenschouw nam en overal mogelijkheden voor een geschikt bivak ontdekte. De hele plek was bij voorbeeld lichtbruin van het ongemaaide dode gras van de vorige zomer, een geschenk uit de hemel.

Tegen de tijd dat de jongens puffend, met rode hoof­den en het resultaat van hun inspanningen met zich mee slepend terugkwamen, had ik een paar roestige ijzeren hekpalen losgewrikt, een flink aantal levende meidoorn­twijgen uit de heg gesneden en een hoop dood gras ge­oogst in de buurt van de laatste rij appelbomen. We to­gen omlaag naar de verlaten tuin om brandnetels te plukken voor bindsels, en ongeveer een uur na ons ver­trek stonden we een vrijstaand afdak van één meter twintig in het vierkant te bewonderen, dat bestond uit een metalen raamwerk met een flauw aflopend dak van dicht ineengevlochten meidoorntwijgen, afgedekt met dik opgetaste bundels gedroogd gras. Terwijl we stonden te kijken, sijpelde de motregen langs de bovenlaag van bruinachtig gras omlaag naar één kant, maar de kleine ruimte eronder bleef droog.

Daarna maakten de jongens zelfstandig een eenvoudig vierkant scherm, kruiselings stevig vastgesjord met mei­doorntwijgen, dat we tegen een van de zijkanten van het vuurafdak konden zetten om te voorkomen dat de wind naar binnen blies. Gareth begreep zonder meer wat de bedoeling was en legde het met een vanzelfsprekend ge­zicht aan Coconut uit.

'Oké,' zei ik. 'Dan zoeken we nu een paar platte stenen van die ingestorte muur om een stookplaats te maken. Neem geen kletsnatte stenen mee, die kunnen ontploffen als ze heet worden. Daarna gaan we op zoek naar allerlei klein spul dat droog genoeg is om te branden. Dode bla­deren. Plukjes wol die aan de omheining vastzitten. Alles wat je maar in die ingestorte oude kas in de tuin kunt vinden. Wanneer je iets vindt, stop het dan in je zak om het droog te houden. Als we genoeg aanmaakspul heb­ben zullen we wat vuurmakers fabriceren. We hebben ook voldoende droog hout nodig, als je dat kunt vinden. En neem alle droge koeienvlaaien mee die je tegenkomt - die branden net als turf.'

Na nog eens een uur werken hadden we onder het vuurafdak de restanten van een uit de kas afkomstig oud komkommerrek opgestapeld en genoeg droog aanmaakspul om vuur te maken. Toen liet ik hun, mijn handen onder het afdak houdend, zien hoe je de schors van een natte tak moest schillen en ondiepe sneden in de lengte van het droge, dode hout eronder moest maken, zodat er dunne spanen naar buiten krulden en de tak helemaal geveerd leek. Ze maakten er elk een met hun mes - Ga­reth snel en netjes, Coconut met twee linkerhanden.

Ten slotte brandde er, met behulp van een lucifer, een eindje kaars, wat dode bladeren en bloemknoppen, de vuurmakers, het komkommerrek en een heleboel geluk (maar zonder koeienvlaaien), ondanks alle miezerige nat­tigheid een lustig vuurtje, en Gareth en Coconut keken alsof de zon tegen alle verwachting in was doorgebroken.

De rook kringelde omhoog langs de randen van het afdak. Ik maakte de opmerking dat we, als we het daar maanden moesten uithouden, extra vlees en vis onder het afdak zouden kunnen hangen om te roken. Appel­hout gaf een zoetige rook. Voor vlees was de rook van ei­kenhout geschikter.

'We zouden het hier geen maanden uithouden.' Het ging Coconuts voorstellingsvermogen te boven.

'In het woud van Sherwood scheen ook niet altijd de zon,' zei ik.

We braken alle twijgjes van de gevelde appelboom en schoven ze een voor een in het vuur, waarna we aan een levensgrote schuilhut begonnen door de dode boom bij wijze van dak en achterwand tussen twee levende bomen te klemmen, nog meer meidoorn te snijden om tussen de takken te vlechten, de boven- en achterkant te bedekken met alle twijgen, dode planten en gras die we maar kon­den vinden en eronder een dik tapijt van grashalmen te leggen, wat nog het meest op stro leek. Op een enkel druppeltje na zaten we nu droog.

Toen we na een lange foerageertocht eindelijk aten, bestond de maaltijd hoofdzakelijk uit wat we in de oude tuin gevonden hadden: wat knollen van wilde peterselie, smeerwortel en aardpeer, een handvol piepkleine spruit­jes (ajakkes, zei Gareth) en een nogal bittere salade van weegbree, zuring en paardenbloemen (twee keer ajakkes). Eet nooit giftige boterbloemen, zei ik, houd je bij paardenbloemen. Coconut peinsde er niet over wormen te eten, de enige dingen die in overvloed aanwezig waren. Beide jongens vielen op het in reepjes gesneden en aan gepunte stokjes gegrilde spek aan en ze waren zo hongerig, dat ze naderhand een eeuwigheid op de zoete binnenbast van een jonge berkenboom kauwden die in de heg het leven trachtte te rekken. Berkenbast was heel voedzaam, zei ik. Gareth zei dat ze mij zonder meer geloofden.

We dronken nogal drabbig regenwater dat we in een oude gieter vonden en kookten in een colablikje dat Gareth uit de vuilnisbak van Shellerton House had gehaald. Mijn aanbod om koffie te zetten van geroosterde paardenbloemwortels sloegen ze af. De volgende keer dat ze gin­gen kamperen namen ze theezakjes mee, zeiden ze.

Toen het vreemde voedsel op was, zaten we in de schuilhut dicht om de stenen stookplaats met roodgloei­ende houtskool geschaard, terwijl de motregen gestaag neerviel en het einde van het experiment in zicht kwam.

'Wat zouden jullie ervan zeggen als we hier de hele nacht bleven?' vroeg ik.

Ze keken allebei geschrokken.

'Je zou het heus wel overleven,' zei ik, 'met een afdak en een vuur.'

'Het zou een doffe ellende zijn,' zei Gareth. 'Het is stervenskoud.'

'Ja.'

Ze waren even stil, en toen zei Gareth: 'Overleven is niet altijd een pretje, hè?'

'Vaak niet,' moest ik toegeven. 'Maar het enige alterna­tief is doodgaan.'

'Als we vrijbuiters in het woud van Sherwood waren,' zei hij, 'zouden de mannen van de schout achter ons aan zitten.'

'Een griezelig idee.'

Coconut keek onwillekeurig om zich heen of hij vijan­den zag en huiverde bij de gedachte.

'We kunnen hier niet de hele nacht blijven. We moeten morgen naar school,' zei hij.

De opluchting op hun gezicht was komisch en ik dacht dat ze misschien een paar seconden lang een visioen had­den gehad van een veel oudere, veel wredere wereld waarin iedere volgende dag een strijd was, waar honger en kou normaal waren en het gevaar altijd en onbarm­hartig op de loer lag. Een primitieve wereld, ver vóór Ro­bin Hood, nog vóór de druïden die in antieke tijden over de Berkshire Downs waren getrokken. Nog verder terug, toen er nog geen wetten waren en niemand aan rechten dacht - vóór er organisaties, stammen, rituelen, plichten bestonden. Terug naar de oertijd, toen de sterken te eten hadden en de zwakken stierven, het fundamentele en eeuwige concept van de natuur.

Toen het leigrijze licht de kleur van staal begon te krij­gen, trokken we het vuur uit elkaar en doofden we de he­te uiteinden in het natte gras. Toen tastten we de reste­rende stapel appelhout netjes onder het vuurafdak op en sloegen de weg naar huis in, waarbij we even weinig met ons meedroegen als op de heenweg.

Gareth keek achterom naar de gevlochten boomhut en de gedoofde stookplaats en leek een moment heim­wee te hebben, maar hij en Coconut renden met bokken­sprongen en vreugdekreten omlaag om de knellende banden van de beschaving te omhelzen.

'God,' zei Gareth, toen hij door de achterdeur naar binnen stormde, 'leid mijn schreden naar een pizza. Twee pizza's, misschien wel drie.'

Lachend trok ik mijn afgedragen skipak uit en liet hen in de keuken hun gang gaan, terwijl ik zelf de warmte van de familiezitkamer opzocht. Daar trof ik onderuitgezakt in fauteuils een heel gezelschap neerslachtige zielen aan, met hun gedachten bij een ander soort rampzalige mor­gen, waarin voedsel geen probleem was, maar gevaar in overvloed aanwezig.

Harry, Fiona, Nolan, Lewis, Perkin, Mackie en Tremayne, allemaal zwijgend, alsof alles wat er te zeggen viel al gezegd was. Hecht verenigd keken ze mij verstrooid aan, de vreemdeling binnen hun poorten, het onver­wachte personage in hun toneelstuk.

Tremayne kwam tot leven en herinnerde zich weer dingen. 'Ah, John. Leven de jongens allebei nog?'

'Min of meer.'

Ik schonk mijzelf een glas wijn in en ging op een onbe­zet krukje zitten. Ik kon de somberte van hun aller ge­dachten voelen en vermoedde dat ze inmiddels evenveel wisten als ik, en misschien nog meer.

'Als Harry het niet gedaan heeft, wie dan wel?' De vraag werd door Lewis gesteld en niemand gaf ant­woord, alsof ze hem al vele malen gehoord hadden.

'Daar komt Doone wel achter,' murmelde ik.

'Hij probeert het niet eens,' zei Fiona verontwaardigd. 'Hij zoekt niet verder dan Harry. Het is een schandaal.'

Het bewijs dat Doone nog steeds naarstig zocht arri­veerde op dat moment echter met veel lawaai in de ge­daante van Sam Yaeger, die buiten ter inleiding toeterde en in opperste verontwaardiging het huis in kwam ge­stormd.

'Tremayne!' zei hij in de deuropening, en zweeg toen abrupt bij het zien van de hele familie. 'O. Zijn jullie er al­lemaal?'

'Je wordt verondersteld te rusten,' zei Tremayne met ingehouden boosheid.

'Barst maar met je rusten. Wat denk je, zit ik daar op mijn dooie gemak volgens orders mijn blauwe plekken rust te gunnen, staat die inspecteur Snuffel opeens bij me op de stoep. Op zondagmiddag! Slaapt die gozer nooit? En weet je wat hij me voor de voeten wierp? Die verdomde stalmeiden van je hebben hem verteld dat ik met Angela Brickell heb liggen rollebollen.'

De korte stilte die op deze mededeling volgde ging niet precies zwanger van ongeloof.

'Nu, is dat dan niet zo?' vroeg Tremayne.

'Daar gaat het verdomme niet om. Het gaat erom dat het beslist niet op een dinsdag in juni was. Die klootzak van een Doone vraagt me dus wat ik die dag deed, alsof ik dat nog wist. Aan mijn boot werken, denk ik. Hij vroeg of ik de uren bijhield die ik eraan werkte. Is die vrijer wel goed snik? Ik zei dat ik geen flauw idee had wat ik toen deed, misschien wel een paard opvrijen, maar die gast heeft geen gevoel voor humor, geen greintje, en hij zei dat het niet iets was om grappen over te maken.'

'Hij heeft drie dochters,' zei ik. 'Het zit hem niet lek­ker.'

'Daar kan ik verdomme niks aan doen,' zei Sam. 'Hij zei dat hij alle mogelijkheden moest onderzoeken, waar­op ik hem zei dat hij dan nog heel wat te doen had, gezien alle mogelijkheden die Angie had, om het nog maar niet over haar gewilligheid te hebben.' Hij zweeg even. 'Ze liep op een gegeven moment zelfs tegen Bob Watson te lon­ken.'

'Daar zou Ingrid wel een stokje voor hebben gestoken,' zei Mackie. 'Ingrid lijkt een mak lammetje, maar je moet haar eens zien als ze kwaad wordt. Ze houdt Bob goed in de gaten. Ze vertrouwt geen enkel meisje op het erf. Ik betwijfel of Angela ooit ver gekomen is met Bob.'

'Je weet maar nooit,' zei Sam duister. 'Kan ik wat te drinken krijgen? Een cola?'

'In de koelkast in de keuken,' zei Perkin zonder over­eind te komen.

Sam knikte, liep de kamer uit en kwam terug met een glas, gevolgd door Gareth en Coconut, die hun mond lie­pen vol te proppen met pizzapunten.

Bij het zien van het eten trok Tremayne zijn wenk­brauwen op.

'We rammelen,' legde zijn jongste zoon uit. 'We heb­ben wortels gegeten en berkenbast en paardenbloemen, en wie bij zijn volle verstand is gaat beslist niet in het woud van Sherwood leven, achternagezeten door de schout.'

Sam keek verbijsterd. 'Waar heb je het over?' vroeg hij.

'Overleven,' zei Gareth. Hij liep naar een tafel, pakte Heelhuids terug uit de wildernis op en duwde het Sam in handen. 'Dat heeft John geschreven,' zei hij, 'en nog vijf van zulke boeken. Daarom hebben we een schuilhut ge­bouwd en een fikkie gestookt en wortels gekookt en wa­ter om te drinken...'

'Maar wat heeft het woud van Sherwood daarmee te maken?' vroeg Harry temend, met een glimlachend maar tegelijk gespannen gezicht.

Coconut legde uit: 'We waren dan wel koud en honge­rig, maar er loerden geen vijanden achter de appelbo­men.'

'Eh..' zei Sam.

Tremayne lichtte iedereen geamuseerd in over ons dagje uit.

'Ik zal je wat vertellen,' zei Gareth peinzend, 'je gaat er­door beseffen hoe gelukkig je bent dat er een bed en een pizza voor je klaarstaan als je thuiskomt.'

Tremayne keek mij met half toegeknepen ogen en een tevreden trek om zijn mond aan. 'Leer ze dat ze hun han­den dicht mogen knijpen,' had hij gezegd.

'Kunnen we de volgende keer geen pijl en boog ma­ken?' informeerde Coconut.

'Waarvoor?' vroeg Perkin.

'Om de mannen van de schout neer te schieten, na­tuurlijk.'

'Je zou op het schavot van Nottingham eindigen,' zei Tremayne. 'Hou je maar liever bij paardenbloemen.' Hij keek mij aan. 'Komt er nog een volgende keer?'

Voor ik kon antwoorden zei Gareth: 'Jawel,' en meteen daarop. 'Nou ja, het was niet een en al dolle pret, maar we hebben tenminste iets gedaan. Ik zou het weer kunnen. Ik zou het buiten in de kou en de regen kunnen uithou­den... Het geeft me een voldaan gevoel, dat is alles.'

'Bravo!' riep Fiona spontaan uit. 'Gareth, je bent een reuzeknul.'

Hij werd er natuurlijk verlegen van, maar ik viel haar bij.

'Wat zeg jij ervan?' vroeg Tremayne aan mij.

'We zouden aanstaande zondag weer kunnen gaan,' zei ik, 'en iets anders doen.'

'Wat?' vroeg Gareth meteen.

'Weet ik nog niet.'

Die vage belofte scheen voor de beide jongens vol­doende te zijn. Ze verdwenen weer naar de keuken om bij te bunkeren en Sam merkte al bladerend in het boek op dat een paar van mijn meest vernuftige vallen eruitzagen of je er niet alleen grote dieren als herten mee kon doden, maar ook mensen.

'Het eten van wildbraad in het woud van Sherwood werd ook met de strop bestraft,' merkte Harry op.

Ik moest Sam gelijk geven. 'Sommige vallen zijn nogal riskant om te zetten, tenzij je weet dat je alleen bent.'

'Als Gareth na één dag al vol zelfvertrouwen is,' zei Nolan knorrig vanuit de diepten van een fauteuil tegen mij, 'hoe voel je je dan? Superman?'

'Nederig,' zei ik ironisch.

'Wat ontzettend vroom,' zei hij sarcastisch, met nog een paar schunnigheden erachteraan. 'Ik zou je wel eens in een steeple-chase willen zien rijden.'

'Ik ook,' zei Tremayne vriendelijk, de snierende toon van de opmerking negerend. 'We zouden een licensie voor je kunnen aanvragen, John.'

Niemand nam hem serieus. Nolan was beledigd. Zelfs een half voor de grap geuite zinspeling dat wie dan ook zich in zijn territorium zou indringen zinde hem niet.

's Maandags trof ik Dee-Dee in tranen aan vanwege de zwangerschapstest van Angela Brickell. Geen tranen van medeleven, leek het, maar van jaloezie.

Eveneens die maandag kwam Doone langs om de da­tums na te gaan waarop Chickweed had gewonnen en waarbij Harry als toeschouwer aanwezig was geweest.

'Mijnheer Goodhaven?' herhaalde Tremayne. 'Het paard is van mevrouw Goodhaven.'

'Jawel, mijnheer, maar de foto die het dode meisje bij zich had was van mijnheer Goodhaven.'

'Het was een foto van het paard,' wierp Tremayne te­gen. 'Dat heb ik al eerder gezegd.'

'Jawel, mijnheer,' gaf Doone goedmoedig toe. 'Maar wat die datums betreft...'

Met nauw verholen woede raadpleegde Tremayne de rensportgids en zijn geheugen, en zei ten slotte dat hij zich niet kon herinneren dat Harry ook maar een enkele keer zonder Fiona naar de races was geweest.

'En de vierde zaterdag van april dan?' vroeg Doone ge­slepen.

'De wat?' Tremayne keek het nogmaals na. 'Wat was daarmee?'

'Uw hoofdreisknecht meent dat mevrouw Goodhaven die dag verkouden was. Hij herinnert zich dat hij haar la­ter in Stratford, toen het paard won maar niet door de dopingtest kwam, heeft horen zeggen dat ze blij was dat ze daar was, aangezien ze zijn laatste overwinning in Uttoxeter gemist had.'

Tremayne verwerkte die mededeling zwijgend.

'Indien mijnheer Goodhaven alleen naar Uttoxeter is geweest,' insinueerde Doone, 'en mevrouw Goodhaven lag thuis ziek in bed...'

'U weet echt niet waar u over praat,' viel Tremayne hem in de rede. 'Angela Brickell was met de zorg voor een paard belast. Ze kon er niet zomaar tussenuit knijpen en het dier aan zijn lot overlaten. En ze is er hier in de vee­wagen mee teruggekomen. Anders zou ik ervan geweten hebben en haar wegens nalatigheid hebben ontslagen.'

'Maar ik heb van uw hoofdreisknecht gehoord' zei Doone met zangerige dodelijkheid, 'dat ze die dag in Ut­toxeter op Angela Brickell hebben moeten wachten, aan­gezien ze nergens te vinden was toen iedereen kant-en-klaar stond om naar huis te rijden. Uw hoofdreisknecht besloot nog een halfuur op haar te wachten en ze kwam net bijtijds opdagen, maar wilde niet zeggen waar ze had uitgehangen.'

'Daar weet ik helemaal niets van,' zei Tremayne beteu­terd.

'Ze hebben u er ongetwijfeld niet mee willen lastigval­len, mijnheer. Er was tenslotte niets ernstigs gebeurd... nietwaar?'

Doone zweeg geruime tijd, kennelijk om ons de gele­genheid te geven ons voor te stellen wat voor ernstigs er in die tijd tussen het meisje en Harry kon zijn gebeurd.

'Er zijn op renbanen geen stille plekjes voor zoiets,' zei Tremayne, waarmee hij verried in welke richting zijn ge­dachten gingen. 'Ik geloof geen woord van uw insinu­aties.'

'Angela Brickell stierf ongeveer zes weken nadien,' zei Doone, 'tegen welke tijd ze een zwangerschapstest had gebruikt.'

'Hou op,' zei Tremayne. 'Dit zijn gissingen van de sme­rigste soort, gericht tegen een keurige, verstandige man die van zijn vrouw houdt.'

'Keurige, verstandige mannen die van hun vrouw houden zijn niet immuun voor plotselinge hartstochten, mijnheer.'

'U zit er volkomen naast,' hield Tremayne koppig vol.

Doone zat hem geruime tijd aan te kijken en richtte zich toen tot mij.

'Wat denkt u ervan, mijnheer?' vroeg hij.

'Ik geloof niet dat mijnheer Goodhaven iets gedaan heeft.'

'Gebaseerd op uw ervaring van tien dagen met hem?'

'Twaalf inmiddels. Ja.'

Hij dacht na en vroeg toen langzaam: 'Hebt u zelf enig vermoeden wie het meisje vermoord kan hebben? Ik vraag naar uw vermoedens, mijnheer, want als u het met zekerheid wist, 'zou u het mij verteld hebben, nietwaar?'

'Ja, allicht. Nee, ik heb geen vermoedens, geen intuïtie, of het moet zijn dat het iemand geweest is die niets met deze stal uitstaande had.'

'Ze werkte hier,' zei hij kortaf. 'De meeste moorden worden dicht bij huis gepleegd.' Hij keek mij. taxerend aan. 'Uw loyaliteit is bij deze mensen hier komen te lig­gen, en dat spijt me,' zei hij. 'U bent de enige man hier die op geen enkele wijze bij de dood van het meisje betrok­ken kan zijn geweest en ik stel prijs op uw mening, maar alleen als u de dingen onbevooroordeeld blijft zien, be­grijpt u wel?'

'Ik begrijp het,' zei ik verbaasd.

'Hebt u mijnheer Goodhaven ondervraagd over de dag toen hij zonder zijn vrouw naar de races is geweest?' wilde Tremayne weten.

Doone knikte. 'Hij ontkent dat er ook maar iets onbe­hoorlijks is voorgevallen. Maar ja, wat kan hij anders zeg­gen?'

'Ik wil hier niets meer over horen,' zei Tremayne bars. 'U verzint een massa onzin.'

'De eigendommen van mijnheer Goodhaven zijn bij het meisje aangetroffen,' zei Doone onverstoorbaar, 'en ze had zijn foto bij zich. Dat is beslist geen onzin.'

In de stilte die hierop volgde nam hij kalm afscheid, en Tremayne zei bezorgd dat hij naar het huis van de Goodhavens ging om ze een hart onder de riem te steken.

Hij was de deur echter nog niet uit, of Fiona belde op, en omdat Dee-Dee al naar huis was omdat ze zich niet lekker voelde, nam ik op.

'John!' riep ze uit. 'Waar is Tremayne?'

'Onderweg naar jullie toe.'

'O, mooi. Ik kan je niet zeggen hoe afschuwelijk dit is. Doone denkt... hij zegt...'

'Hij was hier net,' zei ik. 'Hij heeft het ons verteld.'

'Hij is net een buldog.' Haar stem trilde van ontzet­ting. 'Harry is sterk, maar dit... dit spervuur sloopt hem.'

'Hij is ontzettend bang dat jij aan hem gaat twijfelen,' zei ik.

'Wat?' Ze klonk verbluft. 'Geen sprake van, geen mo­ment.'

'Vertel hem dat dan.'

'Ja, dat zal ik doen.' Ze zweeg heel even. 'Wie heeft het gedaan, John?'

'Ik weet het niet.'

'Maar jij komt erachter. Jij ziet wat wij niet zien, omdat we er te dicht met onze neus op zitten. Volgens Tremayne heb jij vaker dan de meeste mensen iets door zonder dat het je verteld hoeft te worden. Harry zegt dat het komt door al die eigenschappen waarvan zijn tante Erica niet wil horen, inzicht door verbeeldingskracht en zo.'

Ze hadden het over mij gehad - een raar gevoel.

Ik zei: 'Het zou kunnen dat je het liever niet weet.'

'O.' Een uitroep waarmee ze zich blootgaf. 'John... help ons allemaal uit de nood.'

Ze legde de hoorn neer zonder het antwoord op haar ongewone smeekbede af te wachten en ik vroeg mij in al­le ernst af wat ze van mij verwachtten, wat ze in mij za­gen: de vreemdeling in hun midden die als in ouderwetse westerns alle problemen zou oplossen, of een doodnor­male, middelmatige schrijver die daar toevallig was en naar iedereen zou luisteren, maar uiteindelijk ook niets kon uitrichten. Als het aan mij had gelegen, zou ik onge­twijfeld voor het laatste hebben gekozen.

Dinsdag stonden de kranten bol van wat er aan alle kan­ten was uitgelekt. De veroordeling door de openbare me­ning was in volle gang, waarbij de wetten tegen smaad zorgvuldig werden omzeild door een overvloedig ge­bruik van uitdrukkingen als 'naar verluidt', maar de be­doeling was duidelijk: Harry Goodman was naar ver­luidde met een vrouwelijke stalknecht naar bed geweest, had haar zwanger gemaakt en daarna gewurgd om zijn huwelijk met een 'rijke erfgename' te redden, zonder wier geld hij straatarm zou zijn.

De kranten van woensdag waren, van Harry's stand­punt bezien, nog een graadje erger, niet veel minder dan de publieke schandpaal.

Kort na de lunch belde hij me op.

'Heb je de sensatiebladen gezien?'

'Ja,' zei ik.

'Als ik je kom ophalen, heb je dan zin om een eindje met me rond te rijden?'

'O, jawel.'

'Mooi. Tot over tien minuten.'

Zonder veel gewetenswroeging legde ik mijn notities over het midden van Tremaynes carrière terzijde. Er wa­ren al twee weken van mijn vierweekse detachering voor­bij en ik voelde mij redelijk goed voorbereid om aan het schrijven te gaan, maar als altijd was iedere goede reden om het uit te stellen welkom.

Harry kwam in zijn BMW, een tweelingbroertje van die van Fiona, en ik stapte naast hem in, waarbij mij nieuwe zorgelijke rimpels op zijn gezicht opvielen en ook zijn strakgespannen halsspieren en vingers. Zijn blonde haar leek haast grijs geworden en zijn blauwe ogen stonden totaal zonder humor, afgemat door het zich glimlachend groothouden voor zijn omgeving.

'John, aardig van je,' zei hij. 'Het is een verschrikking.'

'Ik zal je één ding zeggen,' probeerde ik hem gerust te stellen. 'Doone weet dat er iets niet klopt met zijn theo­rie, anders had hij je allang gearresteerd.' Ik liet mij in de stoel naast hem onderuitzakken en maakte de autogor­del vast.

Terwijl hij schakelde en wegreed keek hij me heel even aan. 'Denk je? Hij blijft maar steeds terugkomen. Elke dag staat hij bij ons op de stoep. Elke dag een nieuwe speldenprik, een nieuwe verdomd verdachte aanwijzing.

Hij is bezig tralie voor tralie een kooi om mij heen te bouwen.'

'Hij probeert je zenuwachtig te maken,' veronderstelde ik. 'Als hij je zou arresteren en in staat van beschuldiging stellen, zouden de kranten je met rust moeten laten. Hij geeft ze vrij spel en wacht af tot iemand zich iets herin­nert of tot jij instort en bekent. Het lijkt er niet op dat hij sinds de pers erachter kwam waar het meisje lag en hij met een officiële verklaring moest komen ook maar ge­probeerd heeft een van de lekken te dichten. Misschien heeft hij zelfs in een paar ervan de hand gehad - ik acht hem er niets te goed voor.'

Harry draaide de neus van de auto richting Reading, via de heuvelachtige route die door het landgoed Quillersedge voerde. Ik vroeg mij af waarom hij die weg koos, maar zei niets.

'Gisteren vroeg Doone me wat Angela Brickell aan had gehad,' zei hij verbitterd. 'Het heeft in alle kranten ge­staan. Hij vroeg me of ze zich uit eigen vrije wil had uit­gekleed. Ik kon hem wel wurgen... O god, wat zeg ik nou?'

'Zal ik rijden?' vroeg ik.

'Wat? O ja, we raakten die paal haast... ik zag hem niet. Nee, het gaat wel weer. Heus. Fiona zegt dat ik me niet door hem op stang moet laten jagen, ze is geweldig, abso­luut fantastisch, maar hij jaagt me inderdaad op stang. Hij vuurt de ene dodelijke vraag na de andere op me af alsof het onschuldige invallen waren... "Kleedde ze zich vrijwillig uit?" Wat moet ik daarop antwoorden? Ik ben er niet bij geweest.'

'Dat is dan het antwoord.'

'Hij gelooft me niet.'

'Hij is niet zeker van zijn zaak,' zei ik. 'Hij zit ergens mee in zijn maag.'

'Ik wou dat hij er een maagbloeding van kreeg.'

'Zijn opvolger is misschien nog erger. Die zou er wel­licht de voorkeur aan geven dat het bewijs voor de recht­bank geleverd werd. Doone probeert in elk geval achter de waarheid te komen.'

'Je wil toch niet zeggen dat je hem mag?' Het kwam hem onvoorstelbaar voor.

'Wees maar blij met hem. Wees blij dat je nog steeds vrij man bent.' Ik zweeg een moment. 'Waarom rijden we deze richting uit?'

De vraag verraste hem. 'Om te komen waar we naartoe gaan, natuurlijk.'

'We maken dus niet zomaar een rondritje?'

'Eh... nee.'

'Overal om ons heen ligt het landgoed Quillersedge,' zei ik.

'Dat zal wel,' zei hij vaag, en toen: 'Lieve god, we rijden deze weg geregeld. Ik bedoel, iedereen in Shellerton neemt deze weg naar Reading, tenzij het sneeuwt.'

Een groot deel van de weg was aan beide zijden om­zoomd met gemengd bos, dat droop van de regen van de vorige dag en er nu, aan het einde van de winter, kaal en desolaat bij lag. Een deel ervan was cultuurbos, uitge­dund en netjes omheind met palen en draad, voorzien van bordjes 'Verboden Toegang' - een ander deel was woest en voor iedereen toegankelijk die zich geroepen voelde zich door de wirwar van bomen, jonge scheuten en de ondergroei van planten en struiken heen te worste­len. Vijf meter het bos in, dacht ik, en je was van de weg af al niet meer te zien. Iemand moest echter wel een zeer goede reden hebben om te proberen erin door te dringen — het was geen gemakkelijk middagwandelingetje.

'Hoe dan ook,' zei Harry, 'Quillersedge strekt zich kilo­meters ver uit. Dit is pas de westrand ervan. De plek waar ze Angela gevonden hebben lag veel dichter bij Bucklebury.'

'Hoe weet je dat?'

'Dat heeft in alle kranten gestaan. Verdomme, begin jij ook al?' Hij was kwaad en van streek door mijn vraag, maar schudde toen gelaten zijn hoofd. 'Dat vroeg Doone ook. Hoe ik dat wist. Omdat er in de kranten uit Reading een kaartje stond afgedrukt, daardoor. De jachtopziener had de plek met een kruisje aangegeven.'

'Ik twijfel niet aan je,' zei ik. 'Als ik aan je twijfelde zou ik aan mijn eigen oordeel twijfelen, en dat doe ik in jouw geval beslist niet.'

'Ik neem aan dat dat een bewijs van vertrouwen is.'

'Ja.'

We reden een heel eind langs wegen en door dorpen die ik niet kende, dwars het land door, de hemel mocht weten waarheen. Harry wist echter waar we moesten zijn en zwenkte aan het eind van een nagenoeg onbewoonde laan door een kapot hek een slechts uit karrensporen be­staande oprit in, die naar een grote, scheefgezakte schuur voerde, een immense bouwval van ijzer en hout, met een kleinere schuur ernaast. Aan de achterkant van deze wei­nig verheffende rommelzooi gleed traag een breed, mod­derig grijs wateroppervlak langs, met donkere, beboste heuvels aan de overzij.

'Waar zijn we?' vroeg ik toen de wagen stilhield, het enige glanzend nieuwe voorwerp in de hele armzalige omgeving.

'Dat is de Theems,' wees Harry. 'Zo te zien behoorlijk gezwollen, na al die regen en gesmolten sneeuw. Dit is de jachtwerf van Sam, waar we nu staan.'

'Dit?' Ik herinnerde mij wat Sam gezegd had over het voordeel van armoedigheid - het was zwak uitgedrukt.

'Hij houdt het opzettelijk in deze staat,' bevestigde Harry. 'We zijn hier allemaal bij een kolossale barbe­cueparty geweest, die hij gaf om te vieren dat hij kam­pioenjockey was geworden... anderhalf jaar geleden, ge­loof ik. Het zag er die avond heel anders uit. Een van de beste feesten waar we ooit heen zijn geweest...' Zijn stem stierf weg, alsof hij met zijn gedachten niet meer was bij wat zijn mond zei - en er stond zweet op zijn voorhoofd.

'Wat maakt je zo nerveus?' vroeg ik.

'Niets.' Het was duidelijk een leugen. 'Kom mee,' zei hij krampachtig. 'Ik wil iemand bij me hebben.'

'Goed. Waar gaan we heen?'

'Naar het botenhuis.' Hij wees naar de kleinste van de twee schuren. 'Die grote loods links is Sams werkplaats en werf, waar hij aan zijn boten werkt. Het botenhuis wordt niet vaak gebruikt, geloof ik, maar de avond van het feest had Sam het tot een kunstmatige grot omgeto­verd. Ik heb daar een afspraak met iemand.' Hij keek op zijn horloge. 'Ik ben aan de vroege kant. Zal wel niets uit­maken.'

'Met wie heb je een afspraak?'

'Iemand,' zei hij en stapte uit. 'Ik weet niet wie. Hoor eens,' vervolgde hij, terwijl ik achter hem aan liep, 'ie­mand wil me iets vertellen dat me bij Doone vrijuit doet gaan. Ik wilde alleen... steun hebben... een getuige zelfs. Je zult het wel stom van me vinden.'

'Helemaal niet.'

'Kom mee dan.'

'Ja oké, maar koester niet te veel hoop dat iemand de afspraak nakomt. Mensen kunnen heel gemeen zijn, en je hebt een beroerde pers gehad.'

'Denk je dat iemand me een poets bakt?' vroeg hij on­gerust, maar hij had er kennelijk ook al aan gedacht.

'Hoe is die afspraak tot stand gekomen?'

'Telefonisch,' zei hij. 'Vanochtend. Ik kende de stem niet. Ik weet zelfs niet of het een man of een vrouw was. Een lage stem. Vrij verzorgd, geloof ik, nu ik eraan terug­denk.'

'Waarom hier in godsnaam?' vroeg ik.

Hij fronste zijn voorhoofd. 'Ik heb geen idee. Maar als het iets is dat mij zal vrijpleiten, kan ik er niets bij verlie­zen door ernaar te luisteren. Zo is het toch?'

'Dat lijkt me wel.'

'Het staat mij eigenlijk ook niet aan,' bekende hij. 'Daarom wilde ik iemand bij me hebben.'

'Oké.' Ik haalde mijn schouders op. 'Laten we wach­ten.'

Hij glimlachte opgelucht en ging mij over een oneffen stuk terrein met stenen en welig tierend onkruid voor naar een paadje dat van de grote loods naar het boten­huis liep, dat het doel van onze tocht was.

Van dichtbij zag het botenhuis er zo mogelijk nog havelozer uit dan van een afstand, hoewel de kapotte dak­lijsten met Edwardiaans aandoend houtsnijwerk eens decoratief moesten zijn geweest en dat met enige goede wil weer konden zijn. De constructie bestond voorname­lijk uit verweerde oude baksteen, met lange zijmuren die afliepen tot aan de waterkant, het geheel tegen en in de glooiende rivieroever gebouwd.

Getrouw aan Sams filosofie bezat de gammele deur geen grendel, laat staan een hangslot, en zwaaide bij de eerste aanraking naar binnen open.

Door de ramen in de wanden viel voldoende licht, maar binnen was alleen een kale houten vloer te zien, met aan de overkant dubbele glazen deuren die toegang gaven tot een boven de gezwollen rivier uitstekend bal­kon met balustrade.

'Staat er geen water in botenhuizen?' vroeg ik voor­zichtig.

'Beneden staat water,' zei Harry. 'Deze ruimte was voor vertier. Er is nog een deur beneden aan de rivieroever, waardoor je bij de aanlegplaats komt. Daar was de grot. Sam had rondom gekleurde lampjes aangebracht, waar­van een paar zelfs in het water... het zag er geweldig uit. Hierboven was een bar. Fiona en ik liepen met onze gla­zen het balkon op om naar de sterrenhemel te kijken. Het was een zoele avond. Echt volmaakt.' Hij zuchtte. 'Perkin en Mackie waren er ook, en knuffelden erop los in hun pril geluk van pasgehuwden. Het lijkt allemaal zo lang geleden, toen iedereen nog blij en alles zo simpel was. Niets leek verkeerd te kunnen gaan... Tremayne had een spectaculair jaar en als klap op de vuurpijl won Top Spin Lob de Grand National... Sindsdien is er niet veel meer goed gegaan.'

'Was Nolan ook voor het feest uitgenodigd?'

Harry glimlachte heel even. 'Sam was in een opperbes­te stemming. Hij had Dee-Dee, Bob Watson, de stal­knechts, iedereen gevraagd. Het zullen zo'n honderdvijf­tig man zijn geweest. Zelfs Angela...' Hij zweeg en keek op zijn horloge. 'Het is ongeveer tijd.'

Hij draaide zich om en deed over de krakende, eeuwenoude vloerplanken een stap in de richting van het balkon aan de overkant.

Er lag een witte envelop op de vloer, ongeveer halver­wege het balkon, en met de opmerking dat het misschien een boodschap was, liep hij erheen en bukte zich om hem op te rapen. Met een angstwekkend gekraak begaf een heel vloergedeelte het onder zijn gewicht, en met een schreeuw verdween hij in het water beneden.