Zielig
In de week erop oefent Merel elke dag haar dansje, maar ze twijfelt of het wel leuk genoeg is. Daarom probeert ze ook andere acts. Een week lang verzint ze het een na het ander. Ze moet zich nog opgeven, maar met wat?
Bij haar vader heeft ze meer ruimte om te oefenen dan bij haar moeder. Ze is die donderdagmiddag op haar kamer bij haar vader bezig als ze midden in een beweging bevriest, zomaar van het ene moment op het andere.
‘Het is niet leuk!’ Ze zegt het hardop. ‘Het is gewoon niet goed! Dat wordt niets zo, ik kan niet iets bedenken waarmee ik de eerste prijs kan krijgen…’ Ze voelt hoe haar oog zich vult met een heuse traan. ‘En eigenlijk wil ik ook nog dat het grappig is…’
Ze loopt naar de spiegel boven de wasbak en kijkt naar haar spiegelbeeld. Daar staat een meisje in een rood T-shirt, met lange bruine haren die zoals gewoonlijk voor de helft uit haar paardenstaart zijn ontsnapt. Ze heeft mooie witte tanden, die allemaal een beetje los van elkaar staan, en bruine ogen. Normaal lacht haar mond en glimmen haar ogen, maar nu… Merel knippert, maar kan niet voorkomen dat de traan zachtjes naar beneden glijdt. O! En nog één. Ah, ze is echt zielig! Hoe moet het nou verder?
Merel zucht. Nog even blijft ze staan wachten of er meer tranen komen. Niet? Ook goed, je schiet er niks mee op. Dan ziet ze hoe de spiegelbeeld-Merel haar schouders recht trekt. De talentenjacht opgeven? Dat nooit!
Ze heeft nog steeds haar jongleerspullen niet gevonden. Dat wil zeggen, ze heeft op beide kamers gezocht en het er verder bij laten zitten. Maar ze moeten toch ergens zijn. Weet je wat… die gaat ze nú zoeken. Voor de zekerheid kijkt ze nóg een keer in de schuur. Zelfs die is overzichtelijk, in haar vaders huis is Merels kamer de enige plek met rommel. Het levert stress genoeg op dat zo te houden! Merel moet er niet aan denken, een opgeruimde kamer. Maar in haar vaders schuur liggen geen ballen, diabolo of kegels. Dus fietst Merel die donderdagmiddag naar haar andere huis. Driftig rommelt ze tussen de zooi waar de schuur mee is volgestouwd. Ja, hè hè, eindelijk! Helemaal achteraan op de bovenste plank van de kast die helemaal vol potten, vazen, tuingereedschap, verf, oude doeken en lege schoenendozen staat. Merel grinnikt. Nu weet ze ook weer waarom ze ze zo ver weg had gestopt. Ze had zó genoeg van de circusschool en ze mocht niet eerder stoppen van haar vader dan aan het einde van het schooljaar. En toen heeft ze ze heel goed opgeborgen.
Ze staat net in de keuken water uit de kraan te slurpen als April eraan komt lopen.
‘Hoi! Wat doe jij hier?’ vraagt haar stiefzusje.
Smekend kijkt Merel haar aan. ‘Wil jij me niet even helpen met mijn talentenact? Ik weet niet wat ik moet doen…’
‘Gewoon jezelf zijn, dat is al een talent!’ doet April grappig.
‘Niet leuk!’ Merel trekt haar allerliefste gezicht. ‘Toe?’
‘Nou, zeg maar op! Wat wil je van me?’
Het komt goed uit dat haar moeder en Lori er niet zijn. In de huiskamer wordt ruimte gemaakt en Merel laat zien wat ze heeft bedacht en ingestudeerd. Zónder muziek, want de cd ligt bij haar vader.
April trekt haar neus op. ‘Het is allemaal zo gewoon. Iedereen doet zoiets. Je moet opvallen!’
‘Waarmee dan?’ Merel is bijna wanhopig. Ze wíl graag opvallen, ze wil graag vér komen, nee, wínnen wil ze. Ze wil beroemd worden, namelijk.
April wijst op de diabolo die op de bank ligt. ‘Daarvan ben ik altijd wel onder de indruk, als mensen dat kunnen. En jij kunt toch eenwieleren? Kun je dat dan ook tegelijk? En erbij zingen? Ken je niet een leuk liedje over een circus?’
De fiets gaat mee naar binnen, ze gaan het direct uitproberen. April ligt in een deuk omdat Merel de kegels steeds laat vallen en met de diabolo wil het helemaal niet. Ze krijgt er zelf ook de slappe lach van.
‘Met ballen dan, is dat niet makkelijker?’
Dat gaat beter, al is het niet perfect, maar er is nog wel het probleem van het liedje.
‘Ik weet misschien wel iets,’ zegt April. ‘Dan moet ik even zoeken…’
Ze gaan samen naar haar kamer. Merel is graag op Aprils kamer. Ze heeft een grote klerenkast, een echte opmaak-tafel met allemaal potjes en make-upspullen, en allemaal mannen aan de muur met leren jackies, kinnen die nodig geschoren moeten worden en erg zwoele blikken. Merel moet ervan grinniken. ‘Zo kijkt toch nooit iemand!’
‘Dat zie je,’ zegt April nuchter.
‘April?’ vraagt Merel. ‘Hoe moet je eigenlijk een jongen laten weten dat je hem leuk vindt?’
April kijkt haar aan. ‘Is er een jongen die jij leuk vindt?’
‘Nee, natuurlijk niet! Maar stel, hè, stel dat er een leuke jongen is. Dan weet ik dat vast.’
‘Nou, dan ga je zó naar hem kijken.’ April wijst op de posters boven hun hoofden.
Merel volgt vol afschuw haar wijzende vinger. ‘Nee! Echt niet.’
April lacht. ‘Die knul loopt gillend weg. Als jij iemand leuk vindt, ga je een beetje in zijn buurt rondhangen, je kan hem per ongeluk expres even aanraken, en verder moet je véél naar hem kijken. Maar zeg nou eens!’
‘Nee-hee!’ roept Merel weer. ‘Er is echt niemand. Ik was gewoon nieuwsgierig. Voor later.’ Dan wijst Merel op de make-up. ‘Wil je mij opmaken?’
‘Ik dacht dat ik op zoek was naar een liedje over het circus,’ zegt April. ‘Dat heb ik ooit op school geleerd toen ik nog een basiskleuter was.’
‘Géén kleuterliedje hoor!’
‘Nee, gek, ik zal toen in de bovenbouw.’
‘Pfoe! Wij zijn echt geen kleuters!’
‘Nee, maar wel basisbigjes.’
‘Ik had anders al in de brugklas kunnen zitten!’
‘O ja, hoe zat dat ook alweer?’ April tuurt naar Merels gezicht. ‘Welke kleur oogschaduw wil je, blauw of groen?’
‘Ik heb langer gekleuterd. Mijn moeder vond het zielig voor mij dat ik al naar groep 3 zou gaan. Moest ik de hele dag stil op een stoeltje zitten werken. Ik was er nog helemaal niet aan toe, volgens haar. Veel te speels.’
April knikt. ‘En nu ben je zeker veel te speels om naar de brugklas te gaan!’
‘Ha ha,’ zegt Merel. ‘Ik wou dat het al zo ver was… De brugklas lijkt me wel leuk.’
‘Geniet nog maar even van je vrije tijd. Maar wat wil je? Blauw of groen?’
‘Groen!’
Als April Merel aan het opmaken is, doet Merel erg haar best niet te bewegen. Maar juist dan is haar wiebelbehoefte op z’n ergst. En haar been kan ook niet stilzitten.
‘Zit stil! Zit sti-hil!’ moppert April dan ook.
Waar kan ze aan denken? En dan plopt zomaar het beeld van Lori in Merels hoofd. ‘April,’ vraagt ze, ‘hoe kon jouw moeder nou zwanger van jou zijn geworden als ze nooit iets met een man heeft gehad?’
April begint te lachen. ‘Ha ha! Zie je wel wat voor kuikentje jij eigenlijk nog bent! Ze heeft een beetje sperma in een spuitje gekregen, en daar redde ze zich prima mee!’
Nou moe, wat flauw ineens van April.
‘Hé, Aa-pril, maar hoe…’
April schroeft de dop van de mascara op de houder. ‘Als je kinderachtig gaat doen, ga ik verder met mijn grote-mensendingen en help ik je niet meer.’
‘Sorry,’ zegt Merel gauw, want ze weet best dat April er een hekel aan heeft dat haar naam op zijn Nederlands wordt uitgesproken. ‘Ik houd mijn mond al.’
‘Kun je dat?’
‘Maak het nou maar af.’
Even later bekijkt Merel het resultaat in de spiegel. ‘Mooi! En nu het liedje.’
April haalt een map tevoorschijn. Ze zingt het voor en het lijkt Merel meteen een goed liedje. ‘En dan ga ik ondertussen op mijn fiets jongleren,’ zegt ze tevreden. ‘Nu nog even oefenen.’