23
'Ik blijf hier op deze straathoek staan, voor het geval je me nodig hebt', zei Quincy. 'Ik zal je helpen. Wat er ook gebeurt.'
John wist dat hij het gevaar ging opzoeken, maar hij deed het met genoegen. Weston Douglas moest op zijn plaats gezet worden en hij, John, was degene die dat zou doen. Daarna zou Margaret aan de beurt zijn.
Zo onopvallend mogelijk stak hij nonchalant tussen andere mensen de straat over en liep naar het kantoor van Weston Douglas. De deur was op slot, maar er was een briefje opgeplakt. John scheurde het stukje papier van het spijkertje af, waarmee het aan de deur was vastgemaakt en las de inhoud. Het spijt me, John, maar ik moest even ergens anders naartoe. Je kunt me vinden bij de opslagloods van de firma Reardon bij de haven. Ik ben daar tot laat aan het werk, dus je kunt komen wannneer je dat het beste uitkomt.
John keek peinzend voor zich uit. Hij wacht me op. Een verlaten loods is natuurlijk een prima plek om een moord te plegen.
De avondschemer viel over de stad. John keek naar Quincy en daarna links en rechts de straat in. Zou Douglas nu de boel in de gaten houden? Of zou hij ergens onderweg naar de loods een val voor hem hebben gezet?
Hij frommelde het briefje op, smeet het op de grond en liep terug naar Quincy. 'Hij is niet in zijn kantoor.'
'Waar is hij naartoe gegaan?'
'Hij is naar de loods van Reardon. Hij schrijft dat hij daar op me wacht.'
'Nogal een rare plaats om zaken te doen, zeker nu het al donker begint te worden.'
'Volgens mij is hij daar iets van plan. Iets wat hij graag verborgen wil houden.' John duwde met zijn duim zijn hoed een stukje omhoog. 'Hij wacht me op. Dat ik naar die loods moet gaan, is onderdeel van het plan. Er is daar helemaal niemand op dit moment van de avond. Geen pottenkijkers dus. Bovendien is die plek op geen enkele manier te koppelen aan de persoon van Douglas. Het is de perfecte plaats voor een moord.'
Quincy wreef over zijn ongeschoren kin. 'Dit loopt uit de hand. We moeten er een politieagent bij halen.'
John dacht even over die opmerking na. Natuurlijk had Quincy gelijk, maar hij wilde dit alleen met Douglas uitvechten. Hij had er geen behoefte aan dat er iemand bij die ontmoeting aanwezig zou zijn. ik denk dat we nog wel even kunnen wachten met de politie.'
'Kijk, ik snap best dat je wraak wilt nemen, en Douglas heeft het verdiend, maar het zal alleen maar extra problemen opleveren. Uiteindelijk heb je er niks aan. Dit wordt of je dood, of je komt weer in de gevangenis terecht.' Hij keek de straat op en neer, waar inmiddels overal duistere schaduwen hingen. 'Je moet dit overlaten aan de politie.'
John keek Quincy recht in zijn ogen. 'Ik ga. Ga je met me mee?'
Quincy griste zijn hoed van zijn hoofd en sloeg ermee tegen zijn dij. ik heb veel vertrouwen in je, John, maar het wordt nu zo donker dat Douglas je te grazen genomen kan hebben nog voordat je hem zelfs maar hebt gezien.' Hij keek naar de straat die snel donkerder werd. 'Hij is het niet waard om je leven te riskeren. Doe alsjeblieft niet zo dom.'
John raakte geïrriteerd, ik ben juist al die tijd dom geweest. Nu is het moment aangebroken dat ik Douglas geef wat hij verdient. Ik ga, of je dat nou leuk vindt of niet.'
'En als je doodgaat? Wat moet er dan terechtkomen van Hannah en Thomas?'
Ik moet dit doen, als ik hen nog onder ogen wil komen. Die man is een slang die heel erg zijn best heeft gedaan om het leven van mij en mijn vrouw kapot te maken. Nu wil hij me zelfs doden. Ik wil mezelf geen man meer noemen als ik nu niet op hem afga. Ik wil me niet nog meer te schande zetten. Ik zal eerst met hem afrekenen ... en daarna met Margaret. Ze krijgen allebei precies wat ze verdienen.' Terwijl John de woorden uitsprak werd hij steeds bozer.
'Je zit zo vol met haat dat je niet meer goed kunt denken. Je bedriegt jezelf. Dit gaat je kapotmaken.' Quincy legde zijn hand op Johns schouder.
'Dat zal wel, maar ik kan het niet uit handen geven. Dit moet ik doen.' De ene na de andere herinnering aan kwaad dat hem was aangedaan, kwam in Johns gedachten - verraad, vernedering, nieuwe hoop en toen nog meer verraad, ik kan niet anders. Ik heb me nu lang genoeg als een heer gedragen.' Het wordt tijd dat ik wraak neem. Ik kan dit niet uit handen geven. Niet nu. Ik wil het ze betaald zetten. Ik ga erop af. Met of zonder jou.'
Een lantaarnaansteker slofte in hun richting. Hij stak de ene na de andere straatlantaarn aan.
'Goed dan. Ik ga met je mee.' Quincy's ogen vernauwden zich tot spleetjes. 'Ik moet eerlijk toegeven dat ik hem ook graag mores wil leren.' Hij keek naar de werf. 'Wat is je plan?'
'Ik zou hem graag persoonlijk wurgen, maar dat kan niet ... tenzij hij me geen keus laat.' Hij grinnikte zonder vreugde. 'Ik wil hem een paar dingen vertellen en ik zal mijn best doen om hem doodsbang te maken.' De stem van John was angstwekkend koud.
'Ik zal een stuk voor je uit lopen, om te zien of er ergens een hinderlaag voor je is gelegd.'
'Nee. Ik loop voorop. Als hij jou ziet, heeft hij ons door. Hij weet dat je voor me werkt.' John keek in de richting van de kade. 'Zorg ervoor dat er zo veel ruimte tussen ons in is, dat hij jou niet ziet als hij naar mij kijkt.' John greep Quincy's arm. 'Ik weet dat je achter me zult lopen.'
John stapte de straat in. Quincy bleef nog even staan. Meer dan eens liet John zijn hand over zijn pistool glijden dat in zijn holster zat. De vorm van de kolf gaf hem moed. Ik zal hem alleen maar doden als het niet anders kan, zei hij tegen zichzelf. Maar hij kon het idee van wraak niet uit zijn hoofd zetten. Hij verlangde er zelfs naar.
Elke stap bracht nieuwe herinneringen in zijn gedachten aan wat hem was aangedaan. Hij werd steeds bozer. Hij en Hannah hadden de afgelopen maanden een afschuwelijke tijd gehad, alleen maar vanwege de gierigheid van Margaret en Douglas. Bovendien had Margaret hem aangezien voor een sukkel - alweer. Deze keer komt ze er niet zo makkelijk vanaf. Daar zal ik persoonlijk voor zorgen.
Zijn gedachten flitsten naar Hannah. Margaret had niet alleen hem bedrogen, maar ook Hannah. Die gedachte gaf hem een gevoel van misselijkheid. Hij voelde de pijn die Hannah al die tijd gevoeld moest hebben. Die arme Hannah verdiende het niet om zo behandeld te worden. Haar enige misdaad was dat ze van hem hield. Ze had zelfs haar leven gewaagd door hem te verzorgen toen hij keelontsteking had. Waar was Margaret toen? Bij die smeerlap van een Douglas. De waarheid voelde als een klap in zijn gezicht.
Daarna liep Thomas zijn gedachten binnen. Ik had naar die jongen moeten luisteren. Hij had het door.
In gedachten zag hij de bruine ogen van Margaret voor zich en haar kastanjebruine haar. Daarmee had ze hem ooit betoverd, maar nu voelde hij zich in het geheel niet meer tot haar aangetrokken. Ze is een afgrijselijke vrouw, kwaadaardig en verwerpelijk.
Lopend door de verlaten straten kwam John steeds dichter bij de kade en bij wat daar op hem wachtte. Alles was donker om hem heen. In dit gedeelte van de stad waren maar enkele straatlantaarns. Toen hij de haven naderde, waaide een warme zeewind de geur van rauwe vis en smerige modder naar hem toe. De lucht die hoorde bij afgaand tij.
John was blij met de duisternis. Hij liep vol zelfvertrouwen. De nog steeds groeiende boosheid in hem voedde zijn wil om Douglas te confronteren met de waarheid. Toen hij de loods naderde, ging hij langzamer lopen. Binnen brandde een olielamp. Douglas is daar.
Hij liep naar de deur, stopte en luisterde. Binnen bleef het stil. Hij wierp een blik in de straat, maar zag niets. Zelfs Quincy niet. Maar John kende zijn vriend goed genoeg om te weten dat hij klaar zou staan als zijn hulp nodig was.
Hij legde zijn hand op de deurknop en voelde angst. Misschien zou zijn leven hier eindigen. Hij het zijn hand weer over de kolf van zijn pistool glijden. Zou hij zijn wapen trekken, of niet? Nee, besliste hij. Ik wil niet dat hij onmiddellijk begrijpt dat ik zijn spelletje doorheb.
Hij haalde zijn hand van zijn pistool, draaide de deurknop om en zwaaide de deur open. Die kraakte aan roestige scharnieren.
Hij keek naar binnen. Geen teken van Douglas. In de grote ruimte van de loods zag hij een tafel staan, aan de kant van de werf. Midden in de ruimte flikkerde een lantaarn. Het licht van de lantaarn danste over kisten en met graan gevulde zakken en andere goederen. John stapte de ruimte binnen en trok de deur achter zich dicht. Het gepiep en geknars van de scharnieren echode door de ruimte.
De opslagruimte was grotendeels donker. Douglas, als hij hier tenminste was, hield zich ergens in het duister verborgen. John kreeg kippenvel en heel eventjes gleed zijn hand in de richting van zijn pistool. Waar zat die man? Voorzichtig liep John verder. Hij keek voortdurend om zich heen. Vooral naar donkere hoekjes.
'Weston Douglas?' Zijn stem galmde door de ruimte. Hij keek omhoog nar het plafond dat minstens twee verdiepingen hoog was. 'Meneer Douglas? Bent u hier ergens?' Geen reactie. John liep naar de tafel. Hij vroeg zich af of Douglas misschien hier ook een briefje of zoiets had achtergelaten. Er lag niets. Hij moet hier zijn ... ergens. 'Douglas!' schreeuwde hij.
De stilte die volgde werd verbroken door de klik van een haan van een pistool die naar achteren werd getrokken. Het geluid echode zachtjes door de grote ruimte. Elke zenuw in Johns lichaam stond nu op scherp. Hij dwong zichzelf om niet zijn eigen pistool te pakken. Langzaam draaide hij zich om in de richting van het geluid.
'Ik heb hier de hele tijd op je gewacht.' De stem van de man klonk kwaadaardig.
John probeerde in het halfduister het gezicht van de man te zien. Hij liep enkele passen in de richting van een stapel kratten waar hij eventueel dekking achter kon zoeken.
'Blijf staan', eiste de stem.
John stond stil en besloot dat hij zich het beste van de domme kon houden. Hij vroeg: 'Meneer Douglas? Ik ben het, John Bradshaw. U hoeft nergens bang voor te zijn. Ik ben geen inbreker. Ik ben hier gekomen om de papieren te tekenen voor Margaret.' Hij liep een stap bij de tafel weg, uit het licht.
Het geschuifel van zijn voet echode. Weston Douglas kwam tevoorschijn uit de schaduw. Hij hield in beide handen een pistool, allebei op John gericht.
'Maar die vuurwapens zijn toch nergens voor nodig?' zei John.
Weston grijnsde. Het licht van de lantaarn reflecteerde in zijn donkere ogen. 'Dus je bent hier gekomen om papieren te tekenen?' Hij grinnikte. 'Je hebt echt geen idee, hè. Margaret had me al verteld dat je een sukkel was. Ik geloofde haar niet.' Hij glimlachte grijnzend. 'Na wat er gebeurd is in Londen, zou je toch beter moeten weten.'
Johns woede laaide op. 'Wat wil je?'
'Ik heb al wat ik wil.'
'En dat is?' John vroeg zich af waar Quincy bleef. Hij hoopte maar dat hij in de buurt was. Hij dwong zichzelf om niet te kijken of hij Quincy ergens kon waarnemen. Hij hield zijn ogen op Douglas gericht.
Douglas kwam een stap dichterbij. 'Ik zal het uitleggen. Die Margaret van jou, hoort dus eigenlijk bij mij, inclusief al haar geld en bezittingen.' Zijn grip om de pistolen verstrakte. 'Die domoor van een neef van jou heeft haar in de steek gelaten. Dat was natuurlijk erg stom van hem, want zij is werkelijk bijzonder.' Hij grinnikte. 'Natuurlijk is ze zo nu en dan een lastige dame, maar dan wel een heel mooie, lastige dame.'
John kookte, maar hij bleef van buiten kalm. 'Ze is mijn vrouw, dus je hebt helemaal geen recht op haar bezittingen. En ik ben helemaal geen rijke man. Dus er is hoe dan ook weinig om over te ruziën.'
De grijns verdween van het gezicht van Douglas. Zijn ogen vernauwden zich. 'Ze is slechts op papier jouw vrouw. Ze geeft totaal niet om je; heeft ze ook nooit gedaan. Ze was blij toen je werd gearresteerd en nog blijer toen je op transport werd gesteld. Ze dacht dat ze eindelijk van je verlost was.'
Hij trok spottend een lip op. 'Maar toen ze die brief kreeg, veranderde natuurlijk alles.' Hij kreeg een blik in zijn ogen van iemand die zich iets plezierigs herinnert. 'Ze kwam toen helemaal overstuur thuis. Jij was zo onbereikbaar ver weg. Toen bedachten we een plannetje om haar te geven waar ze recht op had.' Hij keek John recht aan.
'Waar heb je het over? Welke brief?' John bleef doen alsof hij nergens vanaf wist. Hij hoopte dat Quincy en hij Douglas op een onbewaakt moment alsnog te grazen konden nemen.
'De dood van die oude man en de brief waarin stond dat hij al zijn bezittingen naliet aan zijn neefje John Bradshaw die hij al zo lang niet meer gezien had.'
'Mijn oom? Is hij dood?'
Douglas lachte vrolijk. 'Die ligt inderdaad al een heel tijdje onder de grond. En hij heeft alles aan jou nagelaten.'
John voelde zijn hoofd bonzen. Wat zou hij de man tegenover hem graag een aframmeling geven. Waar bleef Quincy? 'Dus dat is wat Margaret al die tijd voor elkaar wilde krijgen?' 'Wat zou ze anders moeten met een man als jij? Je bent slechts een boertje die aan de andere kant van de wereld woont.' Hij gniffelde. 'Ze telt de dagen af wanneer ze weer terug kan reizen naar Londen. Binnen twee weken vertrekken we. Zij is dan een rouwende weduwe en ik ... nou ja, zeg maar dat ik haar dan troost.'
'Geloof je dat zelf?' John kon zijn woede niet meer verbergen. 'Dus ondanks alles wat je van haar weet, denk je nog steeds dat je haar kunt vertrouwen? Waarom zou ze haar fortuin met jou willen delen?' Er gleed twijfel in de ogen van Douglas en nu was het John die grinnikte.
Douglas klemde zijn kaken op elkaar. 'Ze houdt van me.'
'Ze heeft anderen bedrogen. Waarom zou ze jou niet bedriegen?'
Douglas wierp John een woedende blik toe. 'Wij zijn allebei hetzelfde soort mensen. 'Wij begrijpen elkaar - wij bedriegen elkaar niet.'
'En jij gelooft dat?' Het lukte John om spottend naar Douglas te kijken.
Boven het linkeroog van Douglas trok even een spier samen. 'Ja, dat weet ik zeker.'
John haalde zijn schouders op. 'Dan ben jij net zo'n grote sukkel als ik.'
'Stil! Houd je mond!'
John keek naar zijn tegenstander. 'En wat ben je nu met mij van plan?'
'Jij wordt morgen gevonden, ergens op de werf... slachtoffer van een dronkenlap die op jacht was naar nog wat extra geld voor zijn volgende glas. Margaret en ik zijn dan vrij om te genieten van alle rijkdommen die je oom je heeft nagelaten.
Ik denk dat we zelfs nog wat geld beuren voor dat armzalige boerderijtje van je.'
'Jullie zijn verachtelijk. Allebei.'
'Precies. Zo is het maar net.' Weston lachte, maar stopte abrupt. Hij hief zijn pistolen op en richtte er eentje op John. 'Opschieten. Loop naar de deur. Ik wil niet dat hier de boel besmeurd wordt met jouw bloed.' Hij knikte in de richting van de deur. 'Lopen.'
John liep langzaam naar de deur. Hij nam het zichzelf kwalijk dat Douglas hem te pakken had. Hij hoopte dat Quincy in de buurt zou zijn.
'Ik heb me lang verheugd op dit moment. Het heeft me heel veel gekost om al die maanden hier te moeten zijn. Ik heb mijn heerlijke huis moeten achterlaten, ik heb de hele oceaan overgezeild, al die tijd in dit miezerige stadje gewoond ... '
'En dat wordt alleen nog maar erger', zei Quincy. Hij stapte in het licht van de lantaarn, zijn pistool op Douglas gericht. 'Wacht maar hoe vervelend het leven wordt, nadat wij je hebben afgeleverd bij de politie.' Hij grinnikte.
Geschokt keek Douglas naar Quincy. 'Wat doe jij hier?'
John trok zijn pistool uit zijn holster en richtte het ook op Douglas. 'Als ik een sukkel ben, dan ben jij nog dommer dan het achtereind van een varken. Dacht je nou echt dat ik jouw soort mensen zou benaderen zonder dat ik een uitgedacht plan had? Ik wist wat jij en Margaret van plan waren.'
Weston hield zijn wapen op John gericht. 'Jij bent dood, voordat je vriend zijn trekker over heeft gehaald.'
'Misschien, maar dan leef jij ook niet meer. Quincy kan goed mikken. Je zult voor de rechterstoel staan. Dat kan ik je verzekeren.'
Het deed John goed dat hij nu angst zag in de ogen van Douglas. Ik verheug me er nu al op om het gezicht van Margaret te zien op het moment dat ze erachter komt waar ze echt binnen twee weken heen gaat. Dat zal niet Londen zijn. Mooi niet.'
Weston likte zijn lippen. Hij keek naar Quincy en daarna weer naar John. 'Het was haar idee. Ik heb je nooit iets willen aandoen. Ik liet me gewoon door haar overhalen. Je weet hoe goed ze daar in is.' Op zijn voorhoofd en zijn bovenlip verschenen zweetdruppels. 'Zullen we een deal maken? Jij behoudt je fortuin, en Margaret en ik vertrekken - dan doen we net of er niks gebeurd is. Oké?'
'Of er niks gebeurd is?' John klonk hees van boosheid. Hij fluisterde bijna. 'Als jij denkt dat het mij om haar te doen is, dan snap je er echt helemaal niks van.' Met een van boosheid trillende stem voegde hij eraan toe: 'Er is maar één plaats waar jij naartoe gaat, de gevangenis.'
Douglas keek woedend naar John. Zijn ogen glinsterden in het licht van de olielamp. Hij haalde de trekker van een van zijn pistolen over. John voelde een stekende pijn in zijn linkerarm. Douglas draaide zich om naar Quincy, maar voordat hij met zijn andere pistool kon schieten, trof Quincy hem in zijn knie. Douglas viel op de grond, gillend van de pijn. Hij klemde zijn handen om zijn bloedende been.
Quincy liep snel naar Douglas toe en pakte het doorgeladen pistool. Hij ging naar John en vroeg: 'Gaat het?'
'Ja, het valt mee.' Met zijn pistool nog steeds in zijn hand liep John naar zijn tegenstander toe.
Kronkelend van de pijn en nog steeds met zijn handen om zijn been keek Douglas naar Quincy. 'Je hebt mijn knie kapotgeschoten.' 'En ik ga een ander deel van je lichaam kapotschieten', zei John. Hij richtte zijn pistool op het hoofd van Douglas. 'Ik heb nog een kogel over.' Hij genoot van de angst in de ogen van de man die hij verachtte.
'Maak me niet dood. Je bent een fatsoenlijke man. Ik ken jouw soort. Als je een weerloze man vermoordt, zal je dat je leven lang achtervolgen.'
'Jij kent me helemaal niet. De dood van een man als jij doet me niks.'
'Alsjeblieft, heb medelijden. Margaret heeft me betoverd. Dat doet ze met mannen. Je kent haar toch?'
'John, laat de afronding over aan de autoriteiten', zei Quincy.
'Hij verdient het om te sterven.'
'Dat klopt ... maar jij bent niet degene die dat mag doen.'
'Alsjeblieft, laat me leven.' Het zweet droop van Douglas' gezicht. Zijn ogen puilden bijna uit zijn hoofd.
'Waarom zou ik je laten leven?' John spande de haan.
'Ik ... ik heb nog wat bezittingen. Ik zal ze op jouw naam zetten.'
'Ik ben al veel rijker dan ik ooit dacht te worden. Ik heb echt geen behoefte aan jouw geld.'
'John', zei Quincy. 'Laten we hem overdragen aan de politie.'
John voelde zijn bloed koken terwijl hij naar Douglas keek. Hij drukte zijn vinger tegen de pal. 'Hij heeft al kwaad genoeg aangericht. Ik wil hem niet laten leven, zodat hij over een aantal jaar misschien hetzelfde gaat doen met een andere man, als wat hij met mij probeerde te doen.' Hij wilde de trekker overhalen en hield het geweer gericht op het hoofd van Douglas, maar uiteindelijk liet hij het pistool zakken. Hij wilde niet dat deze man er de oorzaak van zou zijn dat hij en Hannah nog langer moesten lijden. 'Niemand zal mij ooit nog bedriegen. Nooit.'
Douglas ademde uit en sloot zijn ogen.
'Vind je het goed als ik de politie ga halen?' vroeg Quincy.
'Jawel.' John ging op een kist zitten. Hij ondersteunde zijn gewonde arm.
'Ik zal ook een dokter halen', zei Quincy tegen John.
'Laat me alsjeblieft niet alleen met hem', smeekte Weston.
Quincy keek Douglas aan en schudde langzaam zijn hoofd. 'Het maakt niet uit of ik er ben of niet. Ik kan hem toch niet in bedwang houden.' Hij grinnikte naar John. 'En ik kan ook geen aangifte doen van iets waarvan ik geen getuige ben.' Daarna liep hij naar buiten.
Nu Douglas in de gevangenis van Sydney zat, moest John nog iemand spreken: Margaret. De dokter had naar zijn arm gekeken en gezegd dat hij voorlopig het bed moest houden, maar daar had John geen tijd voor. Samen met Quincy was hij onmiddellijk begonnen aan de reis naar Parramatta.
Met de teugels in de hand van zijn goede arm liet John zijn paard naar het centrum van het stadje lopen. 'Ik móét even met Hannah praten.' Heere, ik hoop dat U me wil vergeven dat ik gelukkig ben. Ik ben blij dat ik van Margaret verlost ben. Nu kunnen Hannah en ik weer samen verder. In gedachten liep hij de afgelopen maanden nog eens na. Hij had Hannah niet alleen het huis laten verlaten, maar ook zo veel mogelijk uit zijn gedachten gebannen. Zouden ze echt wel weer samen verder kunnen gaan? Alles zal goed komen als ik met Margaret heb afgerekend.
Tijdens de lange rit had hij tijd gehad om alles wat er was gebeurd te overdenken. Zijn boosheid was gezakt. Het pijnlijkst vond hij nog dat hij zich zo vernederd voelde, maar hij wist dat dat zou slijten. Het enige wat hem nu nog te doen stond was dat hij Margaret eens flink de waarheid wilde vertellen. Daarna en zeker wanneer hij wist dat ze in de bak zat, zou hij zijn leven weer kunnen oppakken.
Hij reed vol verwachting de hoofdstraat van Parramatta op. Hannah zat op hem te wachten. Hij zag uit naar de toekomst die ze nu weer samen konden delen. Hij kon nu haar gezicht al voor zich zien als hij haar vertelde dat alles in orde was. Hij keek naar Quincy. 'Dus je weet zeker dat Hannah bij Lydia is?'
'Helemaal.' Quincy grinnikte. 'Ze zal geen stap verzetten, voordat ze weet hoe het met jou is.'
Ik moet haar even zien, voordat we verder rijden naar de boerderij.'
Ik had niet anders verwacht. Hannah zal erg blij zijn.' Quincy hield zijn paard in. Ik zal ondertussen regelen dat er een politieagent met ons meegaat. Dan kan die er meteen voor zorgen dat Margaret achter de tralies verdwijnt.'
Ik blijf niet al te lang bij Hannah', zei John. Hij reed door naar het huis van David en Lydia. Hoe dichter hij bij het huis kwam, hoe meer de pijn in zijn arm afnam. Hij kon alleen nog maar aan Hannah denken - zijn vrouw.
Ze moest op de uitkijk gestaan hebben, want ze rende de straat al op nog voordat John bij de apotheek was. Ze zag meteen aan het verband om zijn arm dat hij gewond was. 'John, ben je gewond?'
'Dat stelt niet veel voor.' Hij glimlachte. Hij gloeide van binnen nu hij haar zag. Zijn vrouw.
'Wat is er gebeurd?' vroeg Lydia, die ook naar buiten kwam.
'Quincy en ik hebben een ontmoeting gehad met een of ander misbaksel.' John grinnikte en klom van zijn paard naar beneden. Hij lette erop dat hij zijn gewonde arm niet gebruikte.
'O John, heeft hij op je geschoten?' Hannah kwam dichterbij.
'Ja, maar ik ben al bij een dokter geweest. Die heeft de wond verbonden. Het komt wel weer goed. Het was maar een schampschot.' Hij zou graag zijn gezonde arm om Hannah heen slaan en haar tegen zich aan trekken, maar dat mocht natuurlijk niet. Legaal gezien waren ze niet meer getrouwd en niemand in Parramatta wist wat er gebeurd was. 'Douglas zal ons geen problemen meer opleveren. Hij zit in de gevangenis. Nu zijn we onderweg om met Margaret te praten. Ook voor haar zal straks het uur der waarheid aanbreken.' Hij raakte even de wang van Hannah aan. 'Het spijt me dat ze jou en Thomas zo veel ellende heeft bezorgd.'
Hannah genoot van de warmte van zijn hand tegen haar gezicht, maar deed daarna een stap terug. 'Dus het klopte wat we dachten?'
'Ja, helemaal. Ze waren van plan mij te vermoorden en er met de erfenis vandoor te gaan. Maar dat is ze dus niet gelukt. Alles komt goed.' Hannah's ogen lichtten liefdevol op. Hij nam haar hand. 'We zullen weer samen zijn.'
'Maar we zijn niet getrouwd.'
'Daar vinden we wel een oplossing voor.' Hij glimlachte. 'Binnenkort horen we weer bij elkaar.'
Hannah knikte instemmend. Ze had tranen in haar ogen.
'En nu ga ik eerst naar de boerderij. Margaret had al veel eerder gearresteerd moeten worden.'