AE van VOGHT

 

HET RIJK VAN HET ATOOM

              &

DE TOVENAAR VAN LINN

 

 

 

 

 

ISBN: 9789029019224

 

Een

De hele dag stonden er Leerling-Wetenschappers aan de klokkentouwen, klaar om het nieuws van een belangrijke geboorte te verkondigen, 's Nachts maakten ze met elkaar ruwe grappen over de mogelijke oorzaak van het uitblijven van de nieuwgeborene. Maar ze zorgden er wel voor dat ouderen noch novieten hen konden afluisteren. Het kind werd uiteindelijk enkele uren na zonsopgang geboren. Het was een zwak en ziekelijk kereltje en het vertoonde enkele trekken die in het huishouden van de Gebieder al meteen enige consternatie teweegbrachten. Zijn moeder, Vrouwe Tania, luisterde toen ze wakker werd even naar het beklagenswaardig geween van het kind, waarna ze er ijskoud op reageerde: 'Wie heeft die arme stakker bang gemaakt? Het leven schijnt hem nu al angst in te boezemen !' Wetenschapper Joquin, die de verantwoordelijkheid voor de bevalling droeg, beschouwde haar woorden als een slecht voorteken. Hij had haar het gedrocht pas de volgende dag willen laten zien, maar nu kwam het hem voor dat hij een ramp alleen nog kon afwenden door snel te handelen. Haastig gaf hij een twaalftal slavinnen opdracht de wieg binnen te rijden, waarbij hij hun te verstaan gaf dat ze zich er in een hechte kring om heen moesten scharen om zo kwaadaardige straling, die zich in de slaapkamer zou kunnen bevinden, af te schermen. Vrouwe Tania lag met haar slanke lichaam half opgericht in bed toen de vreemdsoortige optocht zich door de deur begon te wringen. Ze keek er naar met een frons van verbazing op haar voorhoofd, waarna zij een verontruste blik toonde. Ze had haar man met veel geduld al vier andere kinderen gebaard, en ze wist dus dat datgene wat ze zag niet alledaags was. Bescheidenheid was niet haar grootste deugd en zelfs de aanwezigheid van een Wetenschapper in de kamer weerhield haar niet. Fel vroeg ze: 'Wat is hier aan de hand, Joquin?' Wanhopig liet Joquin alle beheerstheid uit zijn gezicht varen. Besefte ze dan niet dat elk woord waaraan een kwade uitleg gegeven kon worden en dat nu uitgesproken werd het kind nog slechts in groter rampzaligheid zou storten? Geschrokken merkte hij op dat haar lippen zich opnieuw openden om te spreken - en met een schietgebed naar de atoomgoden nam hij zijn leven in eigen hand. Hij nam drie snelle stappen naar het bed en liet de palm van zijn hand over haar mond vallen. Zoals hij verwacht had, was de vrouw zó verrast door deze handeling dat ze niet direct tegenspartelde. Toen ze weer tot zichzelf gekomen was en zich zwakjes verweerde, werd de wieg schuin opgetild. Over zijn arm heen zag zij het kind voor de eerste keer. De opstekende storm verdween uit haar blauwe ogen. Even later nam Joquin zachtjes zijn hand weg van haar mond en ging stilletjes achter de wieg staan. Zich pijnigend met de gedachte aan wat hij gedaan had stond hij daar, maar omdat er geen woorden op hem af bliksemden vanuit het bed, kwam zijn gevoel van eigenwaarde langzaam weer bij hem terug. Hij begon van binnen te gloeien en later beweerde hij steeds dat hij niets beters had kunnen doen om de situatie te redden. In de warmte van dat voldoening gevende gevoel vergat hij het kind bijna. Vrouwe Tania riep hem tot de werkelijkheid terug door met een onheilspellend kalme stem te zeggen: 'Hoe is het gebeurd?' Joquin maakte bijna de fout zijn schouders op te halen. Hij betrapte zichzelf op tijd, maar voordat hij iets kon zeggen, zei de vrouw op scherper toon: 'Ik weet natuurlijk wel dat het te wijten is aan de atoomgoden. Maar wanneer denk je dat het gebeurd is?' Joquin was behoedzaam. De Wetenschappers van de tempel hadden al veel ervaring ondervonden met atoommutaties, genoeg om te weten dat de goden die er de heerschappij over hadden grillig waren en zich niet gauw lieten vastleggen ten aanzien van data. Niettemin kwam er geen mutatie voor wanneer het embryo in de schoot al een maand oud was en daarom kon er een tijdgrens vastgesteld worden. Niet na januari 533 NB en niet daarvoor - hij onderbrak zijn gedachten en probeerde zich de geboortedatum van Vrouwe Tania's vierde kind te herinneren Hardop maakte hij zijn berekening af: 'Zeker niet voor 529 Na Barbarij.' De vrouw keek nu wat meer gespannen naar het kind. En Joquin keek een kort ogenblik met haar mee. Het verbaasde hem te beseffen hoezeer hij zichzelf er van weerhouden had   te kijken, dat hij steeds met een vluchtige blik had volstaan. De nieuwe indruk die hij nu kreeg was nog erger dan eerst. Het kind had een te groot hoofd voor het tengere lichaam. De voornaamste zichtbare mismaaktheid school in schouders en armpjes. De schouders liepen in een scherpe hoek van de hals uit en deden het lichaam bijna driehoekig lijken. De armpjes schenen verwrongen, alsof het bot - en daarmee ook de spieren en de huid - een volle draai gemaakt had. Het leek alsof elke arm teruggedraaid moest worden om weer goed te komen. De borstkas van de jongen was uiterst plat en alle ribben waren zichtbaar door de gespannen huid heen. De ribbenkast strekte zich uit over een oppervlakte die veel te groot was om normaal te kunnen zijn. Dat was alles. Maar het was duidelijk genoeg, want Vrouwe Tania slikte zichtbaar een brok in haar keel weg. Joquin richtte zijn blik nu op haar en dacht dat hij wel wist waar zij aan dacht. Een paar dagen voor de bevalling had zij de fout begaan zich er in een klein gezelschap op te beroemen dat zij met vijf kinderen een voorsprong zou hebben op haar zuster, Chrosone, die slechts twee kinderen had, en op haar stiefbroer, Heer Tews, wiens sarcastisch geaarde vrouw hem drie kinderen gebaard had. Nu zouden zij die voorsprong hebben, want het was duidelijk dat zij geen normale kinderen meer kon krijgen en zij zouden haar op hun gemak kunnen inhalen. Er zouden ook veel geestigheden worden gedebiteerd ten koste van haar. De mogelijkheden dat ze persoonlijk in verlegenheid gebracht zou worden waren talrijk. Joquin las dit alles op haar gezicht toen ze met starre ogen naar het kind keek. Haastig sprak hij: 'Dit is het ergste stadium, Vrouwe. Vaak is het resultaat na een paar maanden of jaren tamelijk - bevredigend.' Hij had bijna gezegd 'menselijk'. Hij was zich er van bewust dat haar blik zich op hem richtte. Hij wachtte onzeker, maar alles wat ze er tenslotte uitbracht was: 'Is de Heer Gebieder, de grootvader van het kind, al hier geweest?' Joquin boog het hoofd. 'De Heer Gebieder heeft het kind een paar minuten nadat het geboren was gezien. Het enige wat hij zei behelsde dat ik van u te weten moest komen, indien zulks mogelijk was, wanneer de aandoening zich bij u had voorgedaan.' Ze antwoordde niet onmiddellijk, maar haar ogen vernauwden zich nog meer. Haar smalle gezicht werd hard en kreeg toen een hardvochtige trek. Eindelijk keek ze de Wetenschapper aan. 'Ik neem aan dat je wel weet,' zei ze, 'dat slechts achteloosheid bij een van de tempels ervoor verantwoordelijk kan zijn.' Joquin had daar al aan gedacht, maar nu keek hij haar onzeker aan. Er was nog nooit iets aan eerder geboren 'kinderen van de goden' gedaan, maar het was hem steeds duidelijker geworden dat de Linns dit als een speciaal geval beschouwden. Langzaam zei hij: 'De wegen der atoomgoden zijn ondoorgrondelijk.' De vrouw scheen het niet te horen. Haar koude stem ging verder: 'Het kind zal vernietigd moeten worden, neem ik aan. Maar je kunt er van overtuigd zijn dat er binnen een maand meer wetenschappelijke hoofden zullen rollen dan sinds mensenheugenis het geval is geweest.' Wanneer de woede in haar ontstoken was, dan was ze geen aangenaam persoon, Vrouwe Tania Linn, schoondochter van de Heer Gebieder. Het bleek een gemakkelijke zaak om de oorsprong van de mutatie te achterhalen. De vorige zomer was Tania, die genoeg kreeg van een vakantie op een van de landgoederen van de familie aan de westkust, naar de hoofdstad teruggekeerd voordat ze verwacht werd. Haar echtgenoot, Generaal van het Rijk Creg Linn, liet het Paleis op de heuvel op uitgebreide schaal verbouwen. Er kwam geen uitnodiging van haar zuster aan het andere eind van de stad, noch van haar stiefschoonmoeder, de voorname gemalin van de Heer Gebieder. Tania nam noodgedwongen haar intrek in een appartement in het Stedelijk Paleis. Dit samenstel van bouwsels was, ofschoon nog steeds door de staat onderhouden, al verscheidene jaren niet als residentie gebruikt. Sinds de grondlegging was de stad enorm gegroeid en sinds lange tijd lag het Paleis nu omsloten door handelshuizen. Door gebrek aan vooruitziendheid van een vorige generatie had men geen percelen die het Paleis omsloten opgekocht en men had het altijd onverstandig geacht ze met machtsmiddelen te verkrijgen. Er school één wel bijzonder vervelend aspect in het feit dat men de winstgevende mogelijkheden van dit gebied niet had ingezien. Dat gold de tempel der Wetenschappers die torende in de schaduw van een vleugel van het Paleis. De vorige zomer had dit Vrouwe Tania menig pijnlijk uur bezorgd. Toen ze haar intrek nam, ontdekte ze dat het enige bewoonbare appartement zich aan de kant van de tempel bevond en dat de drie fraaiste vensterruiten uitzagen op de dode loden muren van de tempel. De Wetenschapper die de tempel had gebouwd was een lid van de Raheinl-groep, die vijandig tegenover de Linns stond. De hele stad amuseerde zich toen de bouwplaats bekend werd gemaakt. Het feit dat het bouwterrein anderhalve hectare groot was, maakte de belediging nog indringender. Het deed nog steeds pijn. De agenten van de Heer Gebieder ontdekten nu bij een eerste onderzoek dat een klein deel van de loden muur van de tempel radioactief was. Ze waren niet in staat om de oorzaak van die activiteit vast te stellen, omdat de muur op dat punt de vereiste dikte had. Maar zij brachten dit feit wel aan hun meester over. Voor het middernachtelijk uur van de tweede dag nadat het kind was geboren werd er aan de beslissing gewerkt. Even voor twaalf uur riep men Wetenschapper Joquin bij zich en gaf hem een overzicht van de gebeurtenissen. Opnieuw nam hij zijn leven in eigen hand. 'Gebieder,' zei hij, zich rechtstreeks tot de grote man richtend, 'door uw begrijpelijke gramschap begaat u een ernstige fout. De Wetenschappers vormen een groep die, aangezien ze volledige zeggenschap hebben over de beschikbare atoomenergie, een onafhankelijke geesteshouding ontwikkeld hebben, en zij zullen een bestraffing, hun opgelegd voor een onachtzaamheid in hun werk, slechts met wrok accepteren. Ik raad u aan de jongen te laten leven en te overleggen met de raad der Wetenschappers. Ik zal hun adviseren de tempel vrijwillig te verplaatsen en ik weet zeker dat zij daarmee zullen instemmen.' Nadat hij gesproken had wierp Joquin een blik op de gezichten voor hem. En hij besefte dat hij bij de aanzet van zijn veronderstelling een fout begaan had. Er bevonden zich twee mannen en drie vrouwen in het vertrek. De mannen waren de ernstige, magere Heer Gebieder en de gezette Heer Tews, die de enige zoon was uit het eerste huwelijk van Vrouwe Lydia. Heer Tews was plaatsvervangend Generaal van het Rijk tijdens de afwezigheid van Heer Creg, Tania's gemaal, die tegen de Venusianen op Venus streed. De aanwezige vrouwen waren Vrouwe Tania, die nog in bed lag, haar zuster Chrosone en de gemalin van de Heer Gebieder, Lydia, die de stiefschoonmoeder van de twee jongere vrouwen was. Vrouwe Tania en haar zuster waren gebrouilleerd en spraken niet met elkaar, maar ze onderhielden indirect contact via Heer Tews. Deze figuur speelde zijn verbindende rol met natuurlijk begrip en - zo kwam het Joquin tenminste voor - oprecht genoegen. Hoopvol keek Joquin naar Vrouwe Lydia en zocht in haar gezicht en houding een aanwijzing voor haar bedoelingen. Hij beschouwde haar als een vrouw voor wie niets te slecht was. Door haar toedoen was het gedragspatroon van de familie Linn radicaal gewijzigd. Ze was een knappe vrouw van middelbare leeftijd met goedgevormde gelaatstrekken, maar gevaarlijker dan kruipend ongedierte. Naarmate zij zich door haar sluwe wijze van intrigeren met haar tentakels in de regering had ingedrongen, had iedereen die er mee te maken had gekregen langzamerhand geleerd hoe hij er mee om moest springen. Contra-intriges, samenzweringen, voortdurende waakzaamheid, een besef van onbekend gevaar dat te allen tijde dreigde of kon toeslaan - dat was de prijs geweest. De druk die hun zo opgelegd was had de familie Linn geen goed gedaan. In hun aderen stroomde nu ook het vergif. Gespannen en zenuwachtig, ongelukkig en wraakzuchtig zaten ze thans in deze kamer, hun gedachten verborgen, maar hun drijfveren verklaarbaar, en dit alles slechts door het toedoen van die oudere vrouw. Niettemin keek Joquin naar de gemalin van de Heer Gebieder om zo een aanwijzing te krijgen ten aanzien van het eindoordeel, dat al gevallen moest zijn. Groot, mager, opvallend goed geconserveerd, was zij de belangrijkste aanstichtster van vernieling. Als zij een mening had - en ze hield er altijd een mening op na - dan zou ze achter de coulissen al aan het werk geweest zijn. Als ze er in geslaagd was haar tot compromissen geneigde gemaal over te halen deze bepaalde actie in te zetten, dan konden de rampen niet uitblijven. Zelfs al raadde hij uit hun wijze van doen dat ze hem slechts om psychologische redenen hadden geroepen, toch dwong Joquin zich tot de gedachte dat men hem raadpleegde. Het was moeilijk om dit voor te wenden. Hij had de indruk dat men naar zijn verklaring luisterde alsof het een formaliteit gold en dat er aan zijn woorden weinig aandacht werd geschonken. Heer Tews keek naar zijn moeder, een zwakke glimlach op zijn vlezige gezicht. Haar oogleden bedekten haar ogen voor de helft, alsof ze haar gedachten moest verbergen. De twee zusters zaten met starre gezichten naar Joquin te kijken. De Heer Gebieder maakte een einde aan de spanning door de Wetenschapper met een knikje te kennen te geven dat hij kon gaan. Huiverend verliet Joquin het vertrek. Er kwam een plotselinge gedachte in hem op dat hij een waarschuwing moest sturen naar de in gevaar gebrachte Tempelwetenschappers. Maar al gauw beschouwde hij die gedachte als hopeloos en liet hem varen. Er zou geen boodschap van hem het paleis uit mogen. Tenslotte begaf hij zich ter ruste, maar hij kon de slaap niet vatten, 's Morgens was het afschuwwekkende vonnis, dat hij de hele nacht al voor zich had gezien, al op het militaire mededelingenbord aangebracht, opdat allen het konden lezen. Bleek als een doek wierp Joquin er een blik op. Het was een eenvoudige mededeling zonder overbodige toevoegingen. Het beval dat elke Wetenschapper van de Raheinl-tempel vóór zonsondergang opgehangen zou worden. Zij werden vervallen verklaard van hun bezittingen en de gebouwen zouden met de grond gelijk gemaakt worden. Het grondgebied van de tempel zou in een park veranderd worden. Het vermeldde niet dat het park voortaan zou behoren tot het Stedelijk Paleis van de Linns, ofschoon zulks later wel het geval bleek. Het vonnis was getekend met de krachtige hand van de Heer Gebieder zelf. Toen hij het las, besefte Joquin dat er een oorlogsverklaring was uitgevaardigd tegen de macht van de Tempelwetenschappers.

Twee

De Wetenschapper Alden was geen man die kampte met voorgevoelens. Die had hij zeker niet toen hij langzaam in de richting van de Raheinl-tempel liep. Het was een prachtige ochtend met een stralende zon. Door de Palmenlaan, waarin zijn prachtige, nieuwe huis was gelegen, waaide een zacht briesje. Zijn gedachten vormden de gebruikelijke intieme caleidoscoop van gelukkige herinneringen en hij werd beheerst door een stille vreugde dat hij het in tien jaar tijds van een eenvoudige provinciale Wetenschapper tot Hoofdwetenschapper van de Raheinl-tempel had gebracht. Die herinnering werd slechts in één opzicht ontsierd, en dat was nog wel de reden voor zijn snelle bevorderingen. Meer dan elf jaar geleden had hij eens tegen een andere Leeding-Wetenschapper opgemerkt dat, gezien het feit dat de atoomgoden bepaalde geheimen van mechanische kracht aan menselijke wezens hadden onthuld, het misschien de moeite waard zou zijn hen er door middel van experimentele methoden toe te bewegen nog meer geheimen te onthullen. En dat er misschien toch iets van waarheid stak in de vage legenden over steden en planeten die straalden van atoomkracht en licht. Onwillekeurig huiverde Alden bij die korte herinnering. Pas langzamerhand was hij de enormiteit van die godslastering gaan inzien. En toen de andere leerling hem de volgende dag langs zijn neus weg vertelde dat hij de Hoofdwetenschapper op de hoogte had gebracht, toen had hij niet meer durven hopen. Maar tot zijn verrassing bleek dit het begin van een nieuwe fase in zijn loopbaan te zijn. Binnen een maand kreeg hij een uitnodiging voor zijn eerste particuliere onderhoud met een bezoekend Wetenschapper, Joquin, die in het Paleis van de Linns woonde. 'Ons beleid is er op gericht,' zo zei Joquin, 'jongemannen aan te moedigen wier gedachten zich niet steeds in dezelfde cirkel bewegen. Wij weten dat jonge mensen beheerst worden door radicale ideeën, en dat, naarmate iemand ouder wordt, hij een evenwicht bereikt tussen zijn innerlijke zelf en de eisen die de wereld stelt. Met andere woorden,' eindigde de Wetenschapper, waarbij hij tegen de leerling glimlachte, 'je mag best je eigen gedachten hebben, maar je moet ze wel voor je houden.' Kort daarna werd Alden naar de oostkust overgeplaatst. Vandaar vertrok hij, een jaar later, naar de hoofdstad. Naarmate hij ouder werd en over meer macht ging beschikken, ontdekte hij dat radicalisme veel minder vaak onder de jongeren voorkwam dan Joquin had doen veronderstellen. De jaren waarin zijn macht toenam, deden het besef bij hem groeien dat wat hij toen gezegd had dwaasheid was geweest. Tezelfdertijd hechtte hij een zekere trots aan die woorden, een gevoel dat hij daardoor 'anders' was geworden dan de andere Wetenschappers en daarom boven hen uitstak. Als Hoofd ontdekte hij dat radicalisme de enige maatstaf vormde waarmee zijn meerderen beoordeelden of een kandidaat in aanmerking kwam voor bevordering. Slechts die aanbevelingen waarin vermeld werd dat de kandidaat er een mate van afwijkend denken op nahield, hoe gering die mate van afwijking ook was, kwamen in aanmerking. Deze beperking had één gunstig gevolg. In het begin beschouwde zijn vrouw, die er op uit was de macht achter de macht in de tempel te vormen, zichzelf als de enige die beslissen kon wie er in aanmerking kwam voor promotie. De jonge tempeldichters bezochten haar wanneer Alden niet in de buurt was en zij lazen haar in het verborgene hun werken voor. Toen ze ontdekten dat haar beloften niets betekenden, hield hun bezoek op. Er kwam weer rust in Aldens huis, en zijn vrouw bejegende hem opeens veel hartelijker... Er kwam een eind aan zijn dagdromen, want hij zag een menigte voor zich uit en er klonken onaangenaam gestemde kreten en gemompel. Hij zag dat er mensen om de Raheinl-tempel heen zwermden. Niets vermoedend dacht Alden: 'Een ongeluk?' Hij haastte zich verder en baande zich een weg door de buitenste rijen van de menigte. Hij voelde hoe de woede opeens in hem ontstak toen hij op zijn weg gehinderd werd. Beseften zij niet dat hij een Hoofdwetenschapper was? Hij zag hoe de bereden paleiswacht hun paarden langs de buitenkant van de menigte leidde, slechts een tiental meters van hem vandaan, en hij had zijn mond al open om hen te roepen opdat zij hem konden helpen, toen hij iets zag dat de woorden in zijn keel deed stokken. Zijn aandacht was op de eigenlijke tempel gericht. Toen hij trachtte verder naar voren te komen viel zijn blik op het park rondom de tempel. Vijf van Rosaminds jonge dichters waren opgehangen aan een tak aan de rand van het tempelterrein, zo ver mogelijk van de tempel verwijderd. Aan een dikkere boom, die dichterbij stond, hingen zes Leerlingen en drie Wetenschappers nog met alle kracht te schoppen. Terwijl Alden als verlamd stond toe te kijken klonk er een afschuwelijk geschreeuw uit de mond van vier novieten wier nek net door de touwlussen werd gehaald. Er kwam een eind aan het geschreeuw toen de wagen waarop zij stonden onder hen vandaan getrokken werd. Wetenschapper Alden strompelde door de menigte voor de Raheinl-tempel op benen die van was leken. Hij stootte tegen mensen aan en strompelde als een dronkaard, maar hij was zich slechts vaag bewust van zijn onbeholpenheid. Als hij de enige in de groep was geweest die zo reageerde, dan zou men hem ogenblikkelijk opgemerkt hebben en hem naar de galg gesleept hebben. Maar de menigte was door de terechtstellingen verrast. Elke nieuwe toeschouwer die nietsvermoedend naderbij kwam om te zien wat er aan de hand was onderging de geweldige schok op zijn eigen wijze. Vrouwen vielen flauw. Verscheidene mannen braakten en anderen stonden er met glazige ogen bij. Toen hij de buitenkant van de menigte weer genaderd was, kwamen er weer flitsen van helderheid waarin hij kon denken. Hij zag een open poort waar hij pijlsnel doorheen liep; hij zweefde - dat was het nieuwe gevoel in zijn benen - door het kreupelhout, toen hij tot het besef kwam dat hij zich op het terrein bevond van het Stedelijk Paleis van Heer en Vrouwe Creg Linn. Dat vormde het verschrikkelijkste ogenblik van die ochtend. In de val gelopen, en nog wel door zijn eigen toedoen. Hij zakte in elkaar in de beschutting van een sierstruik en was vrijwel bewusteloos van angst. Langzaam kwam hij tot het besef dat zich voor hem uit een lang, laag bijgebouw uitstrekte en dat hij het grootste deel van de afstand beschut zou zijn door bomen. Hij besefte dat er geen sprake van was dat hij ongehinderd kon terugkeren langs de weg die hij gekomen was, en evenmin durfde hij te blijven waar hij was. Bevend stond hij op en de goden waren met hem. Want het duurde niet lang of hij kroop een lange, smalle opslagplaats voor hooi binnen die naast de stallen gelegen was. Het was geen goede schuilplaats. De geringe breedte legde beperkingen op en hij kon zich alleen verbergen door een tunnel te maken in het hooi, nabij de deur die het verst van de stallen verwijderd was. Nauwelijks had hij zich genesteld toen een van de staldeuren enkele meters rechts van hem werd geopend. Hij zag een flits van een hooivork met vier tanden die met een bundel hooi beladen weer verdween. Nonchalant trapte de stalknecht de deur dicht en toen klonk het geluid van zich verwijderende voetstappen. Alden lag doodstil, hij ademde nauwelijks. Net wilde hij uit zijn schuilplaats te voorschijn komen of, beng! er ging weer een deur open en weer een vork laadde zijn hooi op en verdween. Een paar minuten later kwam er een ander soort onderbreking. Een jonge slavin en een stalknecht stonden tegen het houten beschot dat de hooiafdeling scheidde van de rest van de stal. De stalknecht, klaarblijkelijk een rekruut uit het leger en geen slaaf, zei: 'Waar slaap je?' In het westelijk slavenpaviljoen.' Haar stem klonk niet meegaand. 'Welke ligplaats?' 'Drie.' Daar scheen hij over na te denken. Toen: 'Ik kom rond middernacht en kruip dan bij je.' 'Dat is tegen de regels,' zei het meisje angstig. 'Laten we ons geen zorgen maken om de regels,' zei de soldaat op ruwe toon. 'Tot ziens dus.' Fluitend liep de man door. Het meisje bewoog zich niet. Alden hoorde tenminste niets, totdat er snelle voetstappen klonken. Toen fluisterde de jonge vrouw iets, alsof ze de nieuwaangekomene iets vertelde. Maar haar woorden klonken niet luid genoeg voor de luisterende Wetenschapper. Kort daarop zei echter een andere vrouw: 'Dat is al de tweede keer sinds hij hier vorige week is gekomen. De eerste keer hebben we hem oude Ella op zijn dak geschoven - hij scheen het in het donker niet eens te merken, en zij wil wel -maar het is duidelijk dat wij ons met hem moeten bemoeien. Ik zal het aan de mannen doorgeven.' Zij gingen uit elkaar en namen ieder een andere richting. Alden, die in woede was ontstoken over de handelwijze van de soldaat-stalknecht, dacht met even felle woede: Die ellendige slaven! Die durven zich werkelijk tegen burgers te keren! Hij was er van geschrokken, omdat daar uit bleek dat de slaven zich met elkaar verstonden teneinde zich te verdedigen tegen al te gehate eigenaars. Bij vorige gelegenheden had hij al eens vaag iets gehoord over kleine slavenbezitters die erg voorzichtig waren geworden als gevolg van sluipmoorden. Dit was voor een deel het bewijs dat die verhalen over moord geen verzinsels waren. Alden peinsde vroom: De moraal van de eigenaars moet op een hoger peil komen en - zijn ogen vernauwden zich -met machtsmiddelen moeten we de geheime slavenorganisatie doorbreken. Dat soort onzin kunnen we niet gebruiken. Zijn woede zakte onmiddellijk toen dertig meter van hem af een deur werd geopend. Instinctief dook hij weg - en dacht niet meer aan het slavenprobleem. Ondanks de zenuwschokken had zijn geest tegen het middaguur al zijn functies weer hervat. Hij had zijn eerste theorie al klaar over het feit dat hij was ontsnapt aan de razzia waarbij de anderen gepakt waren. Pas twee weken tevoren was hij in zijn nieuwe huis in de Palmenlaan getrokken. De soldaten moesten zich naar zijn oude adres begeven hebben en toen de stad doorgetrokken zijn naar zijn nieuwe huis, met het gevolg dat hij het huis al verlaten had toen zij daar aankwamen. Uit zulk ijl materiaal was het bouwsel van zijn ontsnapping opgetrokken. Alden huiverde en langzaam stak er een woede in hem op, de dodelijke, verterende woede van een onschuldig opgejaagd man. Het was een woede die hem sterk maakte voor wat hem nog te wachten stond, en eindelijk was hij in staat met heldere logica te overdenken wat hij moest doen. Het was duidelijk dat hij niet op het terrein van het Stedelijk Paleis kon blijven. Er kwamen kleine, op zich onbeduidende herinneringen bij hem op, dingen waarvan hij in vroeger jaren getuige was geweest zonder zich daar toen bewust van te zijn. Hij herinnerde zich dat er om de paar avonden hooiwagens de paleispoorten binnenkwamen. Te oordelen naar de leegte om hem heen werd er een nieuwe voorraad verwacht. Hij moest hier weg voor de middag voorbij was. Hij begon zich een weg te banen langs de rij hooistapels rechts van hem. Aan die kant bevond zich een poort en hij herinnerde zich dat hij daar eens, toen hij er een wandeling maakte, de stallen door had kunnen zien. Als hij eens door de deur aan de andere kant kon glippen en om de stal heen en dan door die poort. Als hij maar een ander stel kleren kon krijgen! In de stallen moesten toch wel werkkleren hangen, bij voorkeur, met het oog op het lange haar dat Wetenschappers graag droegen, de bovenkleding van een vrouw. Hij vond wat hij nodig had in het rechtse deel van de stal, dat het domein van de melkkoeien was. De dieren en hij waren helemaal alleen terwijl hij zich uitdoste met het kledingstuk dat de melkmeisjes over hun leuke jurkjes trokken wanneer ze aan hun taak begonnen. Het Stedelijk Paleis was, na een korte periode in het voorgaande jaar waarin het dienst deed als residentie voor de Linns, in korte tijd veranderd in een landbouwkundig, industrieel en administratief centrum. Binnen gezichtsafstand van de poort stonden wachters maar ze namen niet de moeite een nogal gezette slavin te ondervragen die doelbewust naar buiten kwam alsof ze door een hoger geplaatste om een boodschap was gestuurd. Het was al laat in de middag toen Alden de Covis-tempel van de achterzijde naderde. Hij werd ietwat nerveus toen de loden muren voor hem opdoemden. Hij vreesde dat er juist op dit ogenblik, nu hij in het zicht was van een veilige wijkplaats, iets zou gebeuren. Hij klopte bescheiden aan bij een van de kleine achteringangen en wachtte met trillende ledematen. De deur werd plotseling geopend, maar hij was zo gespannen dat hij er ogenblikkelijk op reageerde en langs de verbaasde leerling die hem opendeed stapte, in het halfdonker van de onverlichte gang. Pas toen hij het initiatief had genomen en zelf de deur achter zich dichtdeed - zodat ze bijna in het volkomen duister stonden - onthulde Alden zijn identiteit aan de van zijn stuk gebrachte jongeman.

Drie

Medron Linn, de Heer Gebieder, liep door een van de straten van de stad Linn. De laatste jaren had hij zich minder vaak in de stad gewaagd, maar net als in het verleden raakte hij er door geboeid en gestimuleerd. Net zoals altijd had hij een bepaald doel voor ogen. Alleen dan vond hij dat hij zich de tijd en de moeite die dit kostte kon veroorloven. Hij had zijn gebruikelijke aantal lijfwachten bij zich, maar die waren speciaal opgeleid voor deze particuliere wandelingen, en als soldaten op verlof liepen ze voor of achter hem alsof ze helemaal geen belangstelling hadden voor de magere, bleke man met de scherpe gelaatstrekken wiens woord wet was op Aarde en op vele delen van verscheidene andere planeten. De Heer Gebieder voelde zich aangetrokken tot drukke markten met hun vrolijk opgetaste waren. De aanblik van zoveel kleur herinnerde hem aan zijn jongere dagen, toen dit deel van de stad nog vaal was en ongeschilderd en toen er achter elk product nog weinig vakmanschap school. De handelaren hadden gemord en waren woedend toen hij, in de beginjaren van zijn regering, had gedecreteerd dat de beste plaatsen uitsluitend werden toegewezen aan diegenen die bereid waren ze op te schilderen en ze goed te onderhouden en die tevens bereid waren slechts producten van betere kwaliteit te verhandelen. Die crisis was nu vergeten. Onder de druk van onderlinge wedijver hadden de vrolijk versierde gebouwen geïnspireerd tot een verbetering in het uiterlijk van alle kramen; en de betere kwaliteit van de verkochte waren had tevens geleid tot een aanzienlijk toegenomen verscheidenheid. De Heer Gebieder had moeite zich een weg te banen tussen de samengeklitte kopers en verkopers door. De markten waren overvol met mensen uit de heuvels en van de andere kant van het meer en er was ook de gebruikelijke massa primitieven afkomstig van de andere planeten, die alles met grote ogen bekeken. Die hele middag lang was het niet moeilijk met iemand een gesprek aan te knopen. Hij sprak alleen met mensen die geen tekenen vertoonden dat ze de ongeschoren man in het uniform van een gemeen soldaat als hun Gebieder herkenden. Het duurde niet lang voor hij tot het besef kwam dat het duizendtal met overtuigingskracht toegeruste mannen, die hij er op uit had gestuurd om zijn standpunt ten aanzien van de executies te belichten, hem goede diensten verleenden. Hij werd er door niet minder dan zeven benaderd en door drie van hen liet hij zich in een gesprek betrekken. Alle drie voerden zij een vaardige propaganda. En het vijftal boeren, de drie kooplieden en de twee arbeiders met wie hij sprak beantwoordden zijn onbehouwen kritiek op de Heer Gebieder met pro regeringsleuzen die ze alleen maar van zijn eigen mannen hadden kunnen horen. Het schonk voldoening, vond hij, dat de eerste crisis waarmee hij het volk had geconfronteerd zo goed was afgelopen. Het rijk der Linns was slechts een generatie verwijderd van de langdurige burgeroorlog. Zijn belastinggaarders vonden de opbrengst nog steeds magertjes. Een van de oorzaken daarvan was de financiële druk op het land ten gevolge van de tempels. De Wetenschappers hielden het volk in slavernij, een slavernij die naar het de Heer Gebieder voorkwam in de hele geschiedenis zijn weerga niet had. Bepaalde tempelriten waren hypnotisch van aard, en speciaal daartoe opgeleide mannen wisten het juiste bedrag dat verlangd werd te suggereren. Vooral vrouwen waren zo vatbaar voor deze methoden dat de tempels hun beperkingen moesten opleggen, opdat ze niet al hun bezittingen weggaven. De mannen, die vaak ten oorlog trokken, lieten zich niet zo gemakkelijk beïnvloeden. Uit dit enorme inkomen bekostigden de tempels een leger van Wetenschappers: senioren, leerlingen en novieten. Zo geweldig van omvang was dit tempelleger dat bijna iedere familie tenminste één verwant had die voor Wetenschapper 'studeerde'. Het had de Heer Gebieder toegeschenen - en Lydia had hem daar eigenlijk niet op attent hoeven te maken - dat er een poging gedaan moest worden om die hypnotische overheersing, die zo'n zware rol speelde, te doorbreken. Pas wanneer dat gebeurde, zou de gespannen economie ten einde lopen en dan zouden welvaart en rijkdom ook eens aan hun trekken komen. De handel was in Linn zelf weer tot bloei gekomen, maar in andere steden verliep die opleving lang zo snel niet, daar deze steden geen speciale vrijheid van belasting genoten. Er werden verschillende oorlogen tot gebiedsverovering gevoerd: drie daarvan woedden op Venus, tegen de Venusiaanse stammen. Het doel dat hij zich gesteld had: de eenmaking van het zonnestelsel eiste dat deze expedities plaatsvonden, ongeacht de kosten. Er moest iets - zo kwam het de Heer Gebieder voor - voor opgeofferd worden. Iets groots. Hij had zijn keuze laten vallen op de tempels; deze waren immers de enige rivalen van de regering waar het het totale jaarlijkse inkomen betrof. De Heer Gebieder hield even stil voor de winkel in de open lucht van een handelaar in aardewerk. De man had de gezichtstrekken die de Linneaanse bevolking kenmerkten en hij was natuurlijk een burger, anders zou hij geen handel kunnen drijven. Alleen de mening van de burgers kwam er op aan. Deze man stond op het punt een koop af te sluiten. Al wachtend dacht de Heer Gebieder weer aan de tempels. Allerwegen bleek dat de Wetenschappers nooit meer het prestige hadden kunnen opbouwen dat ze in de burgeroorlog verloren hadden. Op een paar uitzonderingen na hadden ze Raheinl gesteund, tot de dag waarop hij gevangen genomen werd en gedood. Onmiddellijk daarna boden de Wetenschappers collectief aan een eed van aanhankelijkheid aan het nieuwe regime af te leggen, en hij zat nog niet zo stevig in het zadel dat hij dit kon weigeren. Maar hij vergat nooit dat hun positie van alleenheersers op het gebied van de atoomenergie bijna had geleid tot een herstel van de corrupte republiek. En dat, indien zij geslaagd waren, hij degene geweest zou zijn aan wie het doodvonnis werd voltrokken. De verkoop van de handelaar ging niet door. Gemelijk liep hij naar een nieuwe klant toe, maar op dat moment merkte de Heer Gebieder een voorbijganger op die stil was blijven staan, en hem aankeek met vage herkenning. Haastig draaide de Heer Gebieder zich om zonder een woord tegen de koopman te zeggen, en hij haastte zich de straat door, de vallende schemering in. De leden van de Raad der Wetenschappers zaten al op hem te wachten toen hij, na zich er van overtuigd te hebben dat zijn positie onaantastbaar was, tenslotte naar het paleis terugkeerde. De vergadering verliep allesbehalve soepel. Slechts zes van de zeven leden van de Raad der Wetenschappers waren aanwezig. De zevende, de dichter en historicus Kourain, was ziek, zoals Joquin berichtte: hij had koorts. In werkelijkheid leed hij aan een aanval van acute kommernis die hem had getroffen toen hij die ochtend over de openbare executies hoorde, en hij was ijlings vertrokken op een inspectietocht naar verafgelegen tempels. Van het zestal lieten er tenminste drie door de uitdrukkingen op hun gezicht zien dat ze niet verwachtten het Paleis nog levend te verlaten. De andere drie waren Mempis, oorlogsgeschiedschrijver, een forse man met wit haar die al bijna tachtig jaar was; Teear, de logicus, de tovenaar met de rekenliniaal, die naar men zei een deel van wat hij wist over samengestelde getallen van de goden zelf had verkregen; en tenslotte was er Joquin, de verzoener, die al jarenlang fungeerde als verbindingsman tussen de tempelhiërarchie en de regering. De Gebieder keek zijn toehoorders met samengeknepen ogen aan. De jaren van succes hadden hem een sardonische trek gegeven, die zelfs beeldhouwers niet uit zijn standbeelden weg konden laten zonder de gelijkenis met de afgebeelde aan te tasten. Hij was ongeveer vijftig jaar oud en ondanks zijn schraalheid verkeerde hij in opmerkelijk goede gezondheid. Hij begon met een ijskoude, weloverwogen stem een verwoestende aanval op de Raheinl-tempel. Hij beëindigde dat onderdeel van zijn toespraak met de woorden: 'Morgen wend ik mij tot het Patronaat om mijn actie tegen de tempel te rechtvaardigen. Ik neem aan dat zij mijn uitleg zullen aanvaarden.' Toen liet hij voor het eerst een zwakke glimlach zien. Niemand wist beter dan hij of zijn toehoorders dat het slaafse Patronaat politiek gesproken geen vinger durfde uitsteken zonder zijn toestemming. 'Ik neem zulks aan,' ging hij verder, 'omdat het in mijn voornemen ligt tegelijkertijd een spontane petitie van de zijde van de tempel, welke een reorganisatie behelst, voor te leggen.' De toehoorders die tot nu toe gezwegen hadden maakten nu mompelende geluiden. De drie leden die zich al op de dood hadden voorbereid keken met een vage hoop op hun gezicht op. Een van de drie, Horo, die van middelbare leeftijd was, zei gretig: 'Uwe Excellentie kan er op rekenen dat wij...' Hij hield op omdat Mempis hem met een woeste blik aankeek. Hij bedaarde, maar langzamerhand kwam zijn moed weer terug. Hij had gezegd wat hij wilde zeggen. De Gebieder moest weten dat hij bereid was. Hij voelde de geweldige innerlijke bevrijding van een man die erin geslaagd was zijn eigen nek te redden. Joquin zei minzaam: 'Zoals Horo wilde zeggen, zullen wij gaarne met eerbied naar uw woorden luisteren.' De Gebieder glimlachte grimmig. Maar nu was hij aan het kernpunt van zijn toespraak gekomen en hij viel terug op een legalistische preciesheid van woordkeuze. De regering, zo zei hij, was nu eindelijk bereid de tempels onder te brengen in vier verschillende groepen, zoals de Wetenschappers al zo lang hadden gewenst. (Dit was de eerste keer dat ze van dit plan hoorden, maar niemand zei iets.) Zoals de Wetenschappers al zo lang hadden benadrukt, ging de Gebieder verder, was het belachelijk dat de vier atoomgoden, Uranium, Plutonium, Radium en leks, in dezelfde tempels aanbeden werden. Dientengevolge zouden de Wetenschappers zich in vier afzonderlijke groepen moeten splitsen en de beschikbare tempels zouden onder deze vier groepen worden verdeeld. Elke groep zou zich dan moeten toeleggen op het vereren van slechts één god en het hem omringende, ofschoon natuurlijk hun gewone taak ten aanzien van het leveren van getransmuteerde godskracht aan allen die deze wilden aankopen met inachtneming van de regeringsvoorschriften, zou blijven bestaan. Aan het hoofd van elke groep zou geen raad van gelijken staan, zoals nu het geval was, doch een leider, voor wie een toepasselijke titel gekozen moest worden. De vier afzonderlijke tempelleiders zouden voor het leven gekozen worden door een commissie samengesteld uit afgevaardigden van de regering en van de tempels. Er kwam nog meer, maar dat waren details. Het ultimatum lag voor de raad. En Joquin was een van degenen die geen illusies koesterden. Vier tempelgroepen die er naar streefden zoveel mogelijk aanhangers te krijgen, die ieder onder de duim gehouden werden door een koppige Wetenschapper, die aan niemand verantwoording verschuldigd was dan misschien aan de Gebieder, zouden voor eens en voor altijd een eind maken aan de hoop die bij de meer vooruitstrevende Wetenschappers leefde. Persoonlijk beschouwde hij de tempels als domeinen van geleerdheid, en hij had zijn eigen visioenen ten aanzien van de rol die de tempels in de toekomst zouden kunnen spelen. Haastig stond hij nu op, om zo de andere bange raadsleden voor te zijn. Ernstig sprak hij: 'De raad zal uw aanbod gaarne overwegen. Wij achten het een voorrecht een Gebieder als regeringsleider te hebben die zijn kostbare tijd besteedt aan gedachten over het welzijn van de tempels. Niets kan...' Hij had niet verwacht dat hij uitstel zou kunnen krijgen. En dat kreeg hij ook niet. Hij werd onderbroken. De Gebieder zei met beslistheid in zijn stem: 'Aangezien ik morgen persoonlijk deze mededeling doe in het Patronaat, nodig ik de Raad der Wetenschappers hierbij uit in het Paleis te blijven ten einde de bijzonderheden ten aanzien van de reorganisatie te bespreken. Ik neem aan dat u hiervoor minstens een week, uitlopend tot een maand of misschien zelfs langer nodig zult hebben, en ik heb daarom appartementen voor u in gereedheid laten brengen.' Hij klapte in zijn handen. Er gingen deuren open. Er kwamen paleiswachten binnen. De Gebieder zei: 'Wijs deze geachte heren hun vertrekken.' Zo werd de raad gevangen gezet. Op de vierde dag leefde het kind nog. De belangrijkste reden was dat Tania geen beslissing kon nemen. 'Ik heb de last van de zwangerschap moeten dragen en de geboorte moeten doorstaan,' zei ze woest, 'en een vrouw die goed bij haar verstand is neemt zoiets niet lichtvaardig op. Bovendien...' Toen zweeg ze. Wanneer het er op aan kwam kon ze zich, ondanks de talloze nadelen, wel een bepaald nut voorstellen voor een zoon die de goden met zo'n eigenaardige gestalte hadden geschapen. En in dit opzicht bleef het aandringen van Joquin niet zonder gevolg. Joquin besteedde het grootste deel van de vierde ochtend aan dit onderwerp. 'Het is niet juist,' zei hij, 'om aan te nemen dat alle kinderen van de goden idioten zijn. Dat is zinloos gepraat van de onwetende massa, die deze arme schepsels door de straten achterna zit. Zij krijgen niet de kans een opleiding te volgen, en ze staan voortdurend onder zo'n grote druk dat men zich er maar weinig over verbazen kan dat slechts weinigen van hen ooit de waardigheid van een rijpe ontwikkeling bereiken.' Zijn argumenten gingen nu een persoonlijker kant uit. 'Ten slotte,' zei hij zachtjes, 'is hij een Linn. In het ergste geval kunt u een betrouwbare adjudant van hem maken, die niet dezelfde neiging heeft om er vandoor te gaan en zijn eigen leven te leiden als uw normale kinderen. Door hem discreet op de achtergrond te houden zou u de beschikking kunnen krijgen over een ideale slaaf: een toegewijde zoon.' Joquin wist wanneer hij moest ophouden. Op het ogenblik dat hij zag hoe de vrouw haar ogen bedachtzaam toekneep wist hij dat zijn argumenten gewicht bij haar in de schaal legden en hij besloot haar alleen te laten, zodat ze zelf de twijfels die nog in haar gedachten waren kon wegnemen. Hij trok zich minzaam terug en ging op ochtendaudiëntie bij de Gebieder, waar hij dezelfde argumenten gebruikte. De ogen van de grote man stonden waakzaam terwijl Joquin praatte. Langzaam kwam er een peinzende trek op zijn harde gezicht. Tenslotte onderbrak de Gebieder hem. 'Oude man,' zei hij kortaf. 'Wat heb je voor ogen door zo het recht op leven van een monster te verdedigen?' Joquin had verschillende redenen, waarvan er één bijna geheel persoonlijk was en een andere had ten grondslag de gedachte dat het in leven blijven van het kind mogelijk van nut was voor de tempels. De logica waarop dit gebaseerd was, was eenvoudig. De geboorte van het kind had een crisis doen ontstaan. Zijn dood zou die crisis alleen maar bevestigen. Anderzijds, als het kind bleef leven, dan zou de aanleiding voor het woeste optreden van de Linns enigermate te niet gedaan worden. Hij was niet van plan die reden naar voren te brengen, noch bracht hij zijn persoonlijke hoop op redding van het kind ter sprake. In plaats daarvan zei hij: 'Nog nooit is een kind der goden opzettelijk ter dood gebracht. Men is er altijd van uitgegaan dat de goden een doel hadden, hoe duister ook, wanneer ze een monster in mensengestalte hadden geschapen. Mogen wij deze stelling thans op zijn betekenis toetsen?' Dit was een argument waarvan de ander verbaasd opkeek. De oorlogen die de Gebieder had gevoerd, hadden hem in contact gebracht met verlichte denkers en sceptici op verschillende planeten, en op den duur was hij de goden gaan beschouwen als een middel om zijn opstandige onderdanen onder de duim te houden. Hij twijfelde niet volledig aan hun bestaan, maar hij stond sceptisch tegenover hun bovennatuurlijke krachten. 'Geloof je werkelijk wat je daar zegt?' zei hij. Deze vraag stelde Joquin niet op zijn gemak, want er was een periode in zijn leven geweest waarin hij niets had geloofd. Langzaamaan echter, was hij er voor een deel van overtuigd geraakt dat de geweldige onzichtbare kracht die ontstond uit een microscopisch kleine hoeveelheid radioactieve stof, op geen andere verklaring kon berusten. Behoedzaam zei hij: 'Toen ik jong was, heb ik op mijn reizen primitieve stammen gezien die regengoden, riviergoden, boomgoden en verschillende diergoden vereerden. En ik heb meer ontwikkelde rassen gezien, zelfs hier op Aarde, wier godheid een onzichtbaar almachtig wezen was dat zich ergens in het heelal bevindt op een plaats die de hemel heet. Dit alles heb ik gezien, en evenzo heb ik geluisterd naar wat elke groep te vertellen had over het ontstaan van het Heelal. Volgens een van die verhalen komen we allemaal uit de mond van een slang. Zo'n slang heb ik niet gezien. Volgens een ander verhaal is er een geweldige zondvloed over de planeten getrokken, ofschoon ik me niet kan voorstellen hoe dat gebeurd is, gezien de beschikbare hoeveelheid water. Volgens een derde verhaal werd de man uit klei geschapen en de vrouw uit de man.' Hij keek naar zijn toehoorder. De Gebieder knikte. 'Ga verder.' 'Ik heb mensen gezien die vuur aanbaden, en ik heb mensen gezien die water aanbaden. En tenslotte heb ik, net als vele anderen voor mij, de dalen bezocht waar onze eigen goden heten te wonen. Op elke planeet heb ik hun verblijfplaatsen ontdekt: uitgestrekte, troosteloze gebieden die vele mijlen lang en breed zijn. En in die gebieden zag ik vanaf een veilige afstand, achter loden wallen gelegen, het ongelooflijk heldere vuur dat met nooit eindigende kracht nog steeds brandt in die fantastische diepten van de aarde. Waarlijk, zei ik tot mezelf, de goden: Uranium, Radium, Plutonium en leks zijn de machtigste goden van het Heelal. Niemand die bij zijn gezonde verstand is, zo besloot ik, zal iets willen doen om hen te beledigen.' De Gebieder, die in de loop van zijn pelgrimstochten ook enkele van de verblijfplaatsen van de goden had gezien, zei slechts: 'Hmmm!' Hij kreeg geen tijd om nog verder commentaar te geven. Ergens vandaan - afschuwelijk dichtbij, leek het - klonk een scherp geluid, luider dan de hardste donderslag die ooit uit de hemel had geklonken. Een halve minuut later werd dat geluid gevolgd door een gebulder zo luid, zo heftig, dat de paleisvloer ervan trilde. Toen hield ook dat geluid even op, maar er was geen stilte. Uit alle richtingen kwam het geluid van brekende vensters, in duizenden klanksoorten. En toen werd dat oorverdovende lawaai te niet gedaan door een derde explosie, bijna onmiddellijk gevolgd door een vierde. En die laatste slag was zo hevig dat het voor iedereen duidelijk was dat het einde van de wereld op handen was.

Vier

Toen Alden op de middag van de derde dag na de geboorte van de jongste Linn de indrukwekkende Covis-tempel binnentrad, was hij een vermoeid en hongerig man. Maar hij was ook een opgejaagd man, die beheerst werd door de gedachten die horen bij een vluchteling. Hij liet zich in de stoel vallen die hem door de leerling werd aangeboden. En terwijl de jongeman nog tot een beoordeling van de situatie moest komen, droeg Alden hem al op om niemand over zijn aanwezigheid in te lichten met uitzondering van Horo, de Hoofdwetenschapper van de Covis-tempel. 'Maar Horo is hier niet,' bracht de leerling daar tegen in. 'Hij is zojuist vertrokken naar het Paleis van de Gebieder.' Alden ontdeed zich snel van zijn vrouwelijke vermomming. Zijn vermoeidheid stroomde uit hem weg. Niet hier, dacht hij opgewekt. Dat betekende dat hij de oudste Wetenschapper in rang in de tempel was totdat Horo terugkeerde. Voor iemand die aan zoveel dingen had moeten denken als hij, was dat als een uitstel van executie. Hij gaf opdracht dat hem wat voedsel gebracht werd. Hij nam bezit van Horo's werkkamer. En hij stelde vragen. Voor het eerst vernam hij de ware reden die tot nu toe bekend was gemaakt betreffende de terechtstellingen bij de Raheinl-tempel. Gedurende het begin van de avond deed hij niets anders dan nadenken over die reden en hoe langer hij nadacht, hoe kwader hij werd. Hij was zich er vaag van bewust dat zijn denkwijze zich langs radicale lijnen bewoog, zo niet ketters van aard was; en toch, hoe tegenstrijdig ook, het ergerde hem mateloos dat men de goden zo diep beledigd had in hun eigen tempel. Met kristalheldere zekerheid, die geen ruimte liet voor twijfel, wist hij niettemin dat ze niet uit eigen vrije wil hun ongenoegen kenbaar zouden maken. De gedachten van een opgejaagd man zijn automatisch tot zulke praktische overtuigingen geneigd. Voordat de avond half ten einde was gelopen, onderzocht hij de mogelijkheden. Sinds onheuglijke tijden hadden de goden ingestemd met een bepaalde procedure. Bevelvoerende officieren en andere wettige eigenaars van ruimteschepen brachten baren ijzer naar de tempels. Wanneer de ceremoniële en financiële voorbereidselen voltooid waren, werd het ijzer gedurende precies één dag in de onmiddellijke nabijheid van het onbedekte godsmateriaal gelegd. Na vier dagen, één voor elke god, was de kracht van het godsmateriaal overgebracht op de baar. Deze werd dan door de offeraar overgebracht naar zijn schip. Daar werd de kracht, met eenvoudig ceremonieel, in metalen kluizen gelegd (kluizen die elke metaalbewerker kon vervaardigen). Door middel van wat men een foto-elektrische cel noemde - een instrument dat al uit de vroegste tijden bekend was, net zoals het vuur en het zwaard en de speer en de boog - kon men naar willekeur een geordende reeks explosies doen aanvangen en ophouden. Wanneer men genoeg van deze metalen kluizen gebruikte, dan gingen de grootste schepen die de mens maar kon bouwen net zo gemakkelijk de lucht in alsof ze uit het niets gemaakt waren. Vanaf het begin der tijden was het godsmateriaal in alle tempels in vier afzonderlijke vertrekken bewaard. En de oudste zegswijze die de geschiedenis kende, luidde dat wanneer de goden te dicht bij elkaar gebracht werden, ze erg boos werden. Voorzichtig woog Alden een kleine hoeveelheid van elke soort godsmateriaal af. Toen liet hij vier leerlingen een metalen kluis uit de proefkelder naar de tuin dragen aan de achterzijde van de tempel. Op dit punt aangekomen, kwam de gedachte bij hem op dat ook de andere tempels bij dit protest betrokken moesten worden. Hij had vernomen dat zes van de zeven leden van de Raad der Wetenschappers nog in het Paleis waren en hij had een sterk vermoeden van wat hen boven het hoofd hing. In Horo's rijk ingerichte werkkamer gezeten, schreef hij een bevel aan de plaatsvervangende hoofden van de tempels der afwezige raadsleden om precies te doen wat hij deed. Hij beschreef zijn plan tot in de bijzonderheden, en eindigde: 'Om klokslag twaalf valt het uur van protest.' Hij liet elke brief door een leerling-boodschapper bezorgen. Hij kende geen twijfel. Tegen twaalf uur de volgende dag had hij de korrels uranium, radium, plutonium en icks in het foto-elektrische relaissysteem aangebracht. Vanaf een veilige afstand drukte hij op de knop die in de voorgeschreven volgorde langs de relais klikte. Toen de geweldige en krachtige leks aan de 'ketting' toegevoegd werd, ontstond er een explosie van* aanzienlijke kracht. Deze werd snel gevolgd door drie andere explosies. Slechts twee van de tempels hadden het bevel van de vluchteling genegeerd. Dat waren de gelukkigen. De eerste explosie deed de halve Covis-tempel tot stof vergaan en maakte van de rest een ruïne van puinbrokken en steen. In geen van de vier tempels werd nog een levend menselijk wezen aangetroffen. Van Alden was zelfs geen stuk vlees of druppel bloed over. Tegen twee uur trok een menigte op naar de voet van de Paleisheuvel. De paleiswacht, die zonder uitzondering op zijn post bleef, hield ze met grimmige gezichten van zich af, maar trok zich tenslotte terug binnen de Paleispoorten en het hof van de Gebieder maakte zich op voor een beleg. Toen de heksenketel een half uur later op zijn hoogtepunt was, kwam Joquin, die in de stad geweest was, terug door een tunnel die door de heuvel heen liep, en hij vroeg toestemming om de menigte toe te spreken. De Gebieder keek hem lang en onderzoekend aan. Eindelijk knikte hij. De menigte drong op de poorten af toen deze geopend werden, maar ze werden teruggehouden door lansiers. Joquin baande zich een weg naar buiten. Zijn stem moest eerder schel dan diep genoemd worden, maar het spreekgestoelte dat op een uitstekend stuk van de heuvel gebouwd was, was zo kundig geconstrueerd dat een spreker door middel van een reeks megafoons een grote menigte kon toespreken. Het eerste wat hij deed was de linten uit zijn haar halen zodat het over zijn schouders viel. De menigte begon te schreeuwen: 'Wetenschapper. Het is een Wetenschapper.' Joquin hief zijn hand op. En de stilte die daarop volgde was voor hem voldoende bewijs dat de rellen bijna afgelopen waren. Het was weer mogelijk de menigte onder de duim te krijgen. Wat hem betrof, hij maakte zich geen illusies over de betekenis van het feit dat de menigte het Paleis had aangevallen. Hij wist dat er door middel van postduiven berichten waren uitgestuurd naar de drie legioenen die zich net buiten de stadsmuren bevonden. Al gauw zou er een gedisciplineerde strijdmacht door de straten marcheren, geflankeerd door cavalerie-eenheden die waren samengesteld uit troepen uit de provincie, wier god een reusachtige mythische vogel was die Erplen heette. Het was belangrijk dat de menigte uiteengejaagd werd voordat deze geschoolde moordenaars hier aankwamen. 'Volk van Linn,' zei hij met heldere, krachtige stem, 'vandaag bent ge reeds getuige geweest van een overduidelijk teken van de macht der goden.' Zijn woorden riepen kreten en een gemompel op. Dan volgde er weer een stilte. Joquin ging verder: 'Maar ge hebt een verkeerde betekenis toegekend aan de tekens die ons vandaag zijn gegeven.' Ditmaal werden zijn woorden slechts met stilte begroet. Hij had zijn gehoor in de ban. 'Indien de goden,' zei hij, 'geen behagen vonden in de Gebieder, dan hadden ze met evenveel gemak zijn Paleis kunnen vernietigen als ze vier van hun eigen tempels hebben vernietigd. Niet tegen de Gebieder en datgene wat hij doet maken de goden bezwaar. Veeleer tegen het feit dat bepaalde Tempelwetenschappers de laatste tijd geprobeerd hebben de tempels op te delen in vier afzonderlijke groepen, waarbij elke groep slechts één van de vier goden mocht aanbidden. Dit en dit alleen is de oorzaak van het protest dat de goden vandaag hebben laten horen.' Er klonken kreten van: 'Maar uw tempel is ook vernietigd.' Joquin aarzelde. Het trok hem niet aan een martelaar te worden. Hij had twee van de brieven gezien die Alden geschreven had - aan de twee tempels die de instructies genegeerd hadden - en hij had persoonlijk deze twee brieven vernietigd. Hij wist niet zeker hoe hij het feit moest beredeneren dat een zuiver mechanisch samenbrengen van godsmateriaal de explosies tot stand had gebracht. Maar er was tenminste één ding dat wel zeker was. De goden hadden er geen bezwaar tegen gemaakt alle vier in één tempel vereerd te worden. En aangezien het slechts daarvan afhing dat de Wetenschappers een sterke groep konden blijven, zou datgene wat er nu gebeurd was het teken van de goden kunnen zijn om te laten zien dat dit ook hun doel was. Joquin moest met tegenzin toegeven dat zijn manier van redeneren leek op sofisterij. Maar dit was het tijdstip niet om afvallig te worden. Hij boog zijn hoofd voor de schreeuwende menigte en keek toen op. 'Vrienden,' zei hij met nuchtere stem, 'ik geef toe dat ik tot diegenen behoorde die aandrongen op afzonderlijke aanbidding. Het kwam mij voor dat het de goden niet onwelgevallig zou zijn ieder in hun eigen tempel aanbeden te worden. Ik heb me vergist.' Hij wendde zijn hoofd in de richting van het Paleis, waar hij door veel belangrijker oren beluisterd werd dan er in de menigte te vinden waren. Hij zei: 'Ik weet dat een ieder die, net als ik, in deze separatistische ketterij geloofde, er nu evenzeer van overtuigd is dat noch de vier goden, noch hun volk, ooit met zulke godslastering zouden kunnen instemmen. En gaat nu allen naar huis, voor er nog meer moeilijkheden komen.' Hij keerde zich om en liep langzaam terug naar het Paleis. De Gebieder was een man die zich bij noodzakelijkheden wist neer te leggen. 'Er blijft nog een onbesliste vraag over,' zei hij later. 'Wat hebt u werkelijk voor reden om het kind van mijn schoondochter in leven te houden?' Joquin zei eenvoudig: 'Ik heb al heel lang willen zien wat er zou gebeuren wanneer een kind der goden normaal wordt opgevoed.' Dat was alles wat hij zei. En dat was genoeg. De Gebieder zat met gesloten ogen de mogelijkheden na te gaan. Tenslotte knikte hij zwakjes.

Vijf

Zelfs als zuigeling voelde Clane het al aan: Ik ben ongewenst. Niemand houdt van mij. De slavinnen die hem verzorgden weerspiegelden in hun houding jegens hem de vijandigheid van de ouders. Het ontging hen geenszins dat de moeder en de vader hun jongste kind zelden bezochten. Het kwam wel voor dat de kleine mutant urenlang niemand om zich heen had. En wanneer zijn verzorgers hem dan later in zijn natte en smerige wieg zagen rondwoelen waren ze niet geneigd om veel geduld met hem te hebben. Handen die wel degelijk teder konden zijn werden opeens ruwer wanneer ze hem aanraakten. En duizenden van die momenten van ruwe behandeling, die op zijn spieren en zenuwstelsel werden overgebracht, leidden er toe dat zijn bewustwording van zijn omgeving verstoord werd. Als zuigeling leerde hij ineen te krimpen, als kleuter leerde hij dat niet af. Maar toen woorden voor hem betekenis begonnen te krijgen was er een tijdlang een verandering in zijn toestand merkbaar. In zijn onschuld zei hij tegen Joquin dingen waardoor deze laatste voor het eerst begon te beseffen dat de slavinnen zijn instructies negeerden. Een paar vragen bij elk bezoek verduidelijkten het beeld zodanig dat de ongehoorzame slavinnen er achterkwamen dat het uiteindelijke gevolg van hun onverstandig handelen heel goed een aantal zweepslagen zou kunnen zijn. Zowel mannen als vrouwen kregen door schade en schande in de gaten dat zelfs onschuldige zuigelingen groter worden en een levend bewijs gaan vormen van de behandeling die ze hebben ondervonden. Doch de tot ontwikkeling komende vaardigheid van het kind om dingen te begrijpen had ook zijn nadelen. Tussen de leeftijd van drie en vier jaar kwam Clane tot het besef dat hij anders was. Reusachtig, rampzalig anders. Tussen zijn vierde en zesde jaar kreeg hij de ene instorting na de andere, waarbij hij steeds weer opnieuw door de bejaarde Wetenschapper tot beterschap werd gebracht. Maar op een gegeven moment besefte Joquin dat er drastischer maatregelen nodig waren om de jongen zijn zinnen te doen behouden. 'Het ligt aan de andere kinderen,' zei Joquin op een dag bleek van woede tegen de Gebieder. 'Zij kwellen hem. Ze schamen zich voor hem. Ze doen alles wat ik bereik te niet.' De Gebieder van Linn keek de tempeldienaar met een eigenaardige blik aan. 'Tja, ik schaam me ook voor hem, ik schaam me ervoor te weten dat ik zo'n kleinzoon heb.' Hij voegde er aan toe: 'Ik ben bang, Joquin, dat je experiment een mislukking wordt.' Nu staarde Joquin de ander met een eigenaardige blik aan. In het zestal jaren dat was gevolgd op de crisis van de tempels der atoomgoden, was hij de Gebieder in een nieuw en gunstiger daglicht gaan zien. In die jaren was hij voor het eerst tot het besef gekomen dat hij te maken had met het grootste niet-militaire staatshoofd sinds legendarische tijden. Af en toe was er ook iets van 's mans belangrijkste drijfveer - de eenwording van het rijk - doorgebroken door het gestrenge uiterlijk waarmee hij de wereld aanschouwde. Bovendien was hij een man die bijna volkomen objectief was geworden in de manier waarop hij over het leven oordeelde. Op dit ogenblik was dat erg belangrijk. Als Clane gered moest worden dan was de medewerking van de heerser van Linn van wezenlijk belang. De Gebieder moest begrepen hebben dat het bezoek van Joquin een bepaald doel had. Hij glimlachte grimmig. 'Wat verwacht je van me? Dat ik hem naar buiten stuur, waar hij in afzondering door slaven grootgebracht kan worden?' 'Dat,' zei Joquin, 'zou fataal zijn. Normale slaven verachten de mutaties evenzeer als vrijmannen, ridders en Patronaatsleden dat doen. De strijd om zijn gezondheid van geest moet hier in de stad plaatsvinden.' De ander toonde zich opeens ongeduldig. 'Nou, neem hem dan mee naar de tempels waar je naar hartenlust met hem aan het werk kunt gaan.' 'De tempels,' zei Joquin, 'zitten vol lawaaischopperige novieten en leerlingen.' De Gebieder keek woedend. Er werd met hem gespeeld, en dat betekende dat het moeilijk zou worden op Joquins verzoek in te gaan. De hele aangelegenheid gaf hem trouwens een bijsmaak. 'Ik ben bang, beste man,' zei de Gebieder ernstig, 'dat je deze zaak niet verstandig genoeg ziet. De jongen lijkt op een kasplant. Zo kun je mensenkinderen niet groot brengen. Ze moeten de harde klappen van het bestaan weten op te vangen, zelfs wanneer ze nog erg jong zijn.' 'En wat,' bracht Joquin daar fel tegen in, 'zijn die paleizen van u dan anders dan broeikassen waar al uw jongeren een beschermd bestaan leiden?' De oude Wetenschapper maakte met zijn hand een gebaar in de richting van het raam dat uitzag op de hoofdstad van de wereld. Door middel van een glimlach liet de Gebieder zien dat hij de vergelijking ter zake doend achtte. Maar zijn volgende woorden klonken scherp: 'Zeg me wat je wilt. Ik zal je zeggen of het mogelijk is.' Joquin aarzelde niet. Hij had zijn bezwaren kenbaar gemaakt en nu hij ook de belangrijkste keuzemogelijkheden had geëlimineerd bleef hem niets anders over dan precies te zeggen wat hij wilde. Dat deed hij dan ook, kort en bondig. Clane moest een eigen territorium hebben binnen de muren van het Paleis. Een wijkplaats waarheen de andere kinderen hem niet mochten volgen zonder op een bepaalde wijze gestraft te worden. 'U brengt,' zei Joquin, 'al uw mannelijke kleinkinderen hier binnen de paleismuren groot. Bovendien worden hier nog enkele tientallen andere kinderen - zoons van gijzelaars, bevriende stamhoofden en Patronaatsleden opgevoed. Tegen zo'n groep normale, briljante jongens, die wreed en zonder mededogen zijn, zoals jongens eigen is, is Clane niet opgewassen. Aangezien ze allemaal op dezelfde zaal slapen, kan hij zich zelfs niet op zijn eigen kamer terugtrekken. Ik ben er voor dat hij bij de anderen blijft eten en slapen, maar dat hij een plaats moet hebben waar hij door niemand lastig gevallen kan worden.' Joquin moest op adem komen, want zijn stem was niet zo sterk meer als vroeger. Bovendien besefte hij hoe veelomvattend dit verzoek wel was. Hij vroeg om beperkingen op het gedrag van de arrogante, trotse, toekomstige leiders van Linn - Patronaatsleden, generaals, stamhoofden, zelfs een Gebieder die over twintig, dertig, veertig jaar zou regeren. Dit alles te vragen, en waarvoor? Opdat een armzalige mutant de kans kreeg om te bewijzen dat hij hersens had of niet. Hij zag dat de Gebieder een dreigende blik in de ogen had. Hij liet de moed zakken. Maar hij vergiste zich waar het de oorzaak van die gelaatsuitdrukking betrof. In feite had zijn verzoek niet op een gunstiger tijdstip kunnen vallen. De dag tevoren had de Gebieder bij een wandeling in de paleistuin gemerkt dat hij gevolgd werd door een groepje brutale, lacherige jongetjes. Het was niet de eerste keer geweest, en de herinnering daaraan had die frons op zijn gezicht veroorzaakt. Met een beslist gebaar keek hij op en zei: 'Die kwajongens hebben discipline nodig. Een beetje toezicht zal ze geen kwaad doen. Bouw je wijkplaats maar, Joquin. Ik zeg je voorlopig mijn steun toe.' Het Paleis van de Gebieder was gelegen op de Capitoline-heuvel. De heuvel was met vaardige hand aangelegd. Het terrein verliep terrasvormig, was van tuinen en perken met heesters voorzien en de oorspronkelijke heuvel was nu onherkenbaar voor ouderen zoals Joquin. Er was een hoog uitstekende rots op een natuurlijk punt aan de westzijde van het terrein. Om die rots te bereiken moest men een smal pad volgen langs een steile helling en dan moest men een trap beklimmen die in de rots gehouwen was om de top van de rots zelf te kunnen bereiken. Het was een kale rots, totdat Joquin er aan het werk ging. Onder zijn leiding droegen slaven er in snel tempo tuinaarde naar toe, en tuinierslaven plantten er heesters, gras en bloemen zodat er een afwering zou komen tegen de hete zon, een comfortabel gazon waarin het behaaglijk uitrusten was en een omgeving die fraai en kleurrijk was. Hij bouwde een ijzeren schutting om de toegangswegen naar het pad af te schermen en bij de poort posteerde hij een forsgebouwde vrijman. Deze man was bijzonder voor zijn taak geschikt omdat zijn vrouw ongeveer vier jaar eerder ook een kind der goden had gebaard. Het was een aardige, vriendelijke man die er op toezag dat de brutaalste van de jongens Clane niet volgden. Dat deed hij eenvoudig door zijn forsgebouwde lichaam in de smalle toegangspoort te zetten. Wekenlang nadat het toevluchtsoord was klaargekomen en de beperkende maatregel was ingesteld uitten de andere kinderen hun woede. Urenlang stonden ze bij de poort om de wachtpost te kwellen en schreeuwden ze dreigementen in de richting van de rots. Maar uiteindelijk raakten ze verward door de onverstoorbaarheid van de altijd vriendelijke wachtpost. En eindelijk kreeg de van angst bevende jongen in het toevluchtsoord gelegenheid om tot rust te komen, om zich over dat gevoel van dreigend geweld heen te zetten en voor het eerst van zijn leven een gevoel van veiligheid te krijgen. Van die tijd af werd hij genegeerd. Niemand speelde met hem, maar hoewel er in hun onverschilligheid een element van wreedheid was gelegen, moest men dit toch als een negatieve en passieve houding beschouwen. Clane kon zijn eigen leven leiden. Zijn geest, dat gewonde, angstige en delicate samenstel van intellect en gevoel, kwam langzaam te voorschijn uit het duister waarin hij was gevlucht. Op talloze slimme manieren probeerde Joquin hem het daglicht te laten zien. Hij leerde de jongen eenvoudige poëzie te onthouden. Hij vertelde hem verhalen over grootse daden, belangrijke veldslagen en veel van de sprookjes die toen bij het volk leefden. Hij begon hem te vertellen over de politieke atmosfeer in het Paleis, eerst voorzichtig aangepast, maar allengs steeds accurater. En steeds opnieuw drong hij er met toenemende overtuiging op aan dat het iets speciaals en anders en belangrijks was om als mutant geboren te worden. Iedereen kon als gewoon mens geboren worden, maar slechts weinigen waren uitverkoren door de goden der atomen. Joquin wist dat er gevaar schuilde in dit versterken van het ego van een Linn in die mate dat hij zich zelfs de meerdere voelde van de menselijke leden van zijn eigen familie. 'Maar,' zoals hij op een dag aan de Gebieder uitlegde, 'naarmate hij ouder wordt zal hij snel genoeg zijn eigen beperkingen leren kennen. Op dit moment is het het belangrijkste dat zijn geest op de leeftijd van acht jaar sterk genoeg is geworden om de ergste vormen van beschimping door de andere jongens te weerstaan. Hij stamelt en stottert nog als een idioot wanneer hij probeert van zich af te praten en het is meelijwekkend wat er met hem gebeurt wanneer hij met een onbekende volwassene in contact wordt gebracht, maar tenzij hij verrast wordt heeft hij geleerd zich te beheersen door te blijven zwijgen. Ik zou willen,' zo eindigde Joquin, 'dat u hem af en toe bezocht, zodat hij aan u went.' Dit was een vaak herhaald verzoek dat steeds geweigerd werd. Joquin maakte zich zorgen over deze weigeringen. Hij was nu bijna tachtig jaar oud. Hij vroeg zich vaak zorgelijk af wat er met de jongen zou gebeuren wanneer hij zelf gestorven zou zijn. En om te waarborgen dat deze slag niet rampzalig zou zijn, begon hij zich te verzekeren van de steun van beroemde geleerden, dichters en historici. In het begin overtuigde hij hen deels door de kracht van het argument, naderhand liet hij hen één voor één als betaalde onderwijzers toegang tot de jongen hebben. Hij sloeg ieder van hen gade met kwieke blik en onthief een ieder van zijn taak die op enigerlei wijze liet blijken dat hij het belang van wat hier geprobeerd werd niet besefte. De opvoeding van de jongen bleek een dure aangelegenheid te zijn, aangezien noch de toelagen van de Gebieder, zijn grootvader, noch die van Creg, zijn vader, toereikend waren om het honorarium te betalen van de vele beroemde mannen die Joquin in dienst had genomen. Toen Joquin stierf, net voor de elfde verjaardag van Clane, waren zijn liquide middelen nog maar juist toereikend om enkele kleine legaten te verwezenlijken nadat de successierechten waren betaald. Hij liet tien miljoen sestertiën na die verdeeld moesten worden onder de leerlingen, de novieten en senioren van de verschillende tempels. Vijf miljoen sestertiën liet hij door middel van een legaat na aan persoonlijke vrienden. Vervolgens liet hij twee miljoen na aan bepaalde historici en dichters opdat ze boeken waaraan ze begonnen waren konden voltooien, en tenslotte waren er vijf achterneven die ieder een miljoen sestertiën ontvingen. Daarmee was het beschikbare contante geld bijna geheel op. Er bleven nog nauwelijks vijfhonderdduizend sestertiën over om de uitgestrekte boerderijen en de gebouwen, die tot de nalatenschap behoorden mee te financieren totdat de volgende oogst was binnengehaald. Aangezien deze in hun geheel, tezamen met meer dan duizend slaven, aan Clane werden nagelaten, deed zich voor een korte tijd de situatie voor dat de nieuwe eigenaar, die van dit alles niets afwist, op het punt stond failliet te gaan. De Gebieder werd hiervan op de hoogte gebracht en hij verstrekte een lening uit zijn particuliere middelen, waarmee de situatie minder zorgwekkend werd. Hij nam ook andere maatregelen. Hij vernam dat Joquins slaven zich moeilijk konden neerleggen bij de gedachte dat ze nu toebehoorden aan een mutant. Hij zond zijn spionnen uit om er achter te komen wie de raddraaiers waren en hing toen de vier voornaamste daarvan op opdat zij een voorbeeld zouden vormen. Het kwam hem ook ter ore dat Joquins achterneven, die hadden verwacht de onroerende goederen te zullen erven, duistere bedreigingen uitten jegens de 'indringer'. Prompt nam de Gebieder hun aandeel van de erfenis in beslag en lijfde ze alle vijf in bij het leger van Creg dat op het punt stond een massale aanval op Mars te ondernemen. Nadat hij dit alles gedaan had vond de Gebieder het gemakkelijker zijn kleinzoon geheel en al te vergeten. En pas twee jaar later, toen hij de jongen op een ochtend voorbij zag komen onder het raam van zijn studeerkamer, werd hij nieuwsgierig. Die zelfde middag begaf hij zich op weg naar het adelaarsnest in de rotsen om daar de vreemdste jongeling die ooit in de familie Linn was voorgekomen te bekijken.

Zes

Hij liep al te puffen toen hij de voet van de rots nauwelijks bereikt had. Daar schrok hij van. 'Bij de vier atoomgoden,' dacht hij, 'ik word oud.' Hij was drieënzestig, over twee maanden zou hij vierenzestig worden. De schrik werd nog erger. Vierenzestig. Hij keek naar beneden, naar zijn lange lichaam. De benen van een oude man. Niet zo oud als andere mannen van vierenzestig, maar het stond nu buiten kijf dat hij zijn beste tijd gehad had. Creg had gelijk, dacht hij ontzet. De tijd is gekomen dat ik me terug moet trekken. Geen oorlogen meer met Mars, behalve die van defensieve aard. En ik moet Creg benoemen tot erfgenaam en mede-Gebieder. Het was een te veel omvattende gedachte voor het moment. Die gedachte, de erfgenaam, bracht hem weer terug bij de plaats waar hij was. Een van zijn kleinzoons was daarboven met een onderwijzer. Hij hoorde de mompelende baritonstem van de man en af en toe een opmerking van de jongen. Het klonk erg menselijk en normaal. De Gebieder fronste zijn wenkbrauwen; hij dacht aan de onmetelijkheid van de wereld en aan de geringheid van de familie Linn. Terwijl hij daar stond, besefte hij waarom hij naar deze plek toe was gekomen. Elke Linn zou nodig zijn om een vaste greep op de regering te houden. Zelfs de zwakkelingen, zelfs de mutaties zouden een taak moeten krijgen die in overeenstemming was met hun vaardigheden. Het was droevig, verschrikkelijk zelfs, te moeten beseffen dat hij dit steeds eenzamer punt in zijn leven naderde, dat hij alleen zijn eigen bloed nog kon vertrouwen. En zelfs zij, zijn eigen bloed, werden alleen bij elkaar gehouden door de grenzeloze ambitie die in ieder van hen kolkte. De oude man glimlachte, een mengeling van wrange, grimmige humor. Zijn ijzeren gestel kwam tot uitdrukking in de natuurlijke vorm die zijn kaken en kin nu aannamen. Die lijn hoorde bij de man die de bloedige slag van Attium had gewonnen waardoor hij Gebieder van Linn was geworden; de glimlach van de man die had toegekeken hoe zijn soldaten Raheinl met strijdbijlen aan stukken hadden gehakt. 'Dat was nog eens een man,' dacht hij, na bijna dertig jaar nog verbaasd dat de leider van zijn tegenstanders zo koppig was geweest. 'Waarom heeft hij al mijn aanbiedingen afgeslagen? Voor het eerst in de geschiedenis van de burgeroorlog was een dergelijke poging tot verzoening gedaan. Ik was de man van het compromis. Hij wilde de hele wereld, en ik niet, tenminste niet op die manier; toch moest ik haar uiteindelijk nemen om mijn leven te redden. Waarom moeten de mensen óf alles óf niets?' Raheinl, nuchter en kalm als hij was, zoals hij daar wachtte tot de eerste bijl zou toeslaan, moest toch de IJdelheid van zijn bedoelingen doorzien hebben. Hij moest ook geweten hebben dat niets meer hem kon redden; dat soldaten die gevochten hadden en bloed verloren en die voor hun leven gevreesd hadden geen medelijden konden hebben met hun belangrijkste vijand. Ondanks die onmogelijkheid was Raheinl toch nog enig medelijden betoond. Met kristalheldere duidelijkheid herinnerde de Gebieder zich hoe hij de beulen had uitgezocht. Hij had bevolen dat reeds de eerste slag dodelijk moest zijn. De menigte wilde dat hij gemarteld werd, ze wilden een schouwspel. Het leek alsof ze dat ook kregen, maai. feitelijk was het een dode man die voor hun ogen in stukken werd gehakt. Toen hij zo had toegezien hoe de grote Raheinl werd vernietigd was de ziel van de Gebieder voor eeuwig verkild. Hij had nooit het gevoel gehad dat hij aan de moord had deelgenomen. De menigte was de moordenaar. De menigte en haar geestloze gevoelens, de kracht die in haar aantal lag en die niemand kon negeren zonder dodelijk gevaar voor zichzelf en zijn gezin. De menigte en haar ongecompliceerde bloeddorstigheid maakten hem bang, terwijl hij er tegelijkertijd niets dan verachting voor had; hij werd er door beïnvloed, maar tegelijkertijd maakte hij er met vaardige hand gebruik van voor zijn eigen doeleinden. Het was een vreselijke gedachte dat hij in zijn gehele leven niet eenmaal een stap had gezet die niet was ingegeven door de menigte. Hij was geboren in een wereld die reeds was verwoest door twee krachtige, elkaar bestrijdende groepen. Het maakte ook geen verschil bij welke groep je je aansloot. Wanneer de oppositie aan de macht was dan probeerde deze de leden van de andere partij te vermoorden, tot schande te brengen of te verbannen. Tijdens zulke perioden werden de kinderen van veel adellijke families aan het uiteinde van een haak door de straten gesleept en in de rivier gegooid. Wanneer je tot degenen behoorde die het overleefden, werd het een kwestie van macht verzamelen binnen je eigen groep. Want dat kon evenmin overgelaten worden aan toeval en sympathie. Er vormden zich groepen binnen die groepen, er kwamen sluipmoorden voor om gevaarlijke mededingers naar het leiderschap uit te schakelen. Niemand ontbrak het aan vaardigheid waar het moord en verraad betrof. De overlevenden van die gecompliceerde overlevingsslag waren gehard. De Gebieder Linn kwam weer langzaam terug uit het verleden en begon de trap te beklimmen die in de hoge rots zelf was uitgehouwen. De bovenkant van de rots had een lengte van zes meter en hij was bijna even breed. Joquins slaven hadden er lagen vruchtbare aarde op aangebracht en in deze aarde groeiden bloeiende heesters, een tweetal zelfs tot een hoogte van vier meter. De mutatie en de onderwijzer zaten in tuinstoelen in de schaduw van de hoogste struik en ze waren zodanig gezeten dat ze de aanwezigheid van de Gebieder niet onmiddellijk opmerkten. 'Uitstekend dus,' zei de geleerde, Nellian, 'we zijn het er over eens dat het zwakke punt van Mars is gelegen in zijn waterstelsel. De verschillende kanalen die het water van de Noordpool brengen zijn de enige aanvoerbronnen. Het is daarom geen wonder dat de Martianen tempels hebben gebouwd waarin ze het water met evenveel eerbied en godsvrucht vereren als wij de atoomgoden aanbidden. Een ander punt is natuurlijk,' zo vervolgde Nellian, 'te weten hoe dit zwakke punt van Mars ten nutte kan worden aangewend. De kanalen zijn zo breed en zo diep dat ze bij voorbeeld niet vergiftigd kunnen worden, zelfs niet tijdelijk.' 'Macroscopisch gesproken,' zei de jongen, 'is dat juist. De wereld der moleculen biedt weinig mogelijkheden anders dan de krachten die het menselijk lichaam kan aanwenden.' De Gebieder knipperde met zijn ogen. Had hij het goed gehoord? Had hij een jongen van dertien jaar zo horen praten? Hij had op het punt gestaan naar voren te stappen en zijn aanwezigheid kenbaar te maken. Maar nu wachtte hij, onthutst en vol belangstelling. Clane ging door: 'De moeilijkheid met mijn vader is dat hij te argeloos is. Waarom hij aanneemt dat deze oorlog door pech wordt achtervolgd weet ik niet. Als ik hem was dan zou ik de mogelijkheden van verraad wat nauwkeuriger onderzoeken en ik zou ook mijn meest vertrouwde adviseurs eens aan een onderzoek onderwerpen.' Nellian glimlachte. 'Je spreekt met de stelligheid van de jeugd. Als je ooit op het slagveld belandt, dan zul je beseffen dat geen enkel beeld dat je van tevoren gevormd hebt overeenkomt met de werkelijkheid. Vage theorieën hebben de gewoonte in elkaar te storten wanneer ze geconfronteerd worden met een regen van pijlen en speren en wanneer er met bijlen en zwaarden wordt gevochten.' De jongen was onverstoorbaar. 'Ze hebben zich misrekend bij het trekken van conclusies uit de manier waarop de ruimteschepen die het water vervoerden uit elkaar sprongen. Joquin zou wel geweten hebben wat hij daarvan moest denken.' Het gesprek werd, zo kwam het de Gebieder voor, een beetje kinderlijk, ofschoon het nog steeds op een hoog taalkundig peil stond. Hij stapte naar voren en schraapte zijn keel. Bij het horen van het geluid wendde de geleerde bedaard zijn hoofd om en toen hij zag wie het was, stond hij waardig op. De mutant reageerde sneller, ofschoon die reactie zich niet zozeer uitte in beweging. Bij het eerste geluid draaide hij zijn hoofd om. En dat was alles. Een hele tijd bleef hij zo zitten. Eerst veranderde zijn gelaatsuitdrukking niet; de kalmte die er uit sprak handhaafde zich. De Gebieder hoefde zich niet te haasten om de kleinzoon, die hij sinds zijn geboorte niet van zo nabij had gezien, eens goed te bekijken. Het hoofd van de jongen was menselijk. Het had de uitgesproken en fijn gevormde Linn-neus en de blauwe Linn-ogen. Maar het had bovendien nog iets méér. De tere schoonheid van zijn moeder had zich aan dit gezicht gehecht. Haar mond was er, haar oren en haar kin. Het gezicht en het hoofd hadden een fraaie mensenbouw en waren bijna engelachtig van schoonheid. Dat was niet het enige menselijke aan hem. Maar de rest was voor het grootste deel net niet menselijk. De algehele indruk was zeer, zeer mensachtig. Het lichaam, de tors, de benen en armen, die waren allemaal op een vreemde manier verkeerd. De Gebieder betrapte zich op de gedachte dat wanneer de jongen de toga van een geleerde of Wetenschapper zou dragen en wanneer hij zijn armen in de plooien zou verbergen - zijn handen waren normaal - niemand ooit achter de waarheid zou kunnen komen. Er was zelfs geen reden waarom dat gezicht niet de beeldenaar kon vormen van een van de grotere zilveren of gouden munten die onder bepaalde verafgelegen en hoogstaande stammen in omloop waren. Het engelachtige van Clanes gezicht vermocht misschien menig barbaars hart te verwarmen. 'Dank de goden,' dacht de Gebieder, niet voor de eerste keer, 'dat hij geen vier armen en vier benen heeft.' Hij was net aan die gedachte toe toen de jongen van zijn verlamming verlost werd. (Pas toen besefte de Gebieder dat de jongen bijna letterlijk bevroren op zijn plaats had gezeten.) De vervorming was nu een indrukwekkend schouwspel. Het volmaakte gelaat begon te veranderen, te trekken. De ogen werden star, de mond trok en verloor zijn vorm. De hele gelaatsuitdrukking werd tot een soort zwakzinnigheid die verschrikkelijk om te zien was. Langzaam, ofschoon er niet veel tijd voor nodig was, liet de jongen zijn lichaam uit de stoel zakken en stond hij, half over de grond kruipend, zijn grootvader aan te kijken. Hij begon te dreinen, toen te brabbelen. Nellian, die naast hem stond, zei scherp: 'Clane, beheers je!' Die woorden hadden uitwerking. Met een doffe kreet schoot de jongen naar voren en dook langs de Gebieder weg. Bij de steile stenen trap aangekomen raasde hij met een roekeloze snelheid naar beneden. Toen was hij verdwenen, het pad af. Er volgde een stilte, en eindelijk zei Nellian met rustige stem: 'Mag ik spreken?' De Gebieder merkte op dat de geleerde hem niet met zijn titels aansprak, en er kwam een vleug van een glimlach om zijn lippen. Een anti-imperialist. Even later voelde hij ergernis in zich opkomen - die rechtschapen republikeinen -maar hij knikte om aan te geven dat het verzoek was ingewilligd. Nellian zei: 'Bij mij was hij ook zo, toen Joquin mij voor het eerst hier bracht om zijn onderwijzer te worden. Het is de reactie op een emotionele ervaring die hij heeft opgedaan toen hij nog heel klein was.' De Gebieder zei niets. Hij liet zijn blik over de stad gaan. Het was een wazige dag en de nevel hield de verste buitenwijken verborgen. Vanaf deze hoogte schenen ze één te worden met de nevel - huizen, gebouwen, landerijen hadden hun stoffelijkheid verloren. Toch kon hij in de verte de kronkelende rivier zien en het landschap dat voor een deel door nevelvlagen verborgen was. Dichterbij zag hij de circuspistes, die leeg waren nu een oorlog van geweldige omvang zijn tol eiste van het mensdom op Aarde - ondanks het geweldige aantal bewoners van die planeet: zestig miljoen mensen! Tijdens zijn leven was het aantal mensen bijna verdubbeld. Dit alles was indrukwekkend en verheugend, alsof het menselijk ras zijn best deed tot een reusachtige inspanning te komen en zijn collectief oog gericht hield op een prachtige toekomst, een toekomst waarvan de werkelijkheid nog achter een verre horizon verborgen lag. De Gebieder liet zijn geest en ogen weer terugkomen naar de rots. Hij keek Nellian niet rechtstreeks aan toen hij vroeg: 'Wat bedoelde hij toen hij zei dat mijn zoon Creg moet oppassen voor verraad in zijn naaste omgeving?' Nellian haalde zijn schouders op. 'Dus dat hebt u gehoord? Ik hoef u nauwelijks te vertellen dat hij in groot gevaar zou verkeren als bepaalde oren zouden horen dat hij zulke opmerkingen had gemaakt. Eerlijk gezegd weet ik niet waar hij al zijn inlichtingen vandaan heeft. Ik weet wel dat hij erg goed op de hoogte lijkt van paleisintriges en politiek. Hij is erg terughoudend.' De Gebieder fronste zijn voorhoofd. Die terughoudendheid begreep hij wel. Mensen die te veel te weten kwamen over de plannen van andere mensen plachten nogal eens te overlijden. Indien de mutatie werkelijk wist dat de oorlog met Mars werd gehandicapt door verraad, dan hoefde iemand maar naar hem te wijzen en hij zou het slachtoffer worden van een sluipmoordenaar. De Gebieder aarzelde. Dan zei hij: 'Wat bedoelde hij met ruimteschepen met water die ontploften net voor ze landden? Wat weet hij van zulke dingen af?' Nu was het de beurt van de ander om te aarzelen. Eindelijk zei Nellian: 'Daar heeft hij het al verschillende keren over gehad. Ondanks zijn omzichtigheid wil de jongen zo graag mensen om zich heen hebben en wil hij zo graag indruk maken dat hij voortdurend zijn gedachten uit tegenover mensen zoals ik, die hij vertrouwt.' De geleerde keek de Gebieder zonder aarzelen aan. 'Het spreekt vanzelf dat ik zulke inlichtingen voor me houd. Politiek gezien behoor ik bij geen enkele groepering.' De grote man maakte een lichte buiging. 'Ik ben u dankbaar,' zei hij met een zucht. Na een poosje zei Nellian: 'Hij heeft het enkele malen gehad over het voorval met de Raheinl-tempel dat plaatsvond ten tijde van zijn geboorte, toen vier tempels tot ontploffing kwamen. Ik heb begrepen dat Joquin hem daar iets over heeft verteld en ook dat Joquin geheime documenten op zijn landgoed heeft achtergelaten die vrij toegankelijk waren voor de jongen. U herinnert zich misschien dat hij het landgoed sinds de dood van Joquin driemaal bezocht heeft.' De Gebieder herinnerde zich vaag dat Nellian hem verschillende keren om toestemming had gevraagd. Ik hoop dat ik niet behoef te zeggen,' ging Nellian verder, 'dat de geestelijke ontwikkeling van de jongen zeer gevorderd is en vergeleken kan worden met die van een negentienjarige.' 'Hmmm,' zei de Gebieder. Hij nam een besliste houding aan. 'We moeten hem van zijn zwakte genezen. Er zijn verschillende methodes.' Hij glimlachte door een herinnering. 'Wanneer we in oorlogstijd een eind willen maken aan de vreesachtigheid van een bepaald mens, dan onderwerpen we hem aan bepaalde gevaren in een ongeveinsd gevecht. Hij kan dan natuurlijk gedood worden, maar als hij het overleeft, krijgt hij langzamerhand zelfvertrouwen en wordt hij moedig. Zo moet een openbaar spreker eerst zijn stem leren beheersen en daarna steeds weer opnieuw spreken om zich op een gemakkelijke, evenwichtige manier te kunnen uiten.' De Gebieder klemde zijn lippen bedachtzaam op elkaar. 'Helaas kunnen wij hem geen deel laten nemen aan de oorlog. De soldaten beschouwen mutanten nog steeds als slechte voortekenen. Spreken in het openbaar - daarvoor kunnen we hem het best een plaats geven in een van de verder afgelegen tempels. Vanuit de geborgenheid van de toga van een Wetenschapper kan hij belast worden met de dagelijkse lofzangen, eerst aan de atoomgoden in afzondering, dan in aanwezigheid van Wetenschappers, novieten en leerlingen, en tenslotte in het openbaar. Ik zal het zo regelen dat deze ervaring morgen een aanvang kan nemen. Hij behoeft daartoe niet in de tempel te wonen. In de loop van het volgende jaar zullen we hem dan een afzonderlijk verblijf toewijzen en hem voorzien van een aantal aantrekkelijke slavinnen. Ik wil daarvoor kleine, zachtaardige meisjes die niet zullen proberen de baas over hem te spelen. Ik zal ze persoonlijk uitzoeken en ze precies laten weten wat er van ze verwacht wordt.' Hij voegde er zakelijk aan toe: 'Later kunnen ze in verafgelegen gebieden verkocht worden.' De Gebieder zweeg even en keek Nellian nieuwsgierig aan. 'Wat vindt u daarvan om mee te beginnen?' De geleerde knikte bezadigd. 'Uitstekend, uitstekend. Het verheugt me dat u zo'n persoonlijke belangstelling voor de jongen hebt.' Dat deed de Gebieder genoegen. 'Houdt u mij op de hoogte,' hij fronste zijn voorhoofd, 'bij voorbeeld eens in de drie maanden.' Hij draaide zich om toen zijn blik viel op iets dat half verborgen lag in de struiken aan één kant van de rots. 'Wat is dat?' vroeg hij. Nellian voelde zich in verlegenheid gebracht. 'Tja,' zei hij, 'tja, eh, dat is, eh, een toestel dat Joquin heeft uitgedokterd.' De Gebieder verbaasde zich over de verlegenheid van de geleerde. Hij liep er naar toe en bekeek het ding. Het was een metalen pijp die langs de kant van de rots verdween. Hij was bijna geheel verborgen door overhangende klimranken, maar hier en daar waren zowel tegen de rotswand als tegen de onderkant van de rots glimmende plekken ervan te zien. Hij deed een paar stappen terug en bekeek het open uiteinde van de pijp weer toen er op luide, krachtige toon een vrouwenstem uit opklonk: 'Kus me, kus me nog eens.' De Gebieder sloot de pijp af met een graspol en met een geamuseerd gezicht richtte hij zich weer op. 'Wel heb je nu ooit,' zei hij. 'Een afluisterapparaat dat in verbinding staat met een van de ontmoetingsplaatsen binnen de paleismuren.' Nellian zei: 'Er is nog een andere aan de andere kant.' De Gebieder stond op het punt om weer weg te gaan, toen hij het notitieboek naast de buis zag. Hij pakte het op en bladerde het door. Alle bladzijden waren smetteloos wit en dat vond hij raadselachtig totdat hij het flesje inkt en de pen zag die half verborgen lagen in het gras waar het boekje had gelegen. Zijn belangstelling was nu helemaal gewekt. Hij raapte het flesje op en trok de kurk er uit. Eerst bekeek hij de inkt nauwkeurig, toen rook hij er aan. Tenslotte deed hij met een glimlach de kurk weer op zijn plaats en legde het flesje weer op het gras neer. Terwijl hij het pad afliep, bedacht hij: 'Joquin had gelijk. Mutaties kunnen normaal zijn, zelfs hypernormaal.'

Zeven

Op dat tijdstip had de oorlog met Mars twee jaar geduurd en het bleek al dat dit de kostbaarste veldtocht was die ooit gevoerd was. Vanaf het eerste begin, toen men nog in het stadium van plannen maken verkeerde, had deze oorlog tot bittere tegenstellingen geleid. Deze oorlog voeren of niet voeren - dat was drie jaar tevoren de vraag geweest die een wig had gedreven in de kern van de regeringsgroep en had geleid tot twee elkaar fel bestrijdende partijen. Creg Linn, de vader van Clane, zoon van de Gebieder en Opper-Generaal van het expeditieleger, was vanaf het begin geheel en al tegen de oorlog gekant geweest. Drie jaar tevoren was hij in zijn particuliere ruimtejacht vanuit Venus in de stad aangekomen, vergezeld van het grootste deel van zijn staf. Hij besteedde er vele maanden aan zijn familie en andere machtige Patronaatsleden van zijn standpunt te overtuigen. 'De tijd is gekomen,' zei hij tegen zijn gehoor, 'dat het rijk zich aan al zijn grenzen handhaaft. Van een onbeduidende stad-staat zijn we gegroeid tot we nu de gehele Aarde beheersen met uitzondering van enkele bergachtige gebieden. Vier van de elf eilandgebieden van Venus hebben zich met ons verbonden. En we behoeven ons geen zorgen te maken over de bewoonbare manen van Jupiter, daar deze bewoond worden door barbaren. De Martianen blijven hun planeet weliswaar op wrede wijze regeren, maar ik acht het verstandig om hen met rust te laten. De stammen die ze overwonnen hebben komen voortdurend tegen hen in opstand en zullen hen nog lange tijd bezighouden. Dientengevolge vormen ze voor ons geen gevaar en bij al onze toekomstige oorlogen moeten wij dit in overweging nemen.' Als de berichten juist waren, dan waren vele Patronaatsleden en ridders overtuigd geraakt door deze wijze van redeneren. Maar toen ze zagen dat de Gebieder zich uitsprak vóór oorlog, veranderden ze snel van gedachten, tenminste in het openbaar. De gemalin van de Gebieder, Lydia, en Tews - Lydia's zoon uit een vorig huwelijk - waren sterk voor de invasie. Hun argument, dat uiteindelijk door de Gebieder werd overgenomen, was dat de Martianen zichzelf tot een oorlog hadden veroordeeld door hun volslagen weigering om handels- en andere betrekkingen met de rest van het zonnestelsel aan te knopen. Wie wist wat voor plannen er werden gesmeed, wat voor legers er in het geheim geoefend werden of hoeveel ruimteschepen er werden gebouwd op een planeet die al meer dan twaalf jaar geen bezoekers had toegelaten? Dit argument verklaarde veel. Cregs droge opmerking dat de methode, die het rijk had gebruikt om een inval te doen in het Venusiaanse eiland Cimbri hiervoor misschien verantwoordelijk was, bracht de voorstanders van de oorlog niet van hun stuk. Die methode was eenvoudig doch dodelijk geweest. De Cimbri, een verdachte stam, stemden er eindelijk in toe bezoekers toe te laten. Ze maakten zich ongerust toen er over een tijdsspanne van verschillende maanden zo'n dertigduizend stoere jonge mannelijke bezoekers aankwamen, alleen of in groepen. Hun ongerustheid was gerechtvaardigd. Op een nacht kwamen de bezoekers bij elkaar in de drie grootste Cimbrische steden en zij vielen de belangrijkste strategische punten aan. Tegen de ochtend waren er honderdduizend inwoners gesneuveld en het eiland was veroverd. De bevelvoerende generaal bij die invasie was Tews. Op aandringen van zijn moeder moest een beschaamd college van Patronaatsleden hem een triomf toekennen. Het lag in de aard der dingen dat de Lydia-Tews groepering Cregs opmerking moest beschouwen als ingegeven door afgunst. Er werd gefluisterd dat zijn woorden een zo hoogstaand man onwaardig waren. Op een ander niveau, werd er op gewezen dat zijn eigen oorlogen het gevolg waren geweest van uitdagingen en dat dit op een omzichtige aard wees. Sommigen gingen zelfs zover dat ze zeiden dat hij niet veel vertrouwen had in de strijdvaardigheid van de Linneaanse legers, en ze voegden daar onmiddellijk aan toe dat dit een schandelijke bejegening van de soldaten was en dat de enige werkelijke conclusie, die er uit getrokken kon worden, was dat Creg een lafaard was. Creg, die koppig aan zijn eigen mening vasthield, kreeg de grootste schok toen hij ontdekte dat zijn eigen vrouw, Tania, een aanhangster was van de oppositie. Hij was zo kwaad dat hij haar prompt een scheidingsnota zond. Vrouwe Tania, wier enige overweging bij het propageren van de oorlog in het feit lag, dat deze een gunstige invloed op de loopbaan van haar gemaal zou hebben, en daarmee ook haar eigen positie zou verbeteren, kreeg prompt een zenuwinstorting. Een week later was ze al gedeeltelijk hersteld, maar hoe haar innerlijke toestand was bleek duidelijk uit het feit dat ze zich naar het hoofdkwartier van haar echtgenoot liet rijden in het buiten de stad gelegen kamp. En tijdens het diner kroop ze voor de ogen van honderden hoge officieren op handen en voeten naar hem toe en smeekte hem om haar terug te nemen. De verbijsterde Creg leidde haar snel door de dichtstbijzijnde deur en daar verzoenden ze zich met elkaar. Uit die tijd dateerde de verandering in Vrouwe Tania. Haar hooghartigheid was verdwenen. Ze trok zich grotendeels terug uit het leven dat haars gelijken leidden en begon zich meer aan haar eigen huis te wijden. Haar trotse, bijna verblindende schoonheid veranderde in deftigheid. Het was dus een bezorgde echtgenote die op een ochtend in het begin van de lente haar gemaal vaarwel kuste en toezag hoe het scherpgepunte jacht de lucht in flitste om zich aan te sluiten bij de geweldige vloot luchtschepen die aan de andere kant van de Aarde gemobiliseerd waren voor de uittocht naar Mars. Ruimteschepen hadden, net als de instrumenten, de wapens, het oorlogstuig en de vervoermiddelen die al sinds onheuglijke tijden gebruikt werden, hun beperkingen. Ze waren het snelste dat de mens bezat, maar hoe snel precies had nooit iemand kunnen vaststellen. Ten tijde van de invasie op Mars geloofde men in het algemeen dat ruimteschepen in de luchtloze ruimte de ontzagwekkende snelheid van duizend mijl per uur konden bereiken. Aangezien de reis naar Mars veertig tot honderd dagen in beslag nam - afhankelijk van de respectieve posities van de twee planeten -werd de afstand naar Mars op zijn gunstigst op een miljoen mijl geschat. Duizenden intelligente mensen hadden het gevoel dat dit cijfer verkeerd moest zijn. Immers, als het juist was, dan zou een aantal van de verder verwijderde sterren zich op een afstand van honderden miljoenen mijlen moeten bevinden. Men vond dit zo lachwekkend dat velen er ronduit voor uitkwamen dat deze onzekerheid symbolisch was voor de kennis en vaardigheid van de Tempelwetenschappers. Een ruimteschip van vijftig meter lang kon tweehonderd man en niet één meer vervoeren op een reis naar Mars die zestig dagen duurde. Er was ruimte voor veel meer passagiers, maar de luchttoevoer vormde een onoverkomelijke hinderpaal. Door middel van bepaalde chemicaliën kon de lucht maar voor een bepaalde tijd gezuiverd worden en dan hield het op. Tweehonderd man per schip - dat was het aantal dat ieder onderdeel van de eerste vloot die de Aarde verliet vervoerde. In totaal waren er vijfhonderd schepen. Hun bestemming was de uitgestrekte woestijn die bekend stond onder de naam Mare Cimmerium. Een kanaal van anderhalve kilometer breedte doorsneed de rand van deze woestijn en over een afstand van honderdvijftig kilometer aan elke kant van het kanaal werd de woestijn teruggedrongen door groene vegetatie die werd gevoed door duizenden kleine zijkanalen. Oslin, een van de vijf belangrijke steden van de Martianen, lag in een brede vallei op een punt waar het kanaal zich als een rivier in bochten slingerde. In zeker opzicht waren de kanalen ook rivieren. Gedurende de lente stroomde het water aanhoudend van noord naar zuid, waarbij de stroming geleidelijk verminderde totdat er tegen het midden van de zomer geen beweging meer was. Oslin had een bevolking welke op meer dan een miljoen zielen werd geschat. Wanneer deze stad en zijn bevolking veroverd werden zou dat een vernietigende slag voor de Martianen betekenen en een ongekende zege voor de overwinnaars. De vloot bereikte Mars volgens het tijdschema, met uitzondering van één schip dat nog binnen de voorgeschreven achtenveertig uur op de afgesproken plaats landde. Te middernacht van de tweede dag verplaatsten de schepen zich in rijen van tien in de richting van het kanaal en de stad. Er was een plaats ongeveer vijf mijl buiten de stad uitgekozen en de een na de ander zetten de rijen schepen zich neer in het kreupelhout en in het open veld. Ze begonnen onmiddellijk met uitladen: alle soldaten, het grootste deel van de paarden en voldoende uitrusting en voedsel voor een aanzienlijke tijd. Het waren zes gevaarlijke uren. Lossende ruimteschepen waren er om berucht dat ze zo kwetsbaar waren voor bepaalde soorten aanvalsschepen die uitgerust waren met lange metalen ramstaven welke gemakkelijk de dunne metalen platen die de buitenwanden vormden konden doorboren. Wanneer een aanvalsschip een transport in de lucht te pakken kreeg, dan betekende dat een zekere dood voor bijna iedereen aan boord. De aanvaller, die van de zijkant naderde, doorboorde een dekplaat aan de bovenkant en dwong het schip zo op zijn rug. Aangezien er zich aan de bovenzijde geen aandrijvingsbuizen bevonden om het schip in de lucht te houden, viel het gewoonlijk als een steen naar beneden. Periodieke pogingen om aandrijvingsbuizen zowel bovenop als onderop aan te brengen leidden tot radioactieve kwetsuren, zowel bij de bemanning als bij de passagiers, en hoeveel lood er ook tussen de onderdelen werd aangebracht, de reagerende werking tussen de buizen werd er niet minder om. De uren gingen voorbij zonder aanval. Ongeveer twee uur na het aanbreken van de dag zette het leger zich in beweging in de richting van de stad, langs het kanaal. Toen ze ongeveer een uur gemarcheerd hadden beklommen de verkenningstroepen een heuvel van waaraf ze uitzicht hadden over een reusachtig dal en in de verte op de schitterende stad Oslin. Ze hielden hun steigerende paarden in en keken rond. In snelle draf ging een boodschapper terug naar Creg om hem een ongelooflijk bericht over te brengen. In de vallei had een Martiaans leger zijn tenten opgeslagen, een leger zó groot dat zijn tenten en bouwsels één werden met de nevel in de verte. De generaal ging in gestrekte draf voorwaarts om zich van de juistheid van het bericht te overtuigen. Zijn gevolg beweerde dat hij nog nooit zo kalm geweest was als toen hij zijn blik over de vallei liet gaan. Maar op dat moment moest hij zijn hoop op een snelle, gemakkelijke zege laten varen. Het leger dat zich voor hem uitstrekte was de Martiaanse hoofdmacht, die ongeveer zeshonderdduizend man omvatte. Deze legermacht stond onder persoonlijk bevel van Koning Winatgin. Creg had al besloten onmiddellijk aan te vallen, toen er een kleine vloot vijandelijke aanvalsschepen over de heuvel flitste en een regen van pijlen op de groep op de heuvel losliet die een vijftigtal soldaten verwondde. De bevelvoerend generaal bleef ongedeerd, al was het een ontsnapping op het nippertje. Snel gaf hij de nodige bevelen. Zijn aanvalsplan was eenvoudig. Koning Winatgin en zijn staf wisten nu ongetwijfeld dat de aanval ophanden was. Maar het feit dat hij over die kennis beschikte was één ding; hoe dit moest medegedeeld worden aan zijn over een grote oppervlakte verspreide leger was iets anders. Dat was de enige reden waarom de slag onbeslist eindigde. De aanvallers stonden tegenover een overmacht van zes tegen één. In het begin was de verdediging onzeker en onbezield; later ontleende zij haar sterkte aan de geweldige overmacht. Men vernam naderhand dat honderdduizend Martianen gesneuveld of gewond waren, maar het kleine leger der Linns verloor dertigduizend man, waarbij inbegrepen de gevangenen en de vermisten. En toen het in het late middaguur nog geen doorstoot had geforceerd beval Creg een tactisch terugtrekken. Maar daarmee waren zijn moeilijkheden nog lang niet voorbij. Terwijl zijn troepen terugvielen tot langs het groenachtig rode water van het kanaal, werden zij van achteren aangevallen door vijfduizend man cavalerietroepen die op een verderaf gelegen plaats op manoeuvres waren geweest en die hen verhinderden zich terug te trekken tot het kanaal. Zij werden in de richting van de woestijn gedwongen. Het invallen van de duisternis behoedde het leger voor verdere vernietiging. Ze marcheerden door tot na middernacht en konden toen eindelijk pas vermoeid in slaap vallen. Creg kon zich echter niet direct ter ruste begeven. Hij flitste lichtboodschappen naar zijn schepen die in de ruimte lagen te wachten. Een honderdtal schepen landde behoedzaam en loste nog meer uitrustingsstukken en voedselvoorraden. Men verwachtte dat er sluipaanvallen op zouden worden uitgevoerd door aanvalsschepen, maar er gebeurde niets en nog voor zonsopgang konden ze zich ongedeerd terugtrekken. Het beschermende duister ging maar al te snel over in helder daglicht. Het nieuwe materiaal redde hen die dag. Uur na uur werden zij heviger door de vijand bestookt, maar het bleek Creg dat Koning Winatgin niet op de meest doelmatige manier gebruikmaakte van zijn troepen. Zij weerden zich lomp en onhandig. Het was gemakkelijk hen een slag voor te zijn en tegen de avond dreef hij een wig tussen de beide legers in de vorm van een cavaleriebrigade. Die nacht kreeg het leger der Linns zijn noodzakelijke rust en Cregs hoop keerde weer terug. Hij besefte dat, indien zulks nodig was, hij waarschijnlijk zijn troepen weer aan boord van de schepen kon brengen en de planeet zonder al te veel verliezen kon verlaten. Dit was een verleidelijk vooruitzicht. Een vooruitzicht dat aansloot bij zijn overtuiging dat een zo slecht begonnen oorlog weinig kans van slagen had. Maar evenzeer besefte hij, zij het met tegenzin, dat er van terugkeer naar Linn geen sprake kon zijn. De stad zou tot het besluit komen dat hij zich als generaal te schande had gemaakt. Ten slotte had hij zelf het aanvalspunt uitgekozen, al had hij zich dan tegen de veldtocht als geheel uitgesproken. En dat vormde nog een ander punt. Men zou er van uit kunnen gaan dat degene die zich tegen de oorlog had gekant de slag met opzet had verloren. Nee, hij kon absoluut niet naar Linn terugkeren. Bovendien moest hij in ieder geval wachten tot de tweede vloot met nog eens honderdduizend man over ongeveer twee weken zou aankomen. Twee weken? Op de vierde dag begon het kanaalwater dat in de smalle sloten stond weg te siepelen. Tegen de avond vochten de soldaten op zand dat onder hun voeten wegschoof. Voor hen uit strekte zich, voor zover het oog reikte, de woestijn uit in een egaal rood. Er was nog wel een ander kanaal dat op ongeveer negentien dagmarsen in pal oostelijke richting lag, maar Creg voelde er niet veel voor zijn leger zo'n gevaarlijke tocht te laten ondernemen. Voor zeventigduizend man zou er heel wat water nodig zijn. Het was de eerste keer in Cregs militaire loopbaan dat hij was afgesneden van enigerlei vorm van watervoorziening. Het probleem nam een enorme omvang aan toen elf van de twaalf ruimteschepen die op water uitgestuurd waren ontploften toen ze de legerplaats naderden en zo een vloedgolf van kokend water over de mannen en de woestijn heen veroorzaakten. Slechts één schip kwam er door heen, maar het water aan boord begon al te koken en het schip werd slechts gered doordat de bemanning het luchtsluissysteem wist te bedienen zodat het stomende water over de woestijn werd uitgestort. De bijna gekookte commandant kwam trillend uit de controlekamer te voorschijn en vervoegde zich bij Creg. 'Wij hebben uw bevelen opgevolgd, Generaal. We hebben alle uitrustingsstukken gelost en zijn met het hele schip het kanaal ingedoken, zodat we het als een tankschip konden gebruiken. Het begon meteen heet te worden.' Hij vloekte. 'Het komt door die verdomde watergoden die de Martianen vereren. Die moeten het gedaan hebben.' 'Onzin!' zei Creg. En hij liet de man door vier hoge officieren terugbrengen naar zijn schip. Het was een nutteloze voorzorgsmaatregel. Andere soldaten dachten er ook zo over. Het water en de kanaalgoden van de Martianen hadden het water aan het koken gebracht, en daardoor waren de schepen ontploft. In een toespraak, die hij voor de vuist weg voor een aantal legioenen hield, wees Heer Creg er op dat er niets gebeurd was met het water in de gewone watertanks van de schepen. Een stem onderbrak hem. 'Waarom voert u het water daar dan niet in aan?' Die opmerking vond veel weerklank bij de soldaten en ze konden dan ook nauwelijks het antwoord accepteren, dat men niet het grootste deel van de vloot voor een dergelijke onderneming in de waagschaal kon stellen. Op de zevende dag begon het leger dorst te krijgen. Creg kwam tot het besef dat hij zich niet kon veroorloven op de komst van de tweede vloot te wachten. Dientengevolge besloot hij het plan uit te voeren dat hij al aan het beramen was toen hij oorspronkelijk Oslin koos als de plaats waar zijn leger aan zou vallen. Die nacht liet hij tweehonderd schepen naar het kamp toekomen en stouwde zijn leger erin, driehonderdvijftig man per schip. Hij ging er van uit dat Martiaanse spionnen de uniformen van gesneuvelde soldaten van Linn hadden aangetrokken en dat deze zich onder zijn eigen soldaten in het kamp hadden begeven. Daarom liet hij zijn staf in het onzekere omtrent de bestemming tot een uur voor het vertrek van de schepen. Zijn plan was gebaseerd op een waarneming die hij had gedaan toen hij als jongeman Mars had bezocht. Tijdens een reis langs het kanaal van Oslin, had hij een stad opgemerkt die Magga heette. Deze stad, die tussen de meest rotsachtige heuvels van Mars gelegen was, kon over land slechts bereikt worden langs vier passen, die alle gemakkelijk te verdedigen waren. Twintig jaar geleden was er een garnizoen in gelegerd geweest. Maar Creg nam terecht aan dat, tenzij het garnizoen sinds die tijd versterkt was, zijn mannen de stad gemakkelijk konden innemen. Er was nog een andere gunstige factor die voor het plan sprak, al wist hij dat ten tijde van zijn beslissing nog niet. Koning Winatgin kon ondanks inlichtingen uit bepaalde particuliere bron nauwelijks geloven dat de hoofdmacht van het leger der Linns al verslagen was. Omdat hij geloofde dat er met het uur enorme troepenmachten zouden landen, hield hij zijn eigen legers dicht in de buurt van Oslin. Magga werd kort na middernacht ingenomen. Tegen de ochtend waren de troepen klaar voor een belegering en ze hadden gezorgd voor een overdadige watervoorziening. Toen de tweede vloot een week later aankwam sloot deze zich aan bij de eerste in Magga en zo werd de expeditie gered. Hoezeer dit huzarenstukje een defensieve zege was, werd in Linn nooit volledig begrepen, zelfs niet door Cregs volgelingen en apologeten. Alles wat de mensen er van begrepen was dat het leger zat opgesloten in een kleine kanaalstad en schijnbaar ten dode was opgeschreven: ze stonden immers tegenover een overmacht van zes tegen een. Zelfs de Gebieder, die in zijn militaire loopbaan menige schijnbaar onneembare stelling had veroverd, betwijfelde heimelijk de verzekering van zijn zoon dat ze veilig waren. Behalve voor plundertochten bleef het leger die hele zomer en de volgende winter in Magga. De stad bleef het hele volgende jaar belegerd, terwijl Creg koppig tweehonderdduizend man bleef vragen aan een Patronaat dat er onwillig tegenover stond om meer troepen te sturen omdat het vreesde dat het zou uitlopen op een totale vernietiging. Doch uiteindelijk kwam de Gebieder tot het besef dat Creg zijn mannetje stond en hij diende persoonlijk een verzoek in voor versterkingen. Er waren vier nieuwe legioenen op weg op de dag dat de Gebieder het pad afliep dat leidde vanaf de hoog gelegen wijkplaats van zijn kleinzoon, de mutant.

Acht

Het verbaasde de Gebieder niet zo geweldig toen Nellian hem twee weken later een boodschap van Clane overhandigde. De brief luidde:

Aan mijn grootvader, De Zeer Doorluchtige Gebieder.

Het spijt mij buitengewoon dat mijn emoties zo zeer de overhand op mij hadden toen u mij kwam bezoeken. Staat u mij toe te zeggen dat u mij een zeer grote eer hebt bewezen en dat uw bezoek mij over tal van dingen anders heeft doen denken. Voor u naar mijn wijkplaats kwam, achtte ik mijzelf op generlei wijze verplicht jegens de familie Linn. Thans heb ik besloten deze naam hoog te houden, de naam waaraan u zo'n doorluchtige klank hebt gegeven. Ik groet u, doorluchtige grootvader, als de grootste man die ooit heeft geleefd.

Uw bewonderende en nederige kleinzoon,

Clane.

Het was eigenlijk een melodramatisch briefje, en de Gebieder was het volstrekt niet eens met de wijze waarop hijzelf als de grootste man aller tijden werd aangeduid. Dat was hij zelfs niet op één, misschien wél op twee na. Beste jongen, dacht hij, je bent mijn oom vergeten, de generaal der generaals, en zijn tegenstander, die briljante persoonlijkheid die al voor hij twintig jaar was met een triomf begiftigd werd en die toen hij nog een jongeman was officieel het recht kreeg het woord 'de grote' aan zijn naam toe te voegen. Ik heb ze allebei gekend, en ik weet welke plaats ik inneem ten opzichte van hen. Niettemin was de Gebieder, ondanks de opgeschroefde lof, blij met de brief. Toch werd hij er ook door voor raadsels gesteld. Er klonk af en toe iets in door alsof er een definitieve beslissing was genomen door iemand die over macht beschikte. Hij borg de brief op in zijn dossiers met familiecorrespondentie en legde een nieuwe map aan met de aanduiding 'CLANE'. Daarna was hij de zaak vergeten. Een week later werd hij er weer aan herinnerd toen zijn gemalin hem twee missiven toonde, één 'n briefje dat aan haarzelf gericht was, de tweede, een onverzegelde brief aan Creg op Mars. Beide waren van Clane afkomstig. De deftige Lydia vond het amusant. 'Hier is iets dat je wel zal interesseren,' zei ze. De Gebieder las eerst het briefje dat aan haar gericht was. Het klonk nogal nederig.

 

Aan mijn Zeer Doorluchtige Grootmoeder.

Doorluchtige Vrouwe, In plaats van uw gemaal, mijn grootvader, met mijn verzoek lastig te vallen, neem ik de vrijheid u te vragen de hierbij ingesloten brief per gewone veldpost aan mijn vader, Creg Linn, te versturen. Zoals u zult zien is het een gebed dat ik volgende week in de tempel zal uitspreken om de overwinning op de Martianen af te smeken. Bij deze plechtigheid zal een metalen capsule, die door de god-metalen Radium, Uranium, Plutonium en leks is aangeraakt, gewijd worden en deze zal met de volgende postzending aan mijn vader verstuurd worden.

Met verschuldigde hoogachting,

Clane.

'Weet je,' zei Lydia, 'toen ik dat ontving wist ik een ogenblik lang niet wie Clane was. Het stond me vaag bij dat hij dood was. Maar hij schijnt integendeel groot te worden.' 'Ja,' zei de Gebieder afwezig. 'Ja, hij wordt groot.' Hij bekeek het gebed dat Clane aan Creg had geadresseerd. Hij voelde op de een of andere manier dat hij werd geconfronteerd met iets dat hij niet begreep. Waarom was dit via Lydia verzonden? Waarom niet rechtstreeks aan hem? 'Het is duidelijk,' zei Vrouwe Linn, 'dat deze brief verzonden moet worden, hij behelst immers een in de tempel uit te spreken gebed.' Dat was het nu precies, bedacht de Gebieder. Hier was niets aan het toeval overgelaten. Ze moesten die brief wel versturen. Ze moesten dat aan de goden gewijde metaal versturen. Maar waarom werd Lydia hier als tussenpersoon gebruikt? Hij las het gebed over en werd ditmaal geboeid door de gewoonheid ervan. Het was zo onbeduidend, zo onbelangrijk, het soort gebed waardoor in de strijd geharde soldaten zich afvroegen waar ze eigenlijk voor vochten -voor idioten? De regels stonden wijd uit elkaar, zelfs in overdreven mate en dat was de reden waarom de Gebieder zijn ogen plotseling vernauwde. 'Goed,' lachte hij, 'ik neem dit wel mee en zal het in de postzak doen.' Zodra hij zijn particuliere vertrekken had bereikt, stak hij een kaars aan en hield de brief boven de vlam. Binnen twee minuten werd de onzichtbare inkt op de onbeschreven ruimte tussen de regels zichtbaar. Tussen elke regel van het gebed stonden zes regels nauw op elkaar geschreven woorden. De Gebieder las de lange, nauwkeurige instructies en uitleg met opeengeklemde lippen. Het was een aanvalsplan voor de legers op Mars, niet zo zeer in militaire zin als wel magisch. Er werd verschillende malen zijdelings verwezen naar het opblazen van de tempels, vele jaren geleden, en Clane liet doorschemeren dat er van de zijde van de goden op heel iets anders gerekend kon worden. Onderaan de brief was een ruimte waar bij kon tekenen. Hij ondertekende niet onmiddellijk, maar uiteindelijk zette hij met een krachtig gebaar zijn handtekening op het vel, stopte het in de envelop en bracht er zijn indrukwekkende staatszegel op aan. Toen leunde hij terug en opnieuw kwam de gedachte bij hem op: Maar waarom Lydia'? Maar hij had niet veel tijd nodig om te beseffen waar de oorsprong lag van het verraad dat Cregs legioenen nu al drie jaar lang teisterde. Zo dichtbij, dacht de Gebieder somber. Zo dicht in de familie. Een deel van het geïntrigeer moest plaatsgevonden hebben in een van die verborgen plekken onderaan de twintig meter hoge rots vanwaar een kind der goden met zijn oor op een metalen buis gedrukt naar samenzwerende woorden lag te luisteren, waarna hij ze met onzichtbare inkt op de bladzijden van een ogenschijnlijk leeg notitieboek opschreef. Het was de Gebieder niet ontgaan dat zijn gemalin onophoudelijk achter zijn rug om intrigeerde. Hij was met haar getrouwd, opdat de oppositie een bekwame stem in de regering zou hebben. Zij was de dochter van een van de voornaamste families in Linn, waarvan alle volwassen mannelijke leden voor Raheinl gesneuveld waren. Twee van hen waren gevangen genomen en terechtgesteld. Toen ze negentien jaar oud was en al getrouwd en in verwachting van een kind - de later geboren Tews - regelde de Gebieder met haar echtgenoot wat gemakkelijk de schandaligste scheiding en hertrouw in de geschiedenis van Linn genoemd kon worden. De Gebieder brak zich daar het hoofd niet over. Hij had de naam van de stad en van het rijk, Linn, al als familienaam aangenomen. De volgende stap zou bestaan uit het helen van een wonde die was overgebleven uit de burgeroorlog en waarvan iedereen zei dat die niet te helen was. Die stap bestond uit zijn huwelijk met Lydia, en het was een bewonderenswaardig verstandige stap geweest. Zij vormde de veiligheidsklep voor alle samengebalde explosieve kracht van de oppositie. Door de wijze waarop zij te werk ging kwam hij er achter waar ze op uit waren. En hij gaf dan zoveel dat ze tevreden waren. Door te doen alsof hij haar raad opvolgde, haalde hij honderden kundige ambtenaren, soldaten en leden van het Patronaat van de andere kant er toe over in regeringsdienst te treden om zo de opstandige bevolkingen van de Aarde te bedwingen, en om koloniën in het zonnestelsel te regeren. In de voorgaande tien jaar hadden steeds meer Patronaatsleden die tot de oppositie behoorden zijn wetsvoorstellen in het Patronaat zonder bedenkingen gesteund. Ze lachten een beetje om het feit dat hij nog steeds zijn belangrijkste redevoeringen voorlas. Zij maakten zijn vaste uitdrukkingen belachelijk: 'Snel- Ier dan je asperges kunt koken.' 'De woorden ontbreken me, heren.' 'Laten we tevreden zijn met de kat die we hebben,' en andere. Maar in die afgelopen tien jaar waren al deze partijverschillen in het belang van het rijk weggevallen. En wanneer zijn agenten hem berichtten dat er weer eens een samenzwering op touw gezet was, dan bleek later altijd dat er geen machtige mannen of families bij betrokken waren. Nog nooit had hij Lydia aangesproken voor de verschillende dingen die ze deed. Zij had er evenmin schuld aan dat ze tot de oppositie behoorde als dat hij, jaren tevoren, zich had kunnen onttrekken aan de politieke ambities waartoe hij zelf geroepen was, eerst als jongeling, dan als man. Ze zou ongetwijfeld vermoord zijn wanneer de meer heethoofdige leden van de oppositie de indruk hadden gekregen dat ze 'verraad' jegens hen pleegde door te neutraal te zijn. Nee, wat zij in het verleden had gedaan nam hij haar niet kwalijk. Maar dit was iets anders. Door verraad moest een enorm leger gedecimeerd worden, opdat Cregs hoedanigheden als leider zwak zouden afsteken bij die van Tews. Dit was een persoonlijke zaak, waarvan de Gebieder onmiddellijk inzag dat het een crisis van belang was. Het belangrijkste was, zo redeneerde hij, Creg te redden, die op het punt stond de strijd te laten ontbranden. Maar intussen moest er met grote behoedzaamheid voor gezorgd worden dat Lydia en de anderen niet in ongerustheid gebracht wer-den. Ongetwijfeld zouden ze wel een methode hebben om zijn particuliere postzak aan Creg te onderscheppen. Zou hij daar iets tegen durven doen? Dat zou niet verstandig zijn. Alles moest normaal en gewoon lijken, anders zou een of andere dwaas zich misschien genoopt voelen de Gebieder te vermoorden. Zoals de zaken er nu voor stonden, zolang de legers van Creg praktisch nog voltallig waren, kon de groep geen radicale stappen ondernemen. De postzak, met Clanes brief er in, moest hij dus in hun handen laten vallen, zoals het ongetwijfeld gegaan was met andere postzakken. Als die brief geopend werd, zou er waarschijnlijk een poging in het werk gesteld worden om Clane te vermoorden. Daarom... ja, wat? De Gebieder plaatste wachtposten in al de plaatsen voor geheime samenkomsten die over het paleisterrein verspreid lagen, zonder daarbij de twee plaatsen aan de voet van de rots te vergeten. De reden die hij aangaf voor het uitzetten van wachtposten stond op alle aanplakborden te lezen: Ik heb er genoeg van om paartjes tegen te komen die elkaar op losbandige wijze kussen. Dit getuigt niet alleen van slechte smaak, maar het is ook zo'n wijdverspreide gewoonte geworden dat ik drastische maatregelen op hun plaats acht. De wachtposten zullen over ongeveer een week verwijderd worden. Ik reken op ieders gezonde verstand, vooral van de dames, opdat de beperking van dergelijke schouwspelen van vrijwillige aard kan blijven. Ongeveer een week om Clane te beschermen, tot aan de wijding in de tempel. Het zou interessant zijn te zien wat de jongen precies ging doen met het gewijde metaal, maar van zijn eigen aanwezigheid kon natuurlijk geen sprake zijn. Op de dag na de wijding sprak de Gebieder met Nellian. 'Ik vind dat hij een rondreis over de Aarde moet maken,' zei hij. 'Onvoorbereid, zonder speciale route. En incognito. En spoedig vertrekken. Morgen." Dat wat Clane betrof. Op een persoonlijker vlak bracht hij in een vriendelijke stemming een bezoek aan het buiten de stad gelegerde garnizoen. Voor de soldaten bleek het een onverwacht spannende dag te worden. Royaal gaf hij een miljoen sestertiën weg in kleine bedragen. Er werden paardenraces en atletiekwedstrijden van allerlei soort georganiseerd met prijzen voor de winnaars, en zelfs verliezers die een goede strijd hadden gestreden kregen tot hun blijdschap en verbazing geldsommen. Al met al was het een bevredigende dag. Toen hij wegging, hoorde hij juichkreten totdat hij de Martiaanse Poort bereikte. Het zou minstens verscheidene weken duren, zo niet maanden, voor er ontevredenheid onder de troepen zou uitbreken. Toen deze voorzorgen genomen waren verzond de Gebieder de postzak en wachtte hij op de dingen die komen gingen. De groep van Lydia moest nu snel aan het werk. Een ridder maakte de postzak leeg. Een ridder en een Patronaatslid onderzochten elke brief nauwkeurig en legden ze op twee stapels. Een van deze stapels, verreweg de grootste, werd onmiddellijk weer teruggedaan in de postzak. De andere stapel werd onderzocht door Tews, die er ongeveer een twintigtal uithaalde welke hij aan zijn moeder gaf. Lydia bekeek ze een voor een en gaf de brieven die ze geopend wilde hebben aan een van de beide slaven die over een zekere vaardigheid beschikten in het gebruik van chemicaliën. Dit waren de slaven die de zegels verwijderden. De zevende brief die ze in handen kreeg was die van Clane. Lydia keek naar het handschrift op de envelop en naar de naam van de afzender aan de andere kant, en er kwam een zwak glimlachje om haar lippen. 'Zeg me eens,' zei ze, 'vergis ik me, of beschouwt het leger dwergen, mutanten en andere menselijke gedrochten als een slecht voorteken?' 'In sterke mate,' zei een van de ridders. 'Het voorspelt rampspoed wanneer ze er een zien op de ochtend van een veldslag. Je bent erg in het nadeel wanneer je contact met zo iemand hebt.' De gemalin van de Gebieder glimlachte. 'Mijn doorluchtige gemaal is berucht om de weinige belangstelling die hij voor dergelijke psychologische verschijnselen heeft. Wij dienen er derhalve op toe te zien dat het leger verneemt dat Creg een boodschap heeft ontvangen van zijn zoon, de mutatie.' Ze wierp de brief in de richting van de postzak. 'Doe deze erin. Ik ken de inhoud al.' Nauwelijks meer dan drie kwartier later was de koerier al weer onderweg naar zijn schip. 'Niets belangrijks,' zei Lydia tegen haar zoon. 'Je stiefvader schijnt dezer dagen voornamelijk belang te stellen in het bewaken van de goede zeden rond het paleisterrein.' Bedachtzaam zei Tews: 'Ik zou graag willen weten waarom hij het onlangs nodig achtte om het gardelegioen om te kopen.' Wat de samenzweerders de volgende dag veel verbazingwekkender vonden was dat de Gebieder de beide kamers van het Patronaat in een gezamenlijke zitting bijeenriep. Zodra daarvan mededeling was gedaan, bezocht Vrouwe Lydia haar gemaal in zijn particuliere vertrekken en stelde hem daar vragen over. Maar de grote man schudde zijn hoofd en zei schijnbaar argeloos: 'Lieve, het wordt voor iedereen een aangename verrassing. Zo'n pleziertje af en toe mag je me niet misgunnen.' Toen een paar dagen later de speciale zitting een aanvang nam, waren haar spionnen er nog op geen enkele wijze achtergekomen welk onderwerp er behandeld zou worden. Zowel zijzelf als Tews klampten enkele leiders van het Patronaat aan in de hoop dat die, zoals Lydia het omschreef, 'een handjevol inlichtingen' zouden hebben. Maar het bleek haar al gauw uit de manier waarop zij zelf op behendige wijze werd ondervraagd dat zij net zo in het duister tastten als zijzelf. En zo zat ze voor het eerst in vele jaren in haar loge in het Patronaat met het onbehaaglijke gevoel dat ze niet van tevoren wist wat er zou gaan gebeuren. Het benauwende moment was aangebroken. Ze zag hoe haar gemaal langs het middenpad schreed en het podium besteeg en met een laatste aanval van vertwijfeling greep ze de mouw van Tews' jasje beet en fluisterde op heftige toon: 'Wat zou hij toch in zijn schild voeren? Deze hele zaak is buiten proporties geraakt.' Tews zei niets. De Gebieder, Medron Linn, begon op de formele, voorgeschreven wijze: 'Hooggeboren leden van mijn familie, doorluchtige leiders van het Patronaat, hooggeachte leden van het Patronaat en hun families, Ridders van het Rijk en hun echtgenotes, geëerde leden van het Volkshuis, vertegenwoordigers van het volk van Linn - het verheugt mij een besluit aan te kondigen waarvan ik zeker weet dat gij het onmiddellijk zult ondersteunen.' Dat wekte geen warme gevoelens op. Er klonk enig gefluister in de zaal, toen werd het weer stil. Lydia sloot haar ogen en kon haar woede nauwelijks bedwingen. De woorden van haar gemaal betekenden dat er geen debat zou volgen en geen discussie. Het Patronaat zou het besluit later voor de vorm ratificeren, maar in feite zou de aankondiging die de Gebieder nu deed, terwijl hij de woorden nog uitsprak, al kracht van wet krijgen. Tews leunde opzij naar zijn moeder. 'Let eens op,' zei hij, 'hij leest zijn toespraak niet voor.' Lydia had dat niet opgemerkt. Het had haar niet mogen ontgaan, bedacht ze, teleurgesteld in zichzelf. Haar spionnen onder de hofhouding hadden haar vaak genoeg bericht dat ze geen weggegooide papieren konden vinden, geen half afgeschreven toespraken, geen aantekeningen, waar ze ook hadden gezocht in de particuliere vertrekken of de kantoren van de Gebieder. Op het podium ging Medron Linn voort: 'Het is niet gemakkelijk wanneer een man die zoals ik een actief leven heeft geleid, tot het besef komt dat de jaren zo snel voortschrijden. Maar er bestaat geen twijfel over dat ik ouder ben geworden en dat ik heden in fysieke zin minder krachtig ben dan tien jaar geleden, of zelfs maar tien maanden geleden. Dientengevolge is nu de tijd aangebroken dat ik een erfgenaam moet aanwijzen, en daarmee bedoel ik niet alleen een opvolger, maar een mederegeerder die zolang ik nog in functie blijf de titel zal dragen van mede-Gebieder, en na mijn terugtreden of dood de titel van Gebieder. Met deze overwegingen in gedachten, is het mij een grote vreugde, u mede te delen dat ik voor deze belangrijke post mijn keuze heb laten vallen op mijn geliefde zoon Creg, wiens lange en eervolle loopbaan in het verleden reeds verscheidene malen is bekroond met trotse wapenfeiten.' Hij beschreef het ene succes na het andere van Creg uit het begin van diens loopbaan. Toen: 'Zijn eerste grote wapenfeit in de veldtocht op Mars, die zo slecht is begonnen, deed zich voor toen hij zijn leger redde en behoedde voor het onfortuinlijke toeval dat hem al direct bij de landing in rechtstreeks contact bracht met een overmachtige vijand en dat had kunnen leiden tot een ongekende ramp voor de legers van Linn. Het mag bijna een wonder heten dat hij zijn leger thans weer op het punt gebracht heeft waarop hij zeer binnenkort offensief kan gaan optreden, doch ditmaal kunnen wij ervan overtuigd zijn dat hij de zege zal behalen die hem door een ongelukkig toeval twee jaar geleden werd onthouden.' Hij zweeg even, en terwijl Lydia luisterde, nu met haar ogen open en zich reeds neerleggend bij de rampspoed die zich hier voor haar openbaarde, zei hij met vastbesloten stem: 'Mijn zoon, Creg, belast ik hiermee met het mede- regeerderschap, te samen met mij, van het gehele Linneaanse Rijk en aan mijn zoon, Creg, verleen ik de titel van Gebieder. Deze rang is, ofschoon ondergeschikt aan de mijne, formeel niet van lagere orde, behalve voor zover het een zoon betaamt zijn vader te eren en te eerbiedigen.' De Gebieder zweeg en legde een vreemde, zwakke glimlach op zijn grimmige gelaat. Toen ging hij verder: 'Ik weet dat gij u met mij zult verheugen over deze blijde mededeling en dat gij er met bekwame spoed toe zult overgaan de benoeming wettelijk te bekrachtigen — ik stel daartoe zelfs deze dag en dit uur voor - opdat wij mijn zoon aan de vooravond van de beslissende slag van de hem door het Rijk bewezen eer op de hoogte kunnen brengen.' Hij boog en stapte het podium af. Het scheen dat het even tot de toehoorders door moest dringen dat hij zijn toespraak beëindigd had, want er volgde een doodse stilte. Doch toen het applaus eindelijk inzette, klonk het des te enthousiaster en het hield aan tot hij de indrukwekkende marmeren zaal had verlaten.

Negen

Creg las de brief van Clane met een frons van verbazing op zijn voorhoofd. Het was hem niet ontgaan dat het gebed van de jongen was gebruikt om een belangrijkere boodschap door te geven, en het feit dat een dergelijke list noodzakelijk was geweest verontrustte hem zeer. Het document werd daardoor belangrijker, een belangrijkheid die hij in normale omstandigheden niet aan zo'n onbesuisd plan zou hechten. Het belangrijkste dat het plan met zich meebracht was dat er slechts weinig veranderingen in de opstelling van zijn troepen voor nodig waren. Het was zijn bedoeling aan te vallen. Het plan ging er van uit dat hij aan zou vallen en voegde daar een nogal ongeloofwaardige factor aan toe. Niettemin sprak ten gunste van het plan het onweerlegbare feit dat er elf ruimteschepen gevuld met water waren ontploft, hetgeen na twee jaar nog steeds een niet verklaard verschijnsel vormde. Creg zat lange tijd na te denken over de zinsnede in de brief die luidde dat de aanwezigheid van Koning Winatgins leger in Oslin geen toeval was geweest, maar het gevolg van verraad dat tot nu toe nog niet aan het licht was gekomen in Linn. 'Ik zit hier nu al twee jaar opgesloten,' dacht hij bitter, 'en word gedwongen een verdedigingsoorlog te voeren alleen maar omdat mijn schoonmoeder en haar dikke zoon op ongebreidelde macht belust zijn.' Hij probeerde zich in te denken dat hij dood was en hoe Tews de Gebieder opvolgde. Het duurde niet lang of hij vond dat een weerzinwekkende gedachte. Kortaangebonden en met een besliste houding liet hij een Tempelwetenschapper bij zich komen die aan het leger verbonden was, een man die bekend stond om zijn kennis van Mars. 'Hoe snel stroomt het water van het kanaal van Oslin in deze tijd van het jaar?' 'Ongeveer acht kilometer per uur,' was het antwoord. Creg dacht daarover na. Ongeveer tweehonderd kilometer per Marsdag. Een derde zou voldoende zijn, zelfs minder. Als het gewijde metaal ongeveer dertig kilometer ten noorden van de stad gedeponeerd werd, dan zou het effect, wat dat ook mocht zijn, bereikt worden net op het tijdstip dat hij eindelijk zijn lang voorbereide aanval kon doen. Het kon in ieder geval geen kwaad om zo'n minder belangrijke actie een onderdeel te laten vormen van de eigenlijke aanval. Op deze wijze stelde hij zichzelf - zelfs in zijn woede -gerust. Het leger bereidde zich nog op de aanval voor toen het nieuws van de Aarde Creg bereikte dat hij tot mede-Gebieder benoemd was. De nieuwe mede-heerser van het Linneaanse rijk vervatte de mededeling in een bescheiden luidend communiqué dat aan alle officieren en manschappen gericht was en hij raakte overdonderd door de reacties die hij bijna onmiddellijk daarop kreeg. Waar hij ook ging, klonken welkomstkreten en werd er luidkeels gejuicht. Zijn inlichtingenofficieren hadden hem bij een eerdere gelegenheid al verteld dat zijn mannen bewondering hadden voor de koelbloedigheid waarmee hij ze ten tijde van de oorspronkelijke landing uit de val had gered. Maar nu voelde hij in zijn hart dat hij het voorwerp was van warme persoonlijke genegenheid. In het verleden had hij wel eens opgemerkt dat sommige officieren een sterke mate van kameraadschap in hun manschappen konden opwekken. Nu was dit gevoel van kameraadschap voor de eerste keer voor hem bestemd. Dat vergoedde al die moeilijke jaren op het slagveld, al die spanningen die nodig waren om zijn onkreukbaarheid te bewaren tegenover zoveel corruptie. Als vriend en als leidsman, als bevelvoerend generaal en als mede-soldaat, richtte de Gebieder, Creg Linn, zich tot zijn mannen in een speciale dagorder die bij het ochtendgloren op de dag van de aanval werd afgekondigd.

Soldaten van Linn - De dag en het uur van onze overwinning breken nu aan. Wij beschikken over een ruim overwicht aan troepen en onze veelheid aan wapens zal ons in staat stellen elk doel te bereiken dat wij voor ogen hebben. Laten wij ons in deze ogenblikken voor wij de beslissende slag gaan strijden nogmaals herinneren dat het doel van onze overwinning is een verenigd zonnestelsel, één volk, en één Heelal. Wij voelen ons niet gemengd in de onzuiverheden die soms hand in hand gaan met het behalen van succes. Ons doel is een onmiddellijke en onmiskenbare zege. Maar denk er aan: een overwinning is altijd bet gevolg van een onversaagde vastberadenheid te samen met de vaardigheid van de geharde strijder. Ik roep u daarom op ter wille van uw leven en van de overwinning - stand te houden waar ge u bevindt en voorwaarts te gaan waar dat mogelijk is. Als soldaten wijden wij ons met de meest oprechte en zuivere motieven aan de atoomgoden en aan de overwinning, leder van u ontvangt mijn persoonlijke wensen. Greg Linn Gebieder

Over de afloop van de tweede slag bij Oslin kon geen misverstand bestaan. In de ochtend van de slag merkten de inwoners van de stad bij het wakker worden dat het anderhalve kilometer brede kanaal en al zijn zijtakken één ziedende massa was van kokend, stomend water. In dichte wolken vloog de stoom over de stad heen en verborg zo de luchtschepen die in de straten neerstreken. De stoom verborg de soldaten die uit de schepen te voorschijn kwamen. In de loop van de ochtend gaf het leger van Koning Winatgin zich over in zulke aantallen dat de Koninklijke familie geen kans zag te vluchten. De vorst, die van verslagenheid zat te snikken, verzocht om bescherming van een Linneaanse officier, die hem onder escorte naar de mede-Gebieder geleidde. De verslagen heerser wierp zich aan Cregs voeten, en toen hem genade geschonken was stond hij in de ketens geslagen naast zijn overwinnaar op een heuvel en zag toe hoe de Martiaanse strijdmacht in elkaar stortte. Binnen een week hadden alle strijdkrachten, met uitzondering van een verafgelegen vesting in de bergen, zich overgegeven en was Mars veroverd. Op het hoogtepunt van zijn triomf flitste er omtrent het schemeruur vanuit de schaduw van een gebouw in Oslin een vergiftigde pijl op Creg af die zijn keel doorboorde. Onder helse pijnen stierf hij een uur later, zijn moordenaar nog op vrije voeten. Toen het bericht van zijn dood Linn drie maanden later bereikte, gingen beide groeperingen snel aan het werk. Lydia had al twee slaaf-scheikundigen en de koerier laten terechtstellen toen ze op de hoogte was gebracht van Cregs overwinning. Nu liet ze door sluipmoordenaars de twee ridders en het Patronaatslid die haar hadden geholpen bij het openen van de post vermoorden. Tegelijkertijd gaf ze Tews opdracht de stad te verlaten en zich naar een van zijn buitenverblijven te begeven. Toen de garde van de oude Gebieder hem kwam arresteren, was de ontstelde jongeman al met zijn particuliere ruimteschip vertrokken. Door die ontsnapping werd het eerste scherpe kantje van 's heersers woede weggenomen. Hij besloot zijn bezoek aan Lydia uit te stellen. Naarmate die eerste dag zich voortsleepte, werd hij langzamerhand vervuld van een zwak soort bewondering voor zijn vrouw en hij besefte dat hij zich niet kon veroorloven zijn betrekkingen met haar in de waagschaal te stellen, niet nu de grote Creg dood was. Hij kwam tot het besluit dat zij het niet geweest was die bevel had gegeven tot de moord op Creg. Het moest iemand geweest zijn die uit angst voor eigen veiligheid tot actie was overgegaan; en Lydia had, met bewonderenswaardig begrip voor de situatie, de hele zaak versluierd. Het zou noodlottig kunnen zijn voor het Rijk wanneer hij nu met haar brak. Toen ze met haar gevolg bij hem kwam om hem officieel haar rouwbeklag te betuigen, had hij zijn besluit al genomen. Met tranen in de ogen nam hij haar hand in de zijne. 'Lydia,' zei hij, 'dit is een verschrikkelijk ogenblik voor mij. Wat moet ik doen?' Ze stelde een gecombineerde staatsbegrafenis en triomfbetuiging voor. Ze zei: 'Helaas is Tews ziek en hij zal de plechtigheid niet bij kunnen wonen. Het schijnt een ziekte te zijn die hem tot lange afwezigheid noopt.' De Gebieder besefte dat zij daarmee haar ambities voor Tews liet vallen, tenminste voorlopig. In werkelijkheid vormde het een concessie van ongekende grootte die niet absoluut noodzakelijk was, gezien in het licht van zijn eigen besluit om de hele aangelegenheid binnenskamers af te doen. Hij boog en kuste haar hand. Bij de begrafenis liepen zij samen achter de baar. En omdat zijn hoofd overliep van twijfels ten aanzien van de toekomst, dacht hij steeds: 'Wat nu?' Deze besluiteloosheid was pijnlijk en deed hem de beperkingen inzien van een ouder wordende man. Hij liep nog vertwijfeld na te denken, toen zijn blik viel op een jongen die het rouwkleed van een Wetenschapper droeg. De jongen liep naast de geleerde Nellian, waardoor hij hem herkende als zijn kleinzoon, Clane. De Gebieder liep verder, achter de met pracht en praal omringde baar die het stoffelijk overschot bevatte van zijn zoon, en nu trok voor het eerst de zielensmart van zijn gelaat weg. Hij was er nog niet van overtuigd dat hij zijn hoop op   een mutant kon richten. En toch riep hij in zijn gedachten terug wat Joquin eens gezegd had, namelijk dat hij de jongen een kans moest geven op te groeien. 'Daarna zal het aan hem zelf liggen,' had de nu overleden Tempelwetenschapper gezegd. En hij had daar een voorspelling aan toegevoegd dat Clane zich 'een plaats in de eregalerij zou veroveren.' Medron Linn, een gedesillusioneerd en wanhopig man, liet een grimmige glimlach zien. De opleiding van de jongen moest doorgaan, en bij wijze van verandering zou wat emotionele ontwikkeling wel op z'n plaats zijn. Ofschoon hij nauwelijks de puberteit bereikt had, was voor Clane toch waarschijnlijk het tijdstip aangebroken om te ontdekken dat vrouwen uit een en al emotie bestonden, gevaarlijk en verrukkelijk tegelijkertijd. Ervaring met vrouwen zou best tot een evenwicht tussen lichaam en geest kunnen leiden, een evenwicht dat door zijn al te intellectuele bestaan was verstoord.

Tien

'De familie Deglet, die later de naam Linn aannam,' zei de geleerde Nellian tot zijn leerling, Clane Linn, 'deed ongeveer honderdvijftig jaar geleden op zeer bescheiden wijze haar entree in het bankwezen.' Het was een warme zomerdag, een paar weken na de begrafenis van Creg. Het tweetal zat onder een hoge vuurboom op het binnenhof van het landgoed dat Clane van Joquin had geërfd. De veertienjarige jongen verhief zich, in plaats van te antwoorden, uit zijn stoel. Hij tuurde langs de weg die naar de stad Linn leidde, honderdtwintig kilometer verder. Aan de horizon was een stofwolk zichtbaar en een enkele keer zag hij de glinstering van zonlicht op metaal. Het had een draaiend wiel kunnen zijn, maar het was nog te ver af om het in bijzonderheden te kunnen zien. Dit drong abrupt tot Clane door, want hij ging weer in zijn stoel zitten en toen hij sprak vormden zijn woorden een commentaar op wat Nellian had gezegd. Was het niet waar dat de grondvester van de familie op een straathoek had gezeten en geld uitleende aan voorbijgangers in ruil voor waardeartikelen zoals juwelen en ringen? 'Ik ben ervan overtuigd,' knikte de oude man, 'dat je voorvader een slimme geldschieter was, die goed op de hoogte was van edele metalen en edelstenen. Maat het duurde niet lang of hij vestigde zich op een vast punt.' De jongen grinnikte. 'Een houten bouwsel van één vertrek, dat zeer slecht tegen de weersomstandigheden was beschermd.' 'Niettemin,' zei zijn onderwijzer, 'werkte hij zich op tot hij zich een waardiger onderkomen had verschaft, en de geschiedenis verhaalt ons dat hij, nadat hij zover was gekomen dat hij zich slaven kon aanschaffen, een reeks bouwsels van uiteenlopende kwaliteit liet optrekken en voor elk bouwsel maakte hij afspraken voor een bepaalde dag, waarbij hij zich zodanig omkleedde dat hij voor elke vestiging passend uitgedost was. In de loop van een week ontmoette hij op die manier een dwarsdoorsnede van de bevolking en leende hij de ene dag in zijn houten schuur geld uit aan een werkman, en de volgende dag ging hij een veel omvangrijker transactie aan met een adellijke familie, die wellicht geld nodig had, met hun waardevolle land en gebouwen als onderpand. Mogelijk had deze familie het geld nodig om haar stand op te houden, een activiteit die ze zich niet kon veroorloven. Je voorvader erkende de ongerijmdheid van een dergelijke valse trots en met ijskoude objectiviteit trok hij er zijn voordeel uit. Het duurde niet lang of hij was eigenaar van grote huizen en landgoederen en hij kreeg vijanden, die zo dwaas waren geweest hun onroerend goed aan hem over te dragen in ruil voor een paar maanden langer in een wereld van illusies te leven.' Nellian zweeg even, en keek zijn leerling vragend aan. Hij zei: 'De uitdrukking op je gezicht vertelt me dat je zit na te denken over iets wat ik heb gezegd, jongeman.' Dat was zo. Maar Clane bleef zwijgen en schudde zijn hoofd licht heen en weer door de nieuwe inzichten die nu door zijn hersens flitsten. Eindelijk zei hij: 'Ik geloof dat trots tot de ondergang van zowel mensen als staten heeft geleid.' Hij bedoelde nog meer. Hij dacht aan zijn eigen neiging om zich verlamd te voelen in de aanwezigheid van bepaalde figuren. Was het mogelijk dat dat zijn manier was om zijn trots te handhaven? Hij legde die gedachte voor aan Nellian. 'Zoals ik het zie, kan ik in een dergelijke situatie wél mijn zelfrespect bewaren wanneer ik mezelf wijsmaak dat iets in mijn binnenste mij overheerst en waar ik zelf geen macht over kan uitoefenen. In zo'n omstandigheid voel ik dan wel medelijden voor mezelf, maar ik kan mezelf wél onder ogen komen.' Hij schudde zijn hoofd, en toen - zich het voorval weer herinnerend - keek hij op en tuurde in de verte, over de onregelmatig gevormde groene heuvels, waar door de stofwolk heen nu onafgebroken de glinstering van zonlicht op metaal te zien was. Hij schudde zijn hoofd omdat het nog steeds iets onherkenbaars was, en hij zei met een ongelukkige uitdrukking op zijn gezicht: 'Zou ik het zo vaak gedaan hebben dat ik er nu geen macht over heb?' 'Je wordt steeds beter,' zei Nellian snel. 'Dat is waar.' De jongen knikte, en hij voelde zich opgelucht want hij was voor het ogenblik vergeten dat hij nog in het stadium van opgroeien verkeerde. 'Ik ben als een soldaat die met elke veldslag die hij overleeft meer ervaren wordt.' Hij fronste zijn voorhoofd. 'Helaas zijn er ook oorlogen waarin ik nog niet meegevochten heb.' Nellians gezicht vertoonde een strenge glimlach. 'Jouw leven moet bestaan uit een onophoudelijke reeks korte gevechten, dat hebben Joquin en jij al lang geleden besloten. En ik geloof, afgaande op een rapport waarvan ik onlangs kennis heb genomen, dat je grootvader het met dit toekomstbeeld eens is.' Clane keek hem met toegeknepen ogen aan. 'Waarom heeft mijn grootvader zich onlangs daarmee beziggehouden?' Het lange, enigszins gegroefde gelaat van de huisonderwijzer liet een geheimzinnig glimlachje zien. 'Dat is een juridische kwestie,' zei hij. 'Juridisch?' 'In jouw positie,' zei Nellian met vriendelijke stem, 'is verandering gekomen toen je vader tot mede-Gebieder benoemd werd.' 'O, dat!' Clane haalde zijn schouders op onder de losjes vallende tempeltoga die hij droeg. 'Dat heeft weinig praktische betekenis. Als mutant ben ik net als de bultenaar in een familie, die alleen wordt getolereerd om wille van de band des bloeds. Wanneer ik eenmaal volwassen ben, dan kan ik mijn rol spelen als intrigant achter de coulissen. Op z'n hoogst mag ik een soort priesterlijke verbindingsman worden tussen de tempels en de regering. Mijn toekomst belooft volgens vaste lijnen te verlopen en mij weinig ruimte voor eigen inbreng te laten.' 'Niettemin,' zei Nellian, 'als een van de drie zonen van mede-Gebieder Creg Linn geniet je bepaalde rechten binnen het kader van de regering en of je het nu leuk vindt of niet, later zul je ten aanzien van die rechten beslissingen moeten nemen.' En nogal korzelig besloot hij: 'En sta me toe je mede te delen, jongeman, dat indien deze negatieve houding een weerspiegeling is van je ware gevoelens, zowel Joquin als ik ons vergeefs zoveel tijd en moeite getroost hebben. In de met moeilijkheden kampende staat Linn dien je je ofwel je hoge rang waardig te tonen, ofwel voor te bereiden op de dood door sluipmoordenaarshand nog voor je tot volwassenheid bent gekomen.' De jongen zei koeltjes: 'Oude man, ga verder met je geschiedenisles.' Nellian glimlachte somber. 'Op een verschillend vlak, lopen jouw vooruitzichten parallel met die van je voorvader, over wie we zojuist spraken. Jij, de verachte mutant. Hij, de verachte geldschieter. Het zal je beslist niet ontgaan zijn dat de hindernissen waarmee hij te kampen had even groot waren als de jouwe, of zelfs nog groter. En toch, mijn jongen, spreken we nu over de man die de familie Linn stichtte. Wanneer we onze blik op jouw plaats in de toekomst richten, dan zien we alleen maar grote moeilijkheden. Wanneer we een terugblik werpen op zijn loopbaan, dan kunnen we vaststellen hoe eenvoudig het allemaal was voor een doortastend man die zijn eigen weg ging te midden van onberekenbare mensen. Zie je, een berekenbaar percentage van de meer vooraanstaande families, die geld van hem leenden, deden niets met wat ze hadden dan een tijdje langer hun stand ophouden. En wanneer dan het bankroet toesloeg, gaven ze niet zichzelf, maar de sluwe jonge Govan Deglet de schuld, waarop deze reageerde door wat meer lijfwachten te nemen en zich in rechte eigenaar van hun landgoederen te noemen. Nauwelijks dertig jaar oud, was hij al zo welgesteld dat hij zijn blik kon laten gaan over de bijna geruïneerde families van Patronaatsleden, waarna hij een huwelijksaanzoek deed dat de heersende klasse van die dagen tot in het merg van hun aristocratische zielen deed huiveren. Maar Patronaatslid Senner was een man die zijn ogen niet sloot voor de werkelijkheid, en dus stelde hij, om zichzelf voor rampspoed te behoeden, de huwelijksovereenkomst op waarbij zijn beeldschone dochter, Piccarda Senner, beloofde voor haar verdere leven haar bed te delen met de beroemde geldschieter en hem kinderen te baren iets dat tussen haakjes haar hele leven lang grote weerzin bij haar heeft opgewekt. Ze noemde ze haar slavengebroed, en jouw overoverovergrootvader hoorde daar ook toe.' Het magere gezicht van de jongen vertrok tot een cynische glimlach. 'Als ze zo'n fel tegenstandster was,' zei hij, 'dan ben ik niet bereid aan te nemen dat de kinderen van hem waren. Bedenk, Nellian, dat ik in mijn adelaarsnest bij het Paleis jarenlang naar de avontuurtjes van de vooraanstaande dames van het hof geluisterd heb, dames die allemaal keurig getrouwd waren naar het zich liet aanzien, maar die het toch klaarspeelden om zich van de ene verhouding in de andere te storten. Ik heb nog nooit iemand de mogelijkheid horen ontkennen dat het kind waarvan zij in verwachting was, niet van haar man was. Het is natuurlijk niet van enig belang of wij Linns rechtstreekse afstammelingen van Govan Deglet zijn. Wij hebben zijn geld geërfd, en de band met de Senners verrijkte de kinderen met meer aanzien. Maar...' Hij haalde zijn schouders op. Nellian glimlachte. 'Govan wist wel iets van vrouwen uit de aristocratie en van hun zeden af. Hij liet zijn vrouw onafgebroken in het oog houden, en aangezien ze een sterk gepassioneerde vrouw was, besefte ze alras dat de enige tot wie ze zich kon wenden haar echtgenoot was. Het staat in de geschiedenis geboekstaafd dat hij een gelukkig en tevreden man was.' De geleerde stond uit zijn stoel op. 'Jongeman,' zei hij, 'ik geloof dat we deze les maar moeten beëindigen. Over een paar minuten is je grootvader, de Gebieder, hier...' 'Mijn grootvader!' Clane was opgestaan en beefde nu over zijn hele lichaam. In minder dan geen tijd had zijn zelfvertrouwen hem in de steek gelaten. Met een geweldige krachtsinspanning bracht hij zichzelf tot kalmte, en zei: 'Wat wil hij?' 'Hij komt een paar jonge slavinnen brengen die onlangs op Mars gevangen zijn genomen en die tot taak hebben je minnares te zijn. Het zijn beeldschone jonge meisjes, heb ik gehoord...' Hij zweeg. Er was niemand die naar hem luisterde. Nellians woorden kwamen op Clane over als betekenisloze klanken, en toen... Een volkomen leegte! Naderhand - misschien die zelfde avond nog - betrapte hij zich er een keer op dat hij op de vloer van zijn slaapkamer rondkroop, en vanaf zijn bed hield een angstig meisje hem nauwlettend in het oog. Op hysterische toon riep zij uit: 'Dat doe ik niet. Vermoord me maar. Maar hij is niet normaal. Ik doe 't niet!' In een volgende flits die hem weer even naar zijn bewuste bestaan terugbracht, boog het meisje zich over hem heen. 'Jij arme stumper. Jij bent er net zo slecht aan toe als ik, geloof me. Waarom kom je niet in bed? We moeten ons hier tóch doorheen bijten.' Het medelijden dat in haar stem klonk bracht hem opnieuw buiten bewustzijn. Medelijden was iets dat hij van niemand kon velen. Het drong tot hem door dat de tijd voorbij ging. En er kwamen verschillende voorstellingen van de liefde bij hem op, die misschien echt waren, maar het niet leken. In die fantasiebeelden zag hij zichzelf als woest en onverzadigbaar, het meisje verlegen en zacht. Er kwamen nog andere droombeelden. Af en toe kwam daar een tweede meisje in voor. In die droom hoorde hij Nellian op een gegeven moment zeggen: 'Daar sta ik versteld van. Ik wist niet dat het lichaam van een man tot zoveel liefde in staat is.' En naarmate de maanden voorbijgingen bleef het nog steeds een droom. Hij scheen te weten dat de naam van het eerste meisje Selk was. Hoe het tweede meisje heette kwam hij nooit te weten, en evenmin of er nog anderen waren en hoe die heetten - zelfs niet in een droombeeld. Want het duurde niet lang of hij wilde niemand anders dan Selk hebben. Dit stond hem scherp voor ogen. Zijn grootvader las hem de les; en één zin uit die les bleef hem nog vele dagen bij. Die zin luidde: 'Beste jongen, als je er op staat dat zij de enige is, dan moet je je aanpassen aan datgene wat zij je kan bieden...' Clane had sterk de indruk dat hij het met zichzelf eens was dat de Gebieder gelijk had, en dat hij zich aan zou passen. Hij kwam weer tot zichzelf terwijl hij zat te eten met Nellian. Het gebeurde terwijl hij op een stuk vlees beet, en er moet iets uit zijn houding gesproken hebben, want de geleerde onderbrak eveneens zijn maaltijd en zei na een ogenblik: 'Denk je ergens aan, Clane?' De jongen knikte: 'Ik zou graag willen dat we doorgingen met wat we onlangs bespraken,' zei hij, 'over mijn voorvader Govan - hoe zat het met zijn kinderen?' Nellian liet een zucht van opluchting horen en in zijn achterhoofd dicteerde hij een brief aan de Gebieder. 'Uwe Hoogheid,' luidde deze brief, 'na een jaar en acht maanden schijnt Clane te zijn hersteld van de emotionele instorting die teweeg is gebracht door zijn contact met vrouwen. Het brein is waarlijk een vreemd instrument.' Hardop zei hij: 'Je overoverovergrootvader, Govan De-glet, was bankier en lid van het Patronaat. Hij had filialen in alle grote steden...' De geschiedenis van de voormalige familie Deglet die nu Linn heette werd ook bestudeerd door een andere, wat rijpere leerling. Zeven jaar lang na de moord op Creg woonde Tews op Awai in de grote zee. Hij bezat een klein landgoed op het grootste eiland van de archipel, en na zijn smadelijke nederlaag had zijn moeder hem voorgesteld zich daar terug te trekken en niet op een van zijn van alle luxe voorziene landgoederen op het vasteland. Sluw en behoedzaam als hij was, wist hij deze raad op zijn waarde te schatten. Als hij in leven wilde blijven, dan moest hij de rol van de boetvaardige zondaar spelen. In het begin speelde hij deze rol op sluwe wijze. In Linn pijnigde Lydia zich de hersenen om een plausibele uitleg te vinden, en eindelijk kwam ze dan op de proppen met de verklaring dat haar zoon de buik vol had van de politiek en dat hij zijn leven nu inhoud gaf door te mediteren. Lange tijd klonk de zuchtende, vermoeide manier waarop zij zijn gevoelens beschreef zo aannemelijk en overtuigend, dat iedereen het verhaal werkelijk geloofde. Patronaatsleden, gouverneurs en ambassadeurs, die met ruimteschepen van Linn naar de continenten over de oceaan vlogen, achtten het niet ongepast onderweg eer te bewijzen aan de zoon van Lydia. Maar langzamerhand begonnen ze in te zien dat hij niet meer in de gunst stond. Op onherroepelijke en gevaarlijke wijze had hij die gunst verloren. De ijzige stilte van de Gebieder wanneer de naam Tews genoemd werd, werd uiteindelijk het onderwerp van gesprek van regeringsambtenaren en politici in het gehele rijk. Toen ze er eenmaal achter waren gekomen, waren de mensen wel schrander. Ze herinnerden zich dat Tews in de tijd dat het nieuws van de dood van Generaal Creg, zoon van de Gebieder, hen van Mars bereikte, haastig uit Linn was vertrokken. Destijds had men zijn vertrek nauwelijks opgemerkt. Nu dacht men er weer aan en men trok zijn conclusies. Grote schepen met hoge regeringsfunctionarissen aan boord brachten geen bezoeken meer, zodat de autoriteiten niet meer de lunch konden gebruiken met Tews. Deze afzondering had een diepe uitwerking op Tews. Hij nam de dingen om zich heen veel scherper op. Met verbazing merkte hij voor het eerst op dat de bewoners van het eiland in de oceaan zwommen. In water dat sinds onheuglijke tijden door de atoomgoden vergiftigd was. Was het mogelijk dat het water niet meer dodelijk was? Hij moest zich daar later eens in verdiepen. Voor het eerst stelde hij belang in de naam die de eilandbewoners aan de grote oceaan gaven. Passific. De bevolking van het vasteland was verder landinwaarts getrokken om aan de dampen van de dodelijke zeeën te ontkomen, en ze waren de aloude namen vergeten. Hij peinsde er wel eens over in welk tijdperk de beschaving die door zo'n grote ramp was getroffen dat de namen van hun wateren met het vergaan van de tijd verloren waren gegaan, gesitueerd moest worden. Hoeveel tijd was er over heen gegaan? Hij kon er slechts naar raden: duizenden jaren. Eens schreef hij aan zijn moeder: 'Zoals u weet, is dit geen onderwerp waarin ik veel belang stel. Maar nu betrap ik me er keer op keer op dat ik me verdiep in de oorsprong van onze beschaving. Is het mogelijk dat we in plaats van ons bezig te houden met intriges zonder eind, een poging doen om inzicht te krijgen in het verleden, om zo te kunnen ontdekken waaruit de vernietigende kracht bestond die lange tijd geleden op deze planeet losbarstte? Wat mij dwars zit is het feit dat degene, wie het ook was, die zijn krachten op de Aarde richtte, er niet voor terugdeinsde om de hele planeet te vernietigen. Deze drang tot vernietiging is voor mij een nieuw gegeven, en ofschoon er niets over vaststaat, merk ik toch dat ik niet zonder enige ongerustheid over de toekomst kan nadenken. Is het mogelijk dat de strijd om de macht zoals die nu door de verschillende groeperingen gevoerd wordt, tot nog grotere rampen kan leiden, totdat uiteindelijk de wereld zelf aan hun waanzin ten onder zal gaan? Ik neem me voor dieper op deze zaken in te gaan teneinde tot een gezonde filosofie te komen waarop de regering haar beleid kan grondvesten.' In een andere brief verklaarde hij: 'Ik heb het altijd als hinderlijk ondervonden dat onze wapens zo primitief zijn. Ik heb altijd geloof gehecht aan de oude legenden volgens welke er in het verre verleden vuurwapens van velerlei soort bestonden. Zoals u weet, kennen wij een buitengewoon vreemde paradox in onze beschaving. We beschikken over machines die zo zorgzaam geconstrueerd zijn dat zij op hun reis door het interplanetaire stelsel op generlei wijze lucht kunnen verliezen. De kennis van metalen die dit mogelijk maakt, behoort tot het erfdeel van Linn en niemand heeft ooit de geestelijke vader van deze ontdekking kunnen aanwijzen. Anderzijds bestaan onze wapens slechts uit pijl en boog en uit speren. Op het ogenblik ben ik geneigd te veronderstellen dat de primitieve wapenstukken uit vroeger tijden geleidelijk werden vervangen door een geheel nieuw soort wapentuig, en dat deze op hun beurt ook weer zijn achterhaald door nieuwe vindingen. Dit zou betekenen dat de wapens uit het tussentijdperk eenvoudigweg uit die cultuur zijn verdwenen; het vakmanschap waarmee ze vervaardigd werden bestond niet meer. Het latere wapentuig was klaarblijkelijk veel moeilijker te vervaardigen - ik ga hierbij nog steeds van een veronderstelling uit - en deze vaardigheid kon daarom niet van vader op zoon overgaan, zoals dat wel het geval was met de kennis van de metalen. We weten dat zelfs in barbaarse tijden de tempels schatkamers waren van ambachtelijke kennis en het heeft er alle schijn van dat ze zijn gesticht juist met het doel die aloude kennis veilig te stellen. We weten ook dat de tempels zich sinds onheuglijke tijden tegen oorlogszuchtige bemoeiingen hebben gekant, en het is dus mogelijk dat ze met opzet alle kennis die ten grondslag lag aan de vervaardiging van wapens, vernietigd hebben.' Tews legde zich onder andere ook toe op een zeer gedegen bestudering van de opkomst van de familie Linn, te beginnen bij de Deglets. Terwijl ook Clane dezelfde familie bestudeerde, merkte Tews op dat Cosan Deglet, de zoon van de stichter der familie, door de vijanden van de familie uit de stad verdreven werd. Hij werd formeel verbannen en al zijn bezittingen, met inbegrip van zijn banken, werden door het Patronaat geconfisqueerd. Vanuit zijn verbanningsoord Mars, waar hij evenals onder andere vreemde regeringen banken bezat, maakte hij zijn rentree in Linn en zette hij zijn zaken weer op de oude voet voort. Zoals menig sluw zakenman voor hem, had hij de verbanning al voorzien, en daarom vingen de samenzweerders slechts een magere buit toen ze zijn bezittingen overnamen. Noodzakelijkerwijs namen ze toen hun toevlucht tot belastingen. En in die tijd bleken die zo'n last, dat het zakenleven maar al te zeer verlangde naar de terugkeer van Cosan Deglet. Dit verlangen, zo bleek Tews uit zijn studie, werd op knappe wijze door Cosan zelf vanaf Mars gestimuleerd. Op het geëigende moment nodigden de vertegenwoordigers van het volk Cosan formeel uit terug te keren uit zijn verbanningsoord, sloegen een poging van de zijde van de edelen om de macht te grijpen af en slaagden er in Cosan tot Gebieder te doen kiezen. Andere Patronaatsleden die later tot het Gebiederschap werden gekozen sloegen deze les niet in de wind. Zelfs toen hij officieel slechts Patronaatslid was, werd Cosan herhaaldelijk geraadpleegd en er werden nooit stappen ondernomen die niet zijn volledige instemming hadden. Dertig jaar lang heerste hij over Linn. Tews herinnerde zich een bezoek dat hij eens had gebracht aan het oude paleis waar Cosan had gewoond. Het was nu een handelsgebouw, maar een koperen bord aan de ingang droeg het opschrift:

Voorbijganger

Dit was eens het huis van Cosan Deglet.

Waarin niet slechts een groot man, maar de Kennis zelve woonde.

 

Het vergaren van kennis alsmede het zich toeleggen op het bankwezen - dat waren de hoekstenen waarop de macht der Deglets steunde. Tot die conclusie was Tews gekomen. Op belangrijke momenten verschaften de bankbelangen de familie zo'n drijvende kracht dat ze er elke weerstand mee overwonnen. En in de jaren van hun toenemende macht namen de bewondering en achting voor hun geslacht nog toe door de wijze waarop zij kunstwerken vergaarden en zich omringden met mannen der wetenschap. Daardoor werd voor een deel de gevaarlijke dreiging weggenomen die soms teweeggebracht werd door beoordelingsfouten. Gedurende de lange maanden van studie en eenzaamheid die volgden op zijn verbanning, liet Tews zijn gedachten vaak bij deze twee factoren verwijlen, en langzamerhand begon hij zich kritisch op te stellen tegenover het leven dat hij in Linn geleid had. Hij begon er de waanzin en het achterbakse gedoe van in te zien. Met steeds meer verbijstering las hij de brieven van zijn moeder waarin zij uiteenzette waar zij zich mee bezighield. Het waren verslagen van sluwe listen zonder eind, van samenzweringen en moord, geschreven in een eenvoudige code die doeltreffend was omdat hij was gebaseerd op woorden waarvan alleen hij en zijn moeder de gekozen betekenis kenden. Zijn verbijstering veranderde in walging, en deze walging leidde tot het eerste inzicht in de grootheid van de familie Deglet-Linn zoals deze afstak bij hun tegenstanders. 'Er moest iets tegen dat stel domme misdadigers en machtswellustelingen gedaan worden!' concludeerde Tews. 'Mijn stiefvader, de Gebieder, nam destijds krachtige maatregelen en dat deed hij terecht.' Hij beschikte over een groot inzicht. De wijze van benaderen was niet langer juist. De weg naar een verenigd Heelal kon niet meer gevolgd worden via een voortzetting van de absolute macht die bij één man of familie berustte. De oude republiek had nooit een kans van slagen gehad, omdat de verschillende groeperingen er tegen waren. Maar nu, na de tientallen jaren waarin onder de Gebieder een geen-partijenstelsel had bestaan, moest het mogelijk zijn de republiek te herstellen, en er was een heel goede kans dat het zou lukken. Bij wijze van waarborg moesten de leden van de familie zich weer toeleggen op het bankwezen. Tews besloot: 'Ik zal er persoonlijk op toezien dat al deze dingen gebeuren wanneer ik ooit naar Linn kan terugkeren.' De maanden sleepten zich voort. In zijn gebruikelijke rapport deelde Nellian Medron Linn mede dat: '...over twee weken uw kleinzoon, Clane, zich met zijn gevolg zal vestigen in een appartement binnen de Joquin-tempel en hij zal aldaar zijn studie voortzetten teneinde Wetenschapper te worden.' De oude man was verbaasd toen er twee dagen later in een klein ruimteschip een speciale boodschapper arriveerde - een ruimteschip dat werd gebruikt voor snelle vluchten over het oppervlak van de Aarde. De boodschapper bracht een uitnodiging voor de huisonderwijzer waarin stond dat de Gebieder hem uitnodigde voor een bespreking in het Capitoline-paleis. 'Indien mogelijk,' zo luidde de uitnodiging, 'gelieve u met de boodschapper mee terug te komen, waarna u voor het vallen van de avond weer naar huis teruggebracht zult worden.' Nellian was zo verstandig de uitnodiging als een bevel op te vatten. Binnen twee uur werd hij bij Medron Linn toegelaten. Hij merkte op hoe gegroefd en moe het gezicht van de ander was; toen nam hij een ruime stoel bij het raam van waaruit hij een blik op de tuin had. De Gebieder zette zich tegenover het raam neer, maar hij kon het niet opbrengen om lang achtereen in zijn stoel te blijven zitten. Hij liep te ijsberen, bleef dan weer staan om Clanes onderwijzer aan te kijken, zette zich weer rusteloos in zijn stoel neer en begon dan weer te ijsberen. Op deze wijze bespraken zij de toekomst van Clane Linn, zestien jaar oud. 'De belangrijkste taak die voor ons ligt,' zei Medron Linn, niet voor de eerste keer, 'zal zijn er op toe te zien dat hij niet door vijandige krachten vermoord wordt.' Na die opmerking nam Nellian een tactvolle stilte in acht. Hij koesterde zich geen illusies wie die 'vijandige krachten' waren. Vrouwe Lydia, gemalin van Medron Linn, vormde het rechtstreekse gevaar. De Gebieder onderbrak zijn geijsbeer weer, en ditmaal lag er een bedachtzame uitdrukking op zijn gezicht. 'Ik kom uit een vreemde familie,' zei hij peinzend. 'We hadden de geldschieter, de sluwe Govan Deglet, die ons in zijn eentje het eerste Gebiederschap bezorgde. Parilee de Oudere behoeven we slechts aan te stippen - door zijn zwakheid kon de sterke oppositie tot bloei komen. Maar de crisis kwam pas met de grote strijd om de macht over de tempels in de tijd van Parilee Deglet en van zijn broeder Loran. Deze mannen waren niet erg geliefd omdat ze de neiging hadden de minder met intellect bedeelde bevolkingsgroepen onheus te bejegenen, en omdat ieder van hen op zijn eigen manier inzag wat tot dat moment nog door bijna niemand was opgemerkt: de toenemende macht van de tempels. De priesterpoliticus kreeg door de wijze waarop hij zijn stempel drukte op de samenkomsten in de tempel, steeds meer invloed in de groeiende staat, en bijna steeds op een manier die niets met de werkelijkheid te maken had en die bekrompen was, bijna geheel er op gericht om de opperheerschappij van de tempels nog te versterken. Zowel Parilee als Loran voerde oorlogen die mede tot doel hadden grote aantallen mannen weg te houden uit de tempels, waarbij ze hen tegelijkertijd een soldatenfilosofie konden opleggen die enigermate de leerstellingen die de tempels het volk opdrongen vervlakte. De groeperingen die zich later bij Raheinl aansloten genoten tijdens de hele duur van hun bestaan de steun, hetzij openlijk of bedekt, van de tempel der Wetenschappers, en het vormt een opmerkelijk eerbewijs voor Loran, mijn vader en zijn broer dat zij hun macht en hun prestige konden handhaven, al werden ze dan ook gehaat - terwijl deze steeds in kracht toenemende tempelmacht tegen hen samenzwoer. Wanneer je bedenkt dat ze als jongens bijna vijftien jaar lang, tot ze in de dertig waren, waren verbannen, dan krijg je enig inzicht in de problemen waarmee ze geconfronteerd werden. Tijdens die vijftien jaar was er in Linn een wet van kracht volgens welke een ieder die maar de gedachte uitsprak dat de Deglets naar Linn mochten terugkeren, de doodstraf kreeg. Verschillende vrienden van onze familie werden zo opgehangen of onthoofd.' De Gebieder bleef een ogenblik lang grimmig staan en hij scheen in zijn binnenste het gevoel mee te dragen waarmee de mannen die zo lang geleden waren terechtgesteld hun dood waren tegemoet getreden. Na een tijdje maakte hij een beweging alsof hij dit gevoel van zich afschudde, en hij zei: 'Meer dan zestig jaar geleden keerden Parilee en Loran terug naar Linn tijdens een opstand van de legerleiding; en zij waren vastberaden en onaangename mensen. Zij weigerden hun vertrouwen te schenken aan de massa, die hun komst op hysterische wijze toejuichte. In een atmosfeer van moord en doodslag behielden zij hun macht - toen ze die eenmaal heroverd hadden - door een meedogenloze toepassing van de wet. Parilee was de briljante generaal, Loran de sluwe bestuurder, en het ligt voor de hand dat hij daarmee de sterkst gerichte woede van de vijanden van de familie op zich laadde. Als Lorans zoon was ik veelvuldig in de gelegenheid te zien wat zijn methodes waren. Die waren ruw maar noodzakelijk, maar het was niet verbazingwekkend dat hij, ondanks alle voorzorgsmaatregelen, het slachtoffer werd van een sluipmoordenaar. Een oom van de beide mannen trad op als Regent totdat Parilee terugkeerde van Venus met verschillende legioenen en onze familie zo weer stevig in het zadel bracht, waarbij hij zichzelf tot Gebieder uitriep. Een van de eerste dingen die hij deed was me bij zich te roepen om mij de loop der gebeurtenissen uit te leggen. Ik was toen zeventien jaar en de enige mannelijke erfgenaam der Deglets in de rechte lijn, en wat hij zei bracht me in verwarring. Hij wist dat hij niet lang meer te leven   had, aangezien hij aan veel kwalen leed, en dat betekende dat ik nog een jongeling zou zijn wanneer de crisis kwam. En zo benoemde hij me toen ik zeventien jaar was tot mede-Gebieder met het doel mijn wettelijk recht op de macht vast te leggen. Ik was tweeëntwintig jaar toen hij stierf, en binnen een paar maanden tijds greep de verwachte opstand plaats. Doordat het leger zich op onverwachte wijze tegen ons keerde, bleek deze opstand nog gevaarlijker dan we hadden gedacht. En er waren acht jaar van burgeroorlog voor nodig om de impasse te doorbreken.' De vermoeide en bejaarde heerser zweeg even, en ging toen weer verder. 'Indien mogelijk moeten we voorkomen dat er zo'n ramp losbreekt wanneer mijn tijd gekomen is. Daarom is het van het grootste belang dat we gebruikmaken van de daadkracht van elk lid van de familie. Zelfs Clane zal een belangrijke rol moeten spelen.' Nellian, die geduldig had zitten wachten tot de ander aan het kernpunt van zijn betoog zou komen, zei: 'Wat hebt u met hem voor?' De Gebieder aarzelde; toen haalde hij diep adem en zei op scherpe toon: 'We kunnen niet wachten tot die oude Tempelwetenschappers zijn opleiding voltooid hebben. Sinds de dood van Joquin wordt zijn aanwezigheid met te weinig enthousiasme bejegend, hetgeen een weerslag is van de oude geest van opstand en van het vroegere geïntrigeer. Ik wil graag dat u aan Clane vraagt of hij bereid is zich met onmiddellijke ingang in de mantel van Hoofdwetenschapper te hullen en zo lid te worden van de kernhiërarchie der tempels.' 'Met zestien jaar!' bracht Nellian er moeizaam uit. En het duurde even voor hij iets anders kon bedenken. Eigenlijk zag hij niets vreemds in het voorstel om een jongen van zestien jaar een van de leiders van de tempel te laten worden. Het stempel der familie rustte op hem net zo zeer als op de Gebieder. Maar aangezien hij vanouds met de tempels vergroeid was, was hij diep ontevreden met het doel dat de heerser zich maar al te zichtbaar voor ogen stelde, namelijk Clane te gebruiken om de tempels ondergeschikt te maken aan de familie Linn. Met enige ongerustheid dacht hij: 'Als ik de jongen op doelmatige wijze heb opgeleid, dan zal hij niet volledig achter de familie staan, maar hij zal zijn rol in de tempels zodanig opvatten dat die een geheel eigen betekenis krijgt.' Niettemin, dat was slechts een mogelijkheid. Clane hield er zijn eigen vorm van arrogantie op na. Hardop zei Nellian eindelijk: 'Excellentie, in intellectueel opzicht is de jongen klaar. Emotioneel gezien...' Hij schudde zijn hoofd. De Gebieder, die eventjes gezeten had, stond nu uit zijn stoel op en liep naar voren tot hij recht voor de onderwijzer stond en op hem neerkeek. Op weloverwogen toon zei hij: 'Bij de atoomgoden, deze ervaring moet hij ook meemaken. En zeg hem maar van mij dat ik er geen genoegen mee neem dat hij alleen maar dit meisje Selk als minnares heeft. In dit stadium kan ik niet toestaan dat hij verliefd blijft op één vrouw. Ik bedoel niet dat hij haar in de steek moet laten, maar dat er ook anderen moeten komen. En zeg hem dat wanneer hij over tien dagen de Joquin-tempel binnengaat, hij dat zal doen in de hoedanigheid van Hoofdwetenschapper en dat ik wens dat hij zich als zodanig gedraagt.' Hij wendde het hoofd af, alsof hij daarmee zijn vastbeslotenheid wilde aanduiden; toen draaide hij zich weer om en zei: 'Een andere keer zal ik met u spreken over de gevaren van sluipmoord. Intussen moet u hem aanraden Lydia uit de weg te blijven. Dat is alles. U kunt vertrekken.' Hij draaide zich weer om en ditmaal liep hij met grote stappen de kamer uit. Na drie maanden ontving Nellian een tweede uitnodiging om naar het Capitoline-paleis te komen; ditmaal scheen de Gebieder minder gespannen te zijn. 'Ik heb over de jongen horen praten,' zei hij, 'maar ik wil het graag rechtstreeks horen. Hoe zit dat met die geneeswijze die in zijn hoofdtempel toegepast wordt?' De onderwijzer fronste zijn voorhoofd. 'Een zeer laakbare handelwijze,' zei hij koeltjes. 'Clane heeft me echter de verzekering gegeven dat hij uitsluitend zuiver experimentele doeleinden voor ogen heeft, en daarom fungeer ik als wetenschappelijk waarnemer.' De Gebieder, die had lopen ijsberen, zweeg en keek de oude geleerde aan, wiens borstelige wenkbrauwen op sterke afkeuring duidden. Hij werd er weer aan herinnerd dat Nellian een voormalig republikein was met bepaalde republikeinse denkbeelden. Indachtig aan het feit dat de aanhangers van de republiek zich niet onbetuigd hadden gelaten ten aanzien van de kwalijke gang van zaken in de tempels waar het massasuggestie betrof, vond de Gebieder dat zij zich hoegenaamd niet konden veroorloven over ook maar het minste hun afkeuring uit te spreken. En dat gold dan in het bijzonder ten aanzien van zaken waar de tempels zelf bij betrokken waren. Zijn lippen waren al geweken om deze woorden uit te spreken, maar hij bedacht zich en zei op vriendelijke toon: 'Wat gebeurt er dan allemaal en wat kunt u niet goedkeuren?' Nellian zei op warme toon: 'Uw kleinzoon heeft al een hele tijd lang belangstelling voor de verschillende vormen van tempelritueel en de uitwerking ervan op zoveel mensen. Bij wijze van experiment heeft hij daarom een heel gecompliceerd lijkende machine, een vondst bij opgravingen die lang geleden hebben plaatsgevonden, naar de Joquin-tempel laten overbrengen. Zoals u weet staat hij thans aan het hoofd van deze tempel. Deze machine nu was toegerust met vele wijzers, en vanaf het ogenblik dat hij geplaatst werd bleek het een object te zijn dat een ontzag wekte dat aan het bijgelovige grensde. Tot mijn verbijstering verkondigde uw kleinzoon aan de tempelgangers dat de machine zieken en gewonden zou genezen, maar dat ze zich eerst moesten komen laten registreren. Dit betekende gewoon dat de zieke toekeek, terwijl er in zijn aanwezigheid een reeks wijzers in een bepaalde stand werd gezet, ogenschijnlijk om zo de machine in het vereiste, genezing brengende stralingsgebied te brengen. In mijn aanwezigheid hoorde ik hoe Clane een persoon mededeelde dat elk gevoel dat zich vanaf dat moment in zijn lichaam manifesteerde, veroorzaakt zou worden door de machine, en dat de daaruit ontstane genezende kracht zich dag en nacht, zonder ophouden, zou doen gevoelen.' De oude geleerde nam even de tijd om op adem te komen; dan ging hij weer verder: 'Excellentie, het heeft me pijn gedaan te zien hoe uw kleinzoon de eerbied, die het volk voor de tempels koestert, misbruikt. Een dergelijke cynische instelling is hoogst verontrustend.' De Gebieder wuifde de kritiek terzijde. 'Nou,' zei hij, 'en wat was het resultaat? Ik heb weinig vertrouwen in de verhalen die ik heb gehoord, omdat ze te lovend waren. Heeft de machine inderdaad zieken en gewonden genezing gebracht?' 'Natuurlijk wel.' Nellian liet zijn ongeduld blijken. 'Maar de kern van de zaak ontgaat Uwe Excellentie. Het misbruiken van de eredienst zoals die in de tempels plaatsvindt   voor een dergelijk profaan doel is absoluut...' Hij moest moeite doen om het juiste woord te vinden, '...heiligschennend.' Medron Linn keek de ander nauwlettend aan met een nieuwsgierige blik in zijn ogen. 'Uit wat u me hebt verteld, heb ik begrepen dat Clane een ruimer gebruik gemaakt heeft van het suggestieritueel zoals dat in de tempels wordt toegepast. Hoe moet naar uw mening dit ritueel dan wél toegepast worden?' Nellian week niet van zijn standpunt af. 'Om een geestelijk doel te dienen. Om die mannen en vrouwen die een werelds leven leiden tot groter eerbied voor de goden te brengen. Omdat het vaststaat dat mensen door middel van suggestie beïnvloed kunnen worden, moet er een fundamentele reden voor bestaan, die nauw verbonden is met de door de goden geschonken oorsprong van het leven zelf. Van suggestie gebruikmaken om het vlees van zijn kwalen te genezen...' Hij rilde over zijn gehele lichaam en schudde zijn hoofd, en zei vastbesloten: 'Na het nieuwe jaar wens ik niet meer bij een dergelijk experiment betrokken te zijn.' De heerser van Linn liep langs het venster te ijsberen en het kostte hem moeite om een glimlach te onderdrukken. Tenslotte bleef hij staan en vroeg op zakelijke toon: 'Verricht Clane dit hele ritueel zelf? Zo te horen is het nogal een omvangrijk karwei voor één man.' De huisleraar schudde zijn hoofd en leek opeens wat opgewekter. 'In het begin wel, maar zoals u weet heeft hij zich al een tijd geleden opgeworpen als een soort beschermer van andere mutanten zoals hij. Hij heeft een aantal van de met meer verstand begiftigden ervan er bij betrokken en heeft hun het ritueel geleerd. Dus zij voeren het eigenlijke werk uit, en uw kleinzoon bezoekt de tempel slechts eenmaal per week. Een positief aspect van deze manifestaties is dat de mensen de mutanten nu met andere ogen gaan bekijken. Het zal nog wel een hele tijd duren voor óók de hogere lagen van de bevolking zich deze veranderde houding eigen maken. Linn is immers een broeinest van cynici en spotlustige lieden. Maar men wordt in toenemende mate verdraagzaam, natuurlijk nog steeds op beperkte schaal. Maar er moet toch een andere manier bestaan om de mensen meer begrip voor de mutaties bij te brengen.' 'Hebt u een voorstel?' vroeg de Gebieder op zachte toon. 'Op het ogenblik kan ik niets bedenken,' zei Nellian, enigszins prikkelbaar, 'maar ik twijfel er niet aan of er kan een methode ontwikkeld worden die het zonder zo'n laaghartig misbruik van de suggestie kan stellen.' De ander knikte bedachtzaam, en zei tenslotte op ernstige toon: 'Ik heb veel respect voor u, Nellian, zoals u weet. Maar dit mutantenvraagstuk baart mij grote zorgen. Ik zou het zeer op prijs stellen wanneer u deze bezigheid van mijn kleinzoon door de vingers wilde zien, en dat u intussen uw gedachten laat gaan over een methode waarmee hetzelfde doel bereikt kan worden - dat wil zeggen: het aanvaarden van mutanten door het merendeel van de bevolking... En laten we ons maar geen zorgen maken over de houding die de hogere standen in dit opzicht aannemen.' Op soepele toon besloot hij: 'Zodra u een alternatieve methode ontwikkeld hebt, wendt u dan tot mij, en - wanneer het een praktisch uitvoerbare manier blijkt te zijn - dan zult u op mijn steun kunnen rekenen wanneer de bevolking zich er over uit moet spreken.' Nellian knikte, met een strenge uitdrukking op zijn gezicht. 'Goed dan, excellentie. Ik wil niet de indruk wekken al te zeer aan mijn standpunt vast te houden; ik sta er algemeen om bekend dat ik verdraagzaam ben, maar dit is te veel voor een man die zijn principes hoog houdt. Ik zal een methode bedenken zoals u zojuist beschreven hebt en u deze te zijner tijd voorleggen. Ik wens u het allerbeste toe, excellentie.' Medron Linn riep hem na: 'Zeg tegen Clane dat hij uit de buurt moet blijven wanneer mijn vrouw er is.' De huisleraar had de deur nog niet bereikt en hij bleef staan. Zich met een ernstig gezicht omdraaiend zei hij: 'Zeker, excellentie.' De Gebieder zei op wrange toon: 'Wat die machine betreft die dag in dag uit maar geneest - mijn enige bezwaar is dat ikzelf niet ontvankelijk ben voor suggestie. In dit stadium van mijn leven zou wat eenvoud van geest me niet onwelgevallig zijn.' Nellian zei: 'Waarom gaat u niet naar de tempels in een wat minder ongebruikelijke gestemdheid, excellentie? Ik weet zeker dat de goden zelfs de edelste geesten rust kunnen schenken.' 'Op dit punt zijn we het niet met elkaar eens,' was het cynische antwoord. 'Het is een bekend feit dat de atoomgoden slechts belangstelling hebben voor de onwetenden, de eenvoudige, voor hen die geloven - en natuurlijk voor hun trouwe dienaren, de Tempelwetenschappers. Tot ziens, Nellian.'

 

Elf

 

Op een dag, toen Clane vergezeld van Selk, het slavinnetje van Mars, door een van de straten van Linn liep, onopvallend gevolgd door een lijfwacht, merkte hij een jonge kunstenaar op die stond te schilderen. Clane bleef staan. De man knikte de toeschouwers even vriendelijk toe en wijdde zich dan weer met snelle, behendige penseelstreken aan zijn doek. Het schilderij stelde de straat en de huizen voor, gebracht in een vrolijk kleurenpalet. Clane, wiens kunstzinnige vorming grotendeels langs godsdienstige lijnen had plaatsgevonden, stond verbaasd. 'Hoeveel kost dit?' vroeg hij. 'Vijfhonderd sestertiën.' De mutant betaalde hem de helft van het bedrag en zei: 'Breng het schilderij naar mijn huis wanneer het af is.' Hij schreef zijn naam en adres op een kaartje dat hij aan de jongeman gaf. Deze haalde verbaasd zijn wenkbrauwen op toen hij zag wat er op het kaartje stond, maar hij zei niets. De volgende middag vervoegde hij zich bij het huis van Clane, vergezeld van een donker, gevoelig meisje en een ietwat gezette, onverzorgd uitziende jongeman. Het was een vrolijk groepje, in hun schik met het schilderij en ze wilden maar al te graag tot in bijzonderheden praten over de lijst die er om heen moest. Spontaan en geheel op zijn gemak nodigde Clane hen uit om te blijven eten. Terwijl ze zaten te wachten tot de maaltijd werd opgediend hield Clane zijn aandacht steeds op het meisje gericht. Ze liep rusteloos heen en weer met het drankje dat ze aan de bar had gekozen en dat ze zelf had gemixt in de hand. Ze weigerde zich door een slaaf te laten bedienen. 'Ik ben tegen slavernij,' verkondigde ze botweg in het bijzijn van drie slaven. 'Ik vind het een verfoeilijke en barbaarse instelling.' Clane gaf daar geen commentaar op. Hij was op de hoogte van de argumenten tegen slavernij, maar hij wist ook hoeveel politieke gevaren er aan dit onderwerp kleefden. Hij hield zijn blik dus op zijn vrouwelijke gast gericht en merkte weldra op dat ze al de kostbare draperieën en het prachtige meubilair aan een onderzoek onderwierp. Ze liet juist haar vingers over een hoek van een onschatbaar tapijt gaan, toen ze merkte dat zijn blik op haar gericht was. Ze liep naar hem toe en zei: 'Ik moet dit ter sprake brengen, anders zal het een hinderpaal tussen ons blijven vormen. Bent u de mutant Linn?' Onmiddellijk voelde hij zich verkillen. Maar er sprak zoveel medegevoel uit haar houding dat de verlamming geen vat op hem kreeg. Hij boog het hoofd, en voor de eerste keer in zijn leven beschreef hij hardop het lot dat hij moest dragen: 'De atoomgoden hebben mij het merkteken gegeven van een borstkas met afwijkende bouw, verwrongen armen en te korte schouders.' 'Wordt u er door gehinderd?' vroeg ze. 'Ik niet.' Voor Clane daarop kon antwoorden, werd het diner aangekondigd. Daar het geheel door slaven zou worden opgediend, keek hij toe hoe ze zou reageren. Maar al had de tegenstelling zich aan haar opgedrongen, ze liet zich niet kennen. Klaarblijkelijk wilde ze haar standpunt niet tot het uiterste doordrijven, nu ze het toch al had kenbaar gemaakt. Tijdens het maal bleek dat de man met het onverzorgde uiterlijk componist was. 'Als u wilt,' zei hij, 'zal ik een tafelstuk schrijven ter ere van deze gelegenheid, en het aan u opdragen.' Daar had Clane wel oren naar. 'Welke instrumenten zouden in zo'n compositie de toon aangeven?' vroeg hij. 'Violen.' 'Componeer het dan!' zei Clane. 'Ik zal je er graag voor betalen en een strijkorkest hier laten komen om het voor ons te laten spelen.' 'Betalen!' zei de jongeman met woedende stem. Het meisje zei snel: 'O, we kunnen best een orkest laten komen, maar ik zou het geweldig aardig vinden als u Medda wel betaalde. Hij kan niet met geld omgaan. Zijn ouders zijn kooplui, en sinds de dag dat zijn vader hem verloochend heeft omdat hij musicus wilde worden, doet hij net alsof geld onbelangrijk is.' Medda keek haar misprijzend aan en richtte zich toen tot Clane. 'Excellentie,' zei hij, 'dit meisje heeft een prachtige stem en een geweldig figuur en bovendien kan ze uitstekend met verschillende snaarinstrumenten overweg. Maar ze heeft nooit geleerd zich met haar eigen zaken te bemoeien.' Het meisje deed alsof ze niets gehoord had. Ze zei tegen Clane: 'Hoeveel zou u hem willen betalen voor een tafelstuk van tien minuten, een stuk met vaart, spanning en muzikaliteit?' Clane glimlachte. 'Wat zou je zeggen van vijfhonderd sestertiën?' Het meisje klapte in haar handen. 'Afgesproken,' zei ze. 'Medda, daar kun je een maand van eten.' Medda mompelde iets, maar uit zijn gelaat sprak geen echt misnoegen. Hij kwam met Clane overeen de voltooide compositie binnen een week af te leveren. Later, toen ze weggingen, bleef het meisje in het buitenportaal achter en zei ze tegen Clane: 'Ik heb gehoord dat u een leven van louter studeren leidt en dat u slechts omringd bent door oude mannen en slaven. Waarom ontmoet u niet wat meer jongere kunstenaars om te zien waar de mensen van vandaag zich mee bezighouden, en niet alleen waar ze zich honderd jaar geleden mee bezighielden?' Clane was al eerder tot dat besef gekomen. Op dat moment beging hij niet de vergissing het verleden uit te bannen, maar de avond was wél een aangename verrassing voor hem geweest. Voor hij kon antwoorden sprak het meisje alweer, op zachtere toon. 'Tot de kunstenaars in deze stad behoren enkele bijzonder begaafde jongelui, en er zijn ook een aantal zeer begaafde en aantrekkelijke meisjes, zoals ikzelf onder andere.' Ze glimlachte en deed een stap terug zodat hij haar kon bekijken. De persoonlijkheid die zij vertegenwoordigde was zo nieuw, en haar uiterlijk zo verfrissend, dat Clane door haar houding van zijn stuk was gebracht. Tenslotte zei hij met moeite: 'Uiterst aantrekkelijk.' Ze glimlachte van genoegen en zei toen: 'Ik weet zeker dat de meisjes u graag in de groep willen opnemen. Maar we kennen één regel, excellentie, waarop door geen van ons inbreuk gemaakt mag worden. Gedurende de tijd dat u zich met ons verbonden acht, dient u zich te onthouden van slavinnen. Tot ziens.' Ze draaide zich om en liep met luchtige tred de deur uit naar waar haar metgezellen stonden te wachten. Het drietal verwijderde zich langs het door toortsen verlichte pad. Nu hij weer alleen was liet Clane zijn gedachten gaan over zijn bezoekers. Hij had de indruk dat hij in contact was gekomen met vertegenwoordigers van een onbemiddelde kunstenaarskolonie, en hij bedacht ook dat iemand die af en toe vijfhonderd sestertiën kon weggeven een welkome aanwinst in hun midden zou zijn. Kon hij zich veroorloven zich bij hen aan te sluiten? Theoretisch gesproken moest hij, als Hoofdwetenschapper, iemand zijn die een ascetisch bestaan leidde. Als de tot de familie Linn behorende mutant, wiens voornaamste taak hieruit bestond dat hij zijn eigen dwangmatige gedrag moest leren beheersen, zou het misschien de moeite waard zijn om kunstbeschermer te worden. De opgroeiende jongeman had zich de regel eigen gemaakt Lydia uit de weg te blijven, op een behoedzame en bewuste manier. Wanneer ze zich in haar residentie in de stad Linn bevond, dan bracht Clane maandenlang door op zijn landgoed, om zo het risico te vermijden door zijn grootmoeder gezien te worden. Slechts wanneer ze residentie koos in een van haar verderaf gelegen paleizen, woonde hij in zijn huis in de stad. Door deze afstand te bewaren kon hij tamelijk nauwgezet het gevaar berekenen dat zij voor hem vormde. In geen van de jaren voor zijn meerderjarigheid aanbrak had hij werkelijk vrees gehad voor Vrouwe Lydia. Hij wist eenvoudigweg wat voor vlees hij in de kuip had en hij handelde dienovereenkomstig. In deze periode deed hij niets dan leren. Wat de tempels en Joquins bibliotheek aan ontwikkeling te bieden hadden buitte hij uit. De grote geleerden die op zijn uitnodiging bij hem thuis kwamen werden de een na de ander van hun ideeën en kennis beroofd. Tot de vele interessante dingen die hij te weten kwam, behoorde het feit dat een van 's Rijks grootste schatkamers van kennis werd gevormd door de bibliotheek van zijn grootvader in het Capitoline-paleis. Daar, zo vernam hij, zou hij vele boeken uit oude tijden kunnen vinden die over een periode van honderd jaar door vertegenwoordigers van de Deglets en de Linns over het hele zonnestelsel bijeengegaard waren. Volgens deze zegsman waren deze boeken nog nooit gelezen door iemand die nu nog leefde. Dit was te wijten aan het feit dat de Gebieder ze wilde bewaren tot hij oud was, omdat hij geloofde dat hij dan de tijd zou hebben om meer kennis te vergaren. Zoals te verwachten was van iemand die het zo druk had, kwam die tijd nooit. Clane wachtte tot Vrouwe Lydia de stad verlaten had voor een van haar periodieke rustkuren. Toen koos hij weer residentie in Linn en vroeg de Gebieder toestemming om de zeldzame boeken te lezen. De grote man, wiens belangstelling voor al die opgeslagen kennis al lang getaand was, verleende zijn toestemming, en zo trad Clane enkele weken lang elke dag de paleisbibliotheek binnen, vergezeld van drie slaaf-secretarissen (twee mannen en een vrouw) en las hij over het bijgeloof dat samenhing met een overgangsperiode in de geschiedenis. In elk der gevallen waren de boeken geschreven na de legendarische gouden eeuw, maar nog vóór de tijd dat alle bijzonderheden over deze periode van menselijke ontwikkeling als onzinnige leugens werden afgedaan. De boeken wisten slechts weinig toe te voegen aan wat hij al wist, maar de schrijvers namen wel de mondelinge overleveringen van vader op zoon op die in duisterder dagen generaties lang de ronde hadden gedaan. En deze verhalen wezen naar een bepaalde richting. Zij bevestigden dat hij op een spoor was dat tot belangrijker ontdekkingen zou kunnen leiden. Op een dag was hij verdiept in een bepaald boek, toen hij zijn grootmoeder de bibliotheek binnen zag stappen. Hij had niet eerder geweten dat ze terug was in de stad. Voor Vrouwe Lydia kwam deze ontmoeting even onverwacht als voor Clane. Ze was zijn bestaan bijna vergeten en was naar Linn teruggekeerd omdat ze bericht had gekregen van de lijfarts van haar gemaal dat de Gebieder ziek was. Dit en andere berichten deden haar beseffen dat ze niet meer tijd moest verliezen en de oude man moest overreden dat Tews moest terugkeren uit zijn verbanning. Ze zag Clane nu voor het eerst, in omstandigheden die zijn uiterlijke verschijning ten goede kwamen. Hij droeg de bescheiden daagse toga van een Tempelwetenschapper, een dracht die er uitermate op berekend was zijn fysieke misvormdheid te verhullen. In zijn toga bevonden zich plooien die zijn vervormde armen zo kunstig wisten weg te werken dat zijn normale mensenhanden er als het natuurlijke verlengstuk van gezonde armen uit te voorschijn kwamen. Aan zijn hals was de toga ingenomen tot een smalle, niet onaantrekkelijke rand, waardoor de enigszins verminkte schouders en de niet-menselijke bouw van de borstkas werden verborgen. Doch boven de halsrand torende Clanes hoofd met al de trots van een jong heerser. Het was een hoofd dat elke vrouw deed omkijken, teer en fraai gevormd, met een opmerkelijk gave huid. Lydia, die nog nooit de kleinzoon van haar echtgenoot had gezien, behalve op een afstand (daar had Clane wel voor gezorgd) voelde zich beklemd van vrees. 'Bij Uranium!' dacht ze. 'Alweer een groot man. Alsof ik nog niet genoeg moeilijkheden ondervind bij mijn pogingen er voor te zorgen dat Tews terugkomt van zijn verbanningsoord.' Men kon zich nauwelijks voorstellen dat de noodzaak een mutant te vermoorden zich voor zou doen. Maar indien ze hoopte dat Tews ooit het rijk zou erven, dan zou ze zich op de een of andere manier van heel wat rechtstreekse erfgenamen moeten ontdoen. Terwijl ze daar stond, bracht ze dit nieuwe familielid aan op haar lijst van 'gevaarlijke' verwanten van de door ziekte gekwelde Gebieder. Ze zag dat Clane naar haar keek. Zijn gezicht was veranderd, verstijfd, had iets van zijn schoonheid verloren, en dat deed haar herinneren aan iets wat ze over hem gehoord had. Dat hij in emotioneel opzicht gemakkelijk in de war raakte. Dat was een interessant vooruitzicht. Ze liep op hem toe, een iel glimlachje op haar lange, knappe gelaat. In haar volle lengte stond ze voor hem en tweemaal probeerde hij op te staan. Geen van beide keren lukte het hem. Alle kleur was uit zijn wangen getrokken, zijn gezicht was nog meer gespannen dan zoeven, askleurig en onnatuurlijk, verwrongen, veranderd, het had niets meer van zijn oorspronkelijke schoonheid behouden. Zijn lippen deden hun best om klanken te vormen, maar er klonk slechts een gedempt en onverstaanbaar gehakkel. Lydia merkte op dat de jonge slavin-schrijfster bijna even opgewonden was als haar meester. Het meisje keek Lydia smekend aan, en bracht er tenslotte uit: 'Mag ik iets zeggen, Hoogheid?' Dat gaf haar een schok. Slaven hoorden niet te praten tenzij hun iets gevraagd werd. Dit was niet zomaar een regel of bepaling die was ingesteld bij wijze van gril van de bezitter; het was een wet die in het hele land van kracht was, en het was ieders recht een inbreuk daarop aan te geven en de helft van de boete op te eisen die als gevolg daarvan aan de slavenhouder opgelegd werd. Waar Lydia verbluft van stond, was dat zij het slachtoffer moest zijn van zo'n beschamende ervaring. Ze stond zó versteld, dat de jonge vrouw gelegenheid kreeg uit te brengen: 'U moet hem vergeven. Hij heeft vaak aanvallen van zenuwverlamming, waarbij hij zich niet kan bewegen en evenmin kan praten. Doordat zijn doorluchtige grootmoeder hem bij verrassing...' Verder kwam ze niet. Lydia had haar stem weer terug. Ze snauwde: 'Jammer dat alle slaven niet met dezelfde kwaal behept zijn. Hoe durf je tegen mij te spreken?' Ze zweeg en bemerkte dat ze zich te zeer had laten gaan. Dat kwam niet vaak voor, en ze was niet van plan de situatie uit de hand te laten lopen. Alle kracht was uit het meisje weggegleden, alsof er een gewelddadige kracht tegen haar was losgebarsten, waartegen ze zich niet vermocht te verdedigen. Nieuwsgierig nam Lydia dit zichtbare verval van krachten in zich op. Er was slechts één verklaring mogelijk voor het feit dat deze slavin zo moedig voor haar meester was opgekomen. En het vreemde was in dit geval dat de slavin zelf die verhouding scheen goed te keuren, anders had ze zich niet zo voor hem ingespannen. Het heeft er alle schijn van, dacht Lydia, dat deze mutant, dit familielid van mi), zich ondanks zijn misvormdheid aantrekkelijk voor kan doen, en dat het niet slechts een slavin betreft die door de omstandigheden ergens toe wordt gedwongen. Het kwam haar voor dat dit moment bepaalde mogelijkheden bood. 'Hoe heet je?' vroeg ze. 'Selk,' zei de jonge vrouw met een diepe, volle stem. 'O, je komt van Mars.' De oorlog met Mars, die enkele jaren tevoren was gevoerd, had enkele honderdduizenden goedgebouwde, knappe jongens en meisjes opgeleverd, die in de slavenscholen opgeleid werden. Lydia's plan nam vaste vorm aan. Ze zou het meisje laten vermoorden en de mutant op die wijze van angst doen verlammen. Daar moest hij het dan maar mee doen tot ze er in geslaagd was Tews terug te halen uit zijn verbanningsoord. Hij was ten slotte niet zo belangrijk. Een verachte mutant zou nooit Gebieder kunnen worden. Ze hoefde zich pas op langere termijn van hem te ontdoen, omdat anders de Linn-groepering gebruik van hem zou maken tegen Tews en haar. Ze gunde Clane nog een laatste blik. Hij zat stokstijf in zijn stoel, met glazige ogen en een gezicht dat nog kleurloos en onnatuurlijk was. Ze deed geen moeite om haar verachting te verbergen toen ze zich, met een warreling van haar japon, omdraaide en wegliep, gevolgd door haar hofdames en persoonlijke slaven. Slaven kregen soms een opleiding tot sluipmoordenaar. Zij hadden het voordeel dat zij niet voor een rechtbank mochten getuigen, noch voor, noch tegen de beklaagde. Maar Lydia was er al lang geleden achtergekomen dat als er iets verkeerd ging, als er een crisis ontstond als gevolg van een moordaanslag, een slaafmoordenaar niet over voldoende vastberadenheid beschikte om zich over hindernissen heen te zetten. Bij de minste of geringste tegenslag namen slaven de benen en kwamen dan terug met fantastische verhalen over de beletsels die ze op hun weg hadden gevonden. Ze maakte gebruik van voormalige ridders en zoons van ridders wier families hun rang was ontnomen omdat ze tot armoe vervallen waren. Zulke mannen wilden ten koste van alles weer over geld beschikken, en wanneer ze niet in hun opdracht slaagden, kon ze er gewoonlijk wel op rekenen dat ze de reden te weten kwam. Het was haar een gruwel om niet het naadje van de kous te weten. Ze was nu zestig jaar, en de helft daarvan was haar geest een onverzadigbare spons geweest waarin ze de allerkleinste bijzonderheden opnam. Daarom interesseerde het haar meer dan anders toen ze van de twee ridders, die ze ermee belast had de slavin van haar stiefkleinzoon, Selk, te vermoorden, vernam dat dezen het meisje niet hadden kunnen vinden. 'In de hoofdstedelijke hofhouding van Clane bevindt zich een dergelijk persoon niet.' Haar zegsman, een slanke jongeling, die Meerl heette, sprak met de mengeling van stoutmoedigheid en eerbied waarvan de al enigszins losgeslagen sluipmoordenaars zich bedienden wanneer ze met belangrijke personages spraken. 'Mevrouw,' vervolgde hij met een buiging en een glimlach, 'ik denk dat ze u een slag voor zijn.' 'Laat het denken maar aan mij over,' zei Lydia scherp. 'Jij bent niets meer dan een zwaard, of een mes met een lange arm die er mee kan zwaaien. Anders niets.' 'En een goed stel hersens om er de goeie richting aan te geven,' zei Meerl. Lydia hoorde hem nauwelijks. Haar antwoord was bijna automatisch geweest. Want - was dat mogelijk? Was het mogelijk dat Clane had voorzien wat zij van plan was? Wat haar het meest van haar stuk bracht was de weloverwogenheid die er uit sprak; zonder te dralen waren er maatregelen genomen op grond van wat alleen maar een vermoeden had kunnen zijn. Andere mensen deden nooit iets op grond van hun vermoedens. Als Clane haar nu bewust dwars zat, dan was hij gevaarlijker dan ze had gedacht. Haar volgende zet zou meer behoedzaamheid vereisen. Het drong tot haar door dat de twee mannen nog voor haar stonden. Ze keek hen met een woeste blik aan. 'Nou, waar wachten jullie op? Jullie weten best dat je geen geld krijgt als je faalt.' 'Doorluchtige Vrouwe,' zei Meerl, 'wij hebben niet gefaald. U hebt gefaald.' Lydia aarzelde, onder de indruk van de juistheid van deze opmerking. Haars ondanks had ze toch een zeker respect voor deze sluipmoordenaar. 'De helft,' zei ze. Ze wierp hen een buidel met geld toe. Met vaardige hand werd deze opgevangen. De twee mannen maakten een snelle en ietwat stijve buiging, lieten een flits van hun witte tanden zien en het gekletter van staal horen. Ze draaiden zich om en verdwenen door de zware portieren die de deur verborgen waardoor ze binnengekomen waren. Lydia was alleen met haar gedachten, maar dat duurde niet lang. Er werd op de andere deur geklopt, en een van haar hofdames, die een verzegelde brief in haar hand hield, kwam binnen. 'Dit is gebracht, mevrouw, toen u in bespreking was.' Lydia trok haar wenkbrauwen op toen ze zag dat de brief afkomstig was van Clane. Met samengeknepen lippen las ze:

 

Aan mijn Doorluchtige Grootmoeder.

Hooggeboren Vrouwe, Ik bied u mijn oprechte verontschuldigingen aan voor de belediging en de gene die u gisteren in de bibliotheek door mijn schuld hebt moeten ondergaan. Ter verdediging kan ik slechts aanvoeren dat de familie goed op de hoogte is van mijn zenuwkwalen, en dat ik, wanneer deze kwalen zich in volle kracht manifesteren,' niet bij machte ben mijzelf te beheersen. Ik bied u ook verontschuldigingen aan voor het feit dat mijn slavin zich heeft verwaardigd het woord tot u te richten. Aanvankelijk lag het in mijn bedoeling haar ter bestraffing aan u over te dragen. Maar toen bedacht ik me dat u het altijd zo uiterst druk hebt, en bovendien was ze nauwelijks uw aandacht waard. Ik heb haar daarom door een buiten de stad gevestigde slavenhandelaar laten verkopen, en ongetwijfeld zal ze veel spijt krijgen van haar brutaliteit.

Nogmaals mijn diepe spijt betuigend, verblijf ik, uw dienstwillige kleinzoon,

Clane

Met enige tegenzin erkende Vrouwe Linn dat zij dit een bewonderenswaardige brief vond. Nu zou ze nooit te weten komen of men haar een slag voor was geweest of dat ze een overwinning had behaald. Ik denk, ging het bitter door haar heen, dat ik, wanneer ik er de kosten en moeite voor over heb, er wel achter kan komen of hij haar naar zijn landgoed gestuurd heeft, om daar te wachten tot ik ben vergeten hoe ze er uitziet. Of kan ik zelfs dat risico niet nemen? Na deze gedachte overwoog ze de moeilijkheden. Ze zou iemand als spion moeten sturen die het meisje gezien had. Wie? Ze keek op. 'Dalat.' De vrouw die de brief had gebracht maakte een reverence. 'Ja?' 'Hoe zag dat slavinnetje in de bibliotheek gisteren er uit?' Dalat was van haar stuk gebracht. 'Tja, ik geloof niet dat ik dat heb opgemerkt, mevrouw. Blond, geloof ik.' 'Blond!' barstte ze uit. 'Jij leeghoofd! Dat meisje had het goddelijkste gouden haar dat ik in jaren gezien heb - en dat heb jij niet opgemerkt!' Dalat was weer zichzelf. 'Het is mijn gewoonte niet me slaven te herinneren,' zei ze. 'Er uit!' zei Lydia. Maar ze zei het op vlakke toon, zonder een spoor van emotie. Hier sprak een nederlaag uit. Tenslotte haalde ze haar schouders op. Het was immers niet meer dan een idee, dat zomaar bij haar was opgekomen. Haar probleem was het om Tews terug te krijgen naar Linn. Clane, de enige mutant die zich ooit tot de verwanten van de Gebieder had mogen rekenen, kon wachten. Niettemin, de mislukking knaagde aan haar.

 

Twaalf

 

In de jaren die verstreken waren was de Gebieder een ziekelijke oude man geworden die maar geen besluit kon nemen. Op de leeftijd van eenenzeventig jaar was hij aan zijn linkeroog bijna blind, en alleen zijn stem was krachtig gebleven. Hij beschikte over een schallende bariton, die de zwaardere wetsovertreders nog steeds de angst om het hart joeg wanneer hij in zijn zetel in het Hooggerecht zat. Op deze laatste taak legde hij zich in de snel verstrijkende maanden van zijn ouderdom steeds meer toe, zulks vanwege het feit dat dit ambt weinig lichaamsbeweging met zich meebracht. Zijn nieuwe werkzaamheden vertoonden nog een ander kenmerk. Nu en dan, wanneer hij al een beslissing ter zake had genomen, ofschoon de advocaten van beide partijen elkaar nog om het felst bestreden, liet hij zijn gedachten wel eens gaan over het steeds nijpender wordende probleem van de toekomst van de familie. 'Waar het op neerkomt,' besloot hij op een middag, 'is dat Ík al die jongelui een persoonlijk bezoek moet brengen, om zodoende te kunnen beoordelen of zij uit het goede Gebieders hout gesneden zijn.' Zeer bewust rangschikte hij ook de mutant onder degenen die hij wilde gaan bezoeken. Die nacht beging hij de fout te lang op het balkon te zitten zonder deken. Hij vatte kou en moest de hele volgende maand het bed houden. Hulpeloos op zijn rug gelegen, zich pijnlijk bewust van zijn zwakke lichaam en eindelijk tot het volle en duidelijke besef gekomen dat hij op z'n hoogst nog een paar jaar te leven had, drong het tenslotte tot de Gebieder door dat hij geen tijd meer mocht verliezen waar het de keuze van een opvolger betrof. Ondanks zijn persoonlijke hekel aan Tews, moest hij vaststellen dat hij naar zijn vrouw luisterde, aanvankelijk met tegenzin, later minder onhandelbaar. 'Denk nog eens,' zei ze steeds weer, 'aan je droom om de wereld een verenigd Rijk na te laten. Daar kun je de laatste minuut toch niet sentimenteel over gaan doen. De jonkers Jerrin en Draid zijn nog te jong. Het staat buiten kijf dat Jerrin de briljantste jongeman van zijn generatie is. Hij is een geboren Gebieder en hij dient als zodanig in je testament genoemd te worden. Maar nu nog niet. Je kunt het zonnestelsel niet overdragen aan een jongeman van vierentwintig jaar.' De Gebieder maakte enkele krampachtige bewegingen. Het was hem niet ontgaan dat ze in haar argumentatie met geen woord had gesproken over de reden van Tews' verbanning. En evenmin dat ze te scherpzinnig was om in haar stem ook maar op de meest subtiele wijze te laten doorklinken dat Tews haar zoon was, en dat was toch een zaak van gevoelens. 'Anderzijds,' ging Lydia verder, 'heeft de jongen aan moederszijde twee ooms die een zekere faam onder het volk genieten als regeringsfunctionaris, maar hen mankeert het aan wilskracht.' Ze zweeg even. 'En dan heb je nog je dochters en je schoonzoons, en hun kinderen.' 'Denk daar maar niet meer aan.' De Gebieder bewoog een hand om zo op zijn hulpeloze wijze die gedachte weg te jagen. De spanning was af te lezen van zijn gezicht, dat op het kussen een sterk vermagerde indruk maakte. 'Je bent Clane vergeten,' zei hij tenslotte. 'Een mutant!' zei Lydia verrast. 'Meen je dat?' De Gebieder van Linn antwoordde niet. Hij wist wel beter, zij het met tegenzin. Maar hij wist waarom hij een dergelijk voorstel naar voren had gebracht. Uitstel. Hij besefte dat hij onverbiddelijk in de richting werd geduwd die hem uiteindelijk zou dwingen Lydia's gezette zoon uit haar eerste huwelijk tot opvolger en erfgenaam te kiezen. 'Als je alleen maar je eigen bloed in overweging nam,' drong Lydia aan, 'zou dat wéér zo'n geval betekenen van erfopvolging zoals die veelvuldig voorkomen binnen de aan ons onderworpen koninkrijken en ook bij de barbaarse volkeren op Aiszh, Venus en Mars. Politiek gezien zou zo'n stap geen betekenis hebben. Maar als je óók het oog buiten de enge partijbegrenzing laat vallen, dan zal dat een daad genoemd worden van de zuiverste vaderlandsliefde. Op geen enkele andere wijze kun je de wereld zó stellig en onweerlegbaar ervan overtuigen dat voor jou alleen het belang van het Rijk telt.' Maar de oude rakker was, hoezeer zijn geest en denkkracht ook door de last der jaren en door ziekte waren aangetast, niet zo gemakkelijk onder één hoedje te vangen. Hij wist wat er in de zuilengalerijen werd gezegd, dat Lydia hem als een stuk klei naar eigen zinnen kneedde. Niet dat hij zich van dergelijke praat iets aantrok. Bijna vijftig jaar lang had de onvermoeibare propaganda van zijn vijanden en van raddraaiers en roddelaars in zijn oren gedreund, en kletspraat had op hem geen vat meer. Uiteindelijk vormden Lydia's argumenten slechts een deel van de beslissende factor; zijn eigen wanhopige besef dat hij maar weinig keus had vormde een ander deel. De onverwachte factor werd gevormd door een bezoek dat de jongste van zijn twee dochters uit zijn eerste huwelijk hem aan zijn ziekbed bracht. Ze vroeg hem toestemming om zich te laten scheiden van haar tegenwoordige echtgenoot om daarna in het huwelijk te treden met de verbannen Tews. 'Ik ben altijd al verliefd geweest op Tews en op Tews alleen,' zei ze, 'en ik ben bereid hem in de verbanning te volgen.' Dit was een zó verbijsterend vooruitzicht, dat de oude man er nu eindelijk ook eens inliep, en hoe! De gedachte kwam niet eens in hem op dat Lydia de voorzichtig geaarde Gudrun twee dagen lang had moeten bewerken om haar ervan te overtuigen dat dit haar enige kans was om de hoogste vrouwe van het Rijk te worden. 'Anders,' zo had Lydia haar uitgelegd, 'ben je zomaar een lid van de familie en blijf je afhankelijk van de grillen van de gemalin van de regerende Gebieder.' De Linn van Linn had absoluut geen vermoeden van dit gekonkel achter de coulissen. Zijn dochter met Tews trouwen! De mogelijkheden verwarmden zijn hart. Ze was uiteraard te oud om nog kinderen te kunnen krijgen, maar ze zou Tews dienen zoals Lydia hem had gediend, de perfecte figuur achter de schermen, een volmaakte vertegenwoordigster van zijn eigen politieke groepering. Zijn dochter! Ik moet eens gaan zien wat Clane er van vindt, dacht hij. Ondertussen kan ik Tews terugroepen, zij het op een voorlopige basis. Dat zei hij niet hardop. Niemand in de familie behalve hijzelf besefte ten volle waartoe de kennis die de lang geleden gestorven Tempelwetenschapper Joquin aan Clane had nagelaten kon leiden. De Gebieder hield die wetenschap maar liever voor zich. Hij wist hoeveel aardigheid Lydia er in had om sluipmoordenaars te huren en Clane had geen behoefte aan nog groter gevarenrisico's dan de al bestaande. Hij beschouwde de mutant als een neutraliserende, stabiliserende kracht tijdens de chaos die na zijn dood zou kunnen ontstaan. Hij schreef een brief waarin hij Tews uitnodigde terug te keren naar Linn en een week later, toen hij eindelijk weer op mocht, liet hij zich naar Clanes woning in een van de buitenwijken rijden. Hij bleef daar overnachten en toen hij de volgende dag terugkeerde begon hij een twintigtal mensen te ontslaan die Lydia op de ogenblikken dat hij te vermoeid was om te kunnen weten wat hij ondertekende, op sleutelposities in het overheidsapparaat had benoemd. Lydia zei niets, maar de volgorde van de gebeurtenissen ontging haar niet. Een bezoek aan Clane, dan een actie tegen haar trawanten. Ze dacht daar enkele dagen over na en toen vertrok ze, op de dag voordat Tews weer thuis zou komen, voor haar eerste bezoek aan de bescheiden woning van Clane, er wel voor zorgend dat ze niet verwacht werd. Onderweg kwam ze tot het besef dat de situatie haar niet aanstond. Een aantal van haar plannetjes stond nu op dood spoor, en nu ging ze Clane bezoeken, die een volkomen onbekende factor vormde. Ze voelde zich verbijsterd toen ze er vanuit dat gezichtspunt over nadacht. Steeds weer vroeg ze zich af: hoe kan een mutant een gevaar voor mij vormen? Maar al konden deze gedachten woede Ín haar opwekken, in haar binnenste wist ze wel beter. Er moest toch iets mee aan de hand zijn. De oude man zou zich nooit met een onbeduidende figuur bezighouden. Hij was ofwel kalm, als gevolg van vermoeidheid, of hoogst ongeduldig. Vooral jonge mensen konden hem gemakkelijk tot razernij brengen, en als Clane daarop een uitzondering vormde, dan moest daar een reden voor zijn. Vanuit de verte zag Clanes huis er nietig uit. Op de voorgrond bevond zich kreupelhout en langs de gehele voorkant van het landgoed, die tweehonderdvijftig meter lang was, liep een dichte muur van bomen. Het huis stak ongeveer een meter uit boven het dek van pijn- en sparrenbomen. Toen haar draagstoel dichterbij was gekomen, stelde Lydia vast dat het een gebouw met twee verdiepingen was en het stak dus onbeduidend af tegen de paleizen van de andere Linns. Haar dragers liepen moeizaam een heuvel op en draafden toen langs beschutting gevende bebossing, waarna ze aan een lage, massieve ommuring kwamen die van beneden af niet te zien was geweest. Lydia, die altijd oog had gehad voor militaire obstakels, liet haar draagstoel neerzetten. Ze klom naar buiten en merkte op dat er een verfrissend, zoet briesje was gaan waaien waar nog maar een ogenblik geleden de drukkende hitte van een broeiend hete zomerdag had gehangen. De lucht was bezwangerd met de geur van bomen en planten. Langzaam liep ze langs de omheining en ze merkte op dat deze op knappe wijze vanaf de straatweg aan het oog onttrokken was door een ononderbroken heg, ofschoon hij van zo dichtbij hier en daar zichtbaar werd. Ze herkende het materiaal: daarmee waren ook de tempels van de Wetenschappers gebouwd, alleen was het hier niet op zichtbare wijze met lood afgedekt. Ze schatte de hoogte van de omheining op een meter en de dikte op ongeveer twintig centimeter meer. Het was een dikke en gedrongen muur, als verdedigingswerk waardeloos. Toen ik nog jong was, dacht ze, had ik er zelf overheen kunnen springen. Ze ging weer terug naar haar draagstoel, geërgerd omdat ze het nut niet kon bevroeden, maar toch niet kon geloven dat de muur geen doel had. Ze raakte nog meer van haar stuk toen ze dertig meter verder langs het pad ontdekte dat geen poort in de muur was aangebracht, maar dat de toegang werd gevormd door een opening in de muur en dat er geen wachtpost in zicht was. Even later droegen haar dragers haar naar binnen, door een tunnel van in elkaar groeiende struiken die in de schaduw stonden van hoge bomen en toen over een open grasperk heen. Toen begon de echte verrassing pas. 'Stop!' zei Vrouwe Lydia. Vanaf de rij bomen strekte zich een enorme combinatie van weide en tuin uit. Ze had een goed oog voor afmetingen en zonder er bij na te hoeven denken schatte ze dat er vanaf het punt waar ze stond vijf hectare zichtbaar waren. Er stroomde een lieflijk beekje diagonaal door de weide heen. Langs de oevers waren enkele tientallen onderkomens voor logés gebouwd, lage, elegante, van vensters voorziene bouwsels, die ieder in de schaduw stonden van een groepje bomen. Het huis, in het vierkant gebouwd, werd rechts van haar zichtbaar. Op het verste punt van het terrein waren vijf ruimteschepen netjes naast elkaar afgemeerd. En overal zag ze mensen. Mannen en vrouwen alleen en in groepen, gezeten of lopend, aan het lezen of werkend, tekenend of schilderend. Bedachtzaam liep Lydia op een schilder toe die met zijn ezel en palet maar een paar meter van haar af zat. Ze was het niet gewend dat er geen aandacht aan haar besteed werd. Op scherpe toon zei ze: 'Wat is dit allemaal?' Ze maakte een armbeweging die al het gedoe op het landgoed moest omvatten. 'Wat gebeurt hier?' De jongeman haalde zijn schouders op. Bedachtzaam liet hij zijn penseel gaan over wat hij zojuist geschilderd had en zei toen, nog steeds zonder op te kijken: 'Hier, mevrouw, bent u in het middelpunt van Linn. Hier ontstaat het gedachteleven en hier wordt de mening van een geheel rijk gevormd. Ideeën, die hier geboren worden gaan, wanneer ze eenmaal onder de massa zijn verspreid, tot het geestesleven van het Rijk en het zonnestelsel behoren. Hier uitgenodigd te worden is een niet te overtreffen eer, want het betekent dat je werk als geleerde of kunstenaar de hoogste erkenning heeft gevonden die geld en macht maar kunnen geven. Mevrouw, wie u ook bent, ik heet u welkom in het intellectuele middelpunt van de wereld. U zou hier niet zijn als u niet kon bogen op een onovertroffen prestatie. Doch ik smeek u, vertel niet eerder dan vanavond waar die uit bestaat, dan zal ik gaarne met alle aandacht naar u luisteren.' Nadenkend ging Lydia verder. Ze bedwong haar impuls om de jongeman te laten uitkleden en een aantal zweepslagen te laten toedienen, omdat ze plotseling een verlangen in zich op voelde komen om zo lang mogelijk incognito te blijven, in ieder geval tot ze deze weinig imposante ontvangstsalon in de open lucht aan een onderzoek had onderworpen. Het was een wereld van vreemdelingen. Niet eenmaal zag ze een gezicht dat ze herkende. Deze mensen waren, wat ze ook gepresteerd hadden, niet de groten van het rijk. Ze zag geen Patronaatsleden en slechts één man met een ridderteken op zijn jas. En toen ze op hem afkwam leidde ze uit het vreemdsoortige godsdienstige symbool dat aan de andere onderscheidingstekens verbonden was, af dat zijn ridderschap zijn oorsprong vond in de buitengewesten. Hij stond bij een fontein die op kunstige wijze een mengsel van water en rook uitspuwde. Dat was een aardig gezicht, de rook steeg op in een ijle, voort stromende wolk. Terwijl ze naast de fontein bleef staan, viel het verkoeling brengende briesje weg en ze voelde hoe ze werd overspoeld door een golf van hitte, die haar deed denken aan de broeiend hete lager gelegen stad. Lydia richtte haar aandacht op de man en op haar nieuwsgierigheid. 'Ik ben hier pas aangekomen,' zei ze op vriendelijke toon. 'Bestaat dit centrum al lang?' 'Ongeveer vijf jaar, mevrouw. Onze jonge prins is ten slotte pas vierentwintig jaar.' 'Prins?' vroeg Lydia. De ridder, iemand met een verweerd uiterlijk, liet iets van verontschuldiging in zijn stem klinken. 'Ik vraag u om excuus. Het is een oud woord uit mijn provincie waarmee we iemand van hoge geboorte aanduiden. Op mijn verschillende reizen naar de spelonken waar de atoomgoden wonen en waar eens steden hebben bestaan, heb ik ontdekt dat de naam een legendarische oorsprong heeft. Zo staat het in oude boeken die ik in de overblijfsels van gebouwen heb gevonden.' Geschokt zei Lydia: 'Bent u afgedaald in de vermoede verblijfplaatsen van de goden, waar de eeuwige vuren branden?' De ridder onderdrukte een lachje. 'Het ene vuur is minder eeuwig dan het andere, heb ik ontdekt.' 'Maar was u niet bang dat u lichamelijk letsel op zou lopen?' De ander haalde zijn schouders op. 'Mevrouw,' zo zei hij, 'ik ben al over de vijftig. Wat zou ik me zorgen maken wanneer mijn bloed enigszins aangetast wordt door de uitstraling van de goden.' Lydia aarzelde, ze was vol belangstelling. Maar ze had zich van haar doel af laten brengen. 'Prins,' herhaalde ze nu, met een grimmige uitdrukking op haar gezicht. Wanneer deze titel in verband gebracht werd met Clane, kreeg hij een klank die haar niet beviel. Prins Clane. Ze was nogal overdonderd door de ontdekking dat er mensen waren in wier gedachten hij een leider was. Wat was er dan gebeurd met de aloude vooroordelen tegen mutanten? Ze stond op het punt weer iets te zeggen toen ze voor het eerst bewust naar de fontein keek. Geschrokken deed ze een stap terug. Het water borrelde. Er steeg een stoomnevel uit op. Haar blik vloog naar het waterbekken en nu zag ze dat er geen water en rook werden uitgespuwd. Het was kokend, stomend water. Water dat ziedde, borrelde en bruiste. Zoveel heet water had ze nog nooit uit een kunstmatige bron zien komen. De herinnering kwam in haar op aan zwartgeblakerde potten waarin slavinnen elke dag water voor haar heet maakten. En ze voelde zich gestoken door zuivere jaloezie, omdat zij   niet beschikte over de buitensporige luxe van een heetwaterfontein op eigen erf. 'Maar hoe werkt het?' bracht ze hijgend uit. 'Heeft hij een onderaardse heetwaterbron aangeboord?' 'Nee, mevrouw, het water komt uit die stroom daar.' De ridder wees naar de beek die ze al gezien had. 'Het water wordt hier naar toe gevoerd door van een tegellaag voorziene pijpleidingen, en gaat dan naar de verschillende gastonderkomens.' 'Komen er misschien kolen aan te pas?' 'Niets daarvan, mevrouw.' De ridder kreeg er zichtbaar genoegen in. 'Onder de fontein bevindt zich een opening, u mag er wel in kijken als u wilt.' Dat wilde Lydia wel. Ze was geboeid geraakt. Ze besefte wel dat ze een zijpad was ingeslagen, maar voor het ogenblik was dat van minder belang. Met felle ogen keek ze toe hoe de ridder een klein deurtje in het cement opende en toen ging ze naast hem op haar hurken zitten om naar binnen te turen. Ze had enkele tellen nodig om haar ogen aan het zwakke licht te laten wennen, maar eindelijk kon ze dan de massieve zuil ontwaren waarop de spuitmond rustte en ook de pijpleiding met een omtrek van vijftien centimeter die erin uitmondde. Langzaam ging Lydia rechtop staan. Onaangedaan sloot de man het deurtje weer. Toen hij zich omdraaide vroeg ze: 'Maar hoe werkt het?' De ridder haalde zijn schouders op. 'Sommige mensen zeggen dat de watergoden van Mars hem vriendelijk bejegenen, al sinds de tijd dat zij wijlen zijn vader hebben geholpen om de oorlog tegen de Martianen te winnen. U zult zich herinneren dat de wateren van het kanaal kookten met helse kracht en zo de Martianen in verwarring brachten toen ze werden aangevallen. Maar anderen zeggen dat de atoomgoden hun meest geliefde mutant een handje helpen.' 'O!' zei Lydia. Dit soort praat begreep ze. Nog nooit in haar leven had ze zich zorgen gemaakt over wat de goden van haar doen en laten vonden. En daar zou ze nu ook niet mee beginnen. Ze keek de man met een gebiedende blik aan. 'Doe niet zo dwaas,' zei ze. 'Iemand die de verblijfplaatsen van de goden heeft binnen durven dringen moest beter weten dan zulke bakersprookjes na te zeggen.' De man staarde haar met open mond aan. Voor hij iets kon zeggen had ze zich omgedraaid en was op haar stoel   toegelopen. 'Naar het huis!' beval ze haar slaven. Ze hadden haar al tot de vooringang gebracht toen het pas tot haar doordrong dat ze nog niet achter het ontzagwekkende en kostbare geheim van de kokende fontein was gekomen. Ze trof Clane binnen aan. Op de haar eigen uitbundige wijze trad ze het huis binnen, en toen een slaaf haar eenmaal had gezien en naar de werkruimte van zijn meester rende om hem het nieuws van haar komst te melden, was het al te laat. Dreigend stond ze in de deuropening toen Clane zich van een lijk afwendde dat hij had staan ontleden. Tot haar grenzeloze teleurstelling werd hij niet bevangen door een van zijn zenuwkrampen. Dat had ze verwacht, en ze had er op gerekend rustig en zonder gestoord te worden het laboratorium te kunnen bekijken. Maar Clane kwam op haar toe. 'Hooggeachte grootmoeder,' zei hij. En knielde om haar de hand te kussen. Met een bevallige gratie stond hij weer op. 'Ik hoop,' zei hij op een toon waaruit een duidelijk ongeduld sprak, 'dat u zowel tijd als zin hebt om mijn woning en mijn werk te bekijken. Beide vertonen interessante aspecten.' Zijn hele manier van doen was zo menselijk, zo ontwapenend, dat ze opnieuw van haar stuk was gebracht, en het viel haar niet gemakkelijk dit gevoel te verwerken. Ongeduldig zette ze de zwakte van zich af. Haar eerste woorden maakten nog eens duidelijk wat het doel van haar bezoek aan hem was. 'Ja,' zei ze, 'ik wil erg graag zien hoe je woont. Ik heb me al jarenlang voorgenomen je te bezoeken, maar ik heb het zo druk gehad.' Ze zuchtte. 'De plichten van een staat kunnen zwaar drukken.' Het fraaie gelaat liet een passende mate van medeleven zien. Een teergevormde hand wees naar het dode lichaam dat die slanke vingers hadden bewerkt. De zachte stem vertelde haar dat het doel van de ontleding was geweest te ontdekken welke positie de verschillende organen, spieren en botten ten opzichte van elkaar innamen. 'Ik heb gestorven mutanten opengesneden,' zei Clane, 'en ze met normale lichamen vergeleken.' Lydia kon de opzet niet helemaal volgen. Elke mutant was ten slotte anders, dat lag aan de wijze waarop de godskrachten hem hadden getroffen. Dat liet ze dan ook blijken. De stralende blauwe ogen van de mutant keken haar vragend aan. 'Het is algemeen bekend,' zei hij, 'dat mutanten maar IOI zelden ouder dan dertig jaar worden. Omdat ik nog maar zes jaar van die mijlpaal af ben,' ging hij met een zwak glimlachje verder, 'laat die mogelijkheid me niet onberoerd. Joquin, die geslepen oude Wetenschapper, die nu helaas dood is, was van mening dat dit vroegtijdig overlijden het gevolg was van innerlijke spanningen, die voortvloeiden uit de wijze waarop mutanten door hun medemensen werden behandeld. Hij dacht dat wanneer deze spanningen konden worden weggenomen, zoals dat op zekere hoogte bij mij het geval is geweest, een normale levensduur het resultaat zou zijn, evenals een normale intelligentie. Maar dat verdient een aanvulling. Hij geloofde dat een mutant, wanneer hij de kans daartoe kreeg, in staat zou zijn zijn normale mogelijkheden aan te wenden, mogelijkheden die in vergelijking met die van menselijke wezens onder of boven het normale zouden kunnen liggen.' Clane glimlachte. 'Tot nu toe,' zei hij, 'heb ik niets buitengewoons in mezelf opgemerkt.' Lydia dacht aan de kokende fontein en voelde een kilte in zich opkomen. Die oude dwaas van een Joquin, bedacht ze in razernij. Waarom heb ik niet meer gelet op wat hij uitvoerde? Hij heeft een ons vijandig gezinde geest onder ons gebracht, aan wie het niet moeilijk zal vallen de machtigsten van het rijk te treffen. Het gevoel dat verschrikkelijke rampen zouden kunnen toeslaan nam in haar toe. De dood, dacht zij, staat mij te wachten binnen enkele uren nadat de oude man mij heeft verlaten. Met dit wezen kunnen geen risico's genomen worden. Plotseling stelde ze nergens anders belang in dan in de wijze waarop de verschillende kamers in het huis toegankelijk waren voor sluipmoordenaars. Clane scheen te merken wat er in haar omging, want na haar vluchtig het laboratorium te hebben laten zien, waarvan haar maar weinig bijbleef, begon hij haar van kamer tot kamer te leiden. Nu waren haar ogen een en al aandacht. Ze keek door deuropeningen, bekeek ramen en merkte tot haar tevredenheid op dat de vloeren van alle vertrekken met tapijten belegd waren. Meerl zou zonder waarschuwende geluiden te maken zijn prooi kunnen aanvallen. 'En je slaapkamer?' vroeg ze tenslotte. 'Daar komen we direct,' zei Clane. 'Die is beneden, naast het laboratorium. Maar er is nog iets in het laboratorium dat ik u wil laten zien. Eerst was ik daar nog niet zo zeker van, maar nu' - hij liet een engelachtige glimlach zien -'vind ik dat u het moet zien.' De gang die van de woonkamer naar de slaapkamer leidde was bijna breed genoeg om een antichambre te kunnen vormen. De muren waren over de gehele oppervlakte getooid met draperieën, hetgeen eigenaardig was. Lydia, die geen remmingen kende, lichtte een der draperieën op en keek naar wat er onder zat. De muur deed enigszins warm aan, als een sintel, en bestond uit tempelsteen. Ze keek Clane vragend aan. 'Er zijn enige godsmetalen in het huis toegepast. Maar ik neem natuurlijk geen risico. Er leidt nog een andere gang van het laboratorium naar de slaapkamer.' Waar Lydia belang in stelde was dat geen van beide slaapkamerdeuren van slot of grendel voorzien was. Daar dacht ze ingespannen over na, toen ze Clane volgde door de antichambre die naar het laboratorium leidde. Het wilde haar voorkomen dat er een tijdstip zou komen waarop hij zich beter zou beschermen. De sluipmoordenaars moesten toeslaan voor hij iets in de gaten kreeg, hoe eerder hoe beter. Met enige spijt besloot ze dat het moest gebeuren nadat Tews officieel tot troonopvolger was benoemd. Ze merkte op dat Clane naast een donkere kist was gaan staan. 'Gelo Greeant,' zo zei hij, 'heeft dit van een van zijn reizen naar het rijk der goden voor mij meegebracht. Nu stap ik er in en u moet hier rechtsom gaan en in het donkere glas kijken. U zult verbaasd staan.' Lydia gehoorzaamde, ofschoon ze er niets van begreep. Nadat Clane in het binnenste was verdwenen, bleef het glas even donker. Toen begon het zwakjes op te lichten. In het aangezicht van die vreemdsoortige gloed deed ze een stap terug, maar toen bedacht ze wie ze eigenlijk was en liet zich niet uit het veld slaan. En toen slaakte ze een kreet. Door het glas heen gloeide een skelet op. En de schaduw van een kloppend hart, de schaduw van longen die uitzetten en inkrompen. Terwijl ze daar als versteend stond te kijken, bewoog de arm van het skelet en scheen op haar af te komen, maar dan verwijderde hij zich weer. Eindelijk drong het begrip door tot haar verlamde brein. Ze keek naar het binnenste van een levend menselijk wezen. Naar Clane. Haar belangstelling werd daardoor des te sterker gewekt. Clane. Vliegensvlug gingen haar ogen over het beenderstelsel. Ze merkte het samenstel van ribben rond zijn hart en longen op en de afwijkende dikte van zijn sleutelbeenderen. Haar blik vloog naar zijn nieren, maar ditmaal was ze niet snel genoeg. Het licht werd zwakker en ging toen uit. Clane kwam weer uit de kist te voorschijn. 'En?' vroeg hij, in zijn nopjes. 'Wat vindt u van mijn geschenk van de goden?' Van die uitdrukking raakte Lydia onthutst. Onderweg naar huis moest ze daar steeds aan denken. Geschenk van de goden! In zeker opzicht was het ook zo. De atoomgoden hadden hun mutant een methode geschonken om zichzelf te kunnen zien, om zijn eigen lichaam te kunnen bestuderen. Wat konden ZV in de zin hebben? Ze raakte ervan overtuigd dat, als de goden werkelijk bestonden, en als ze, zoals nu duidelijk bleek, Clane hielpen, de goden van het atoom zich net als in legendarische tijden weer bemoeiden met zaken die alleen de mensheid aangingen. Het vernietigende gevoel dat het gevolg van deze redenering was, werd vergezeld van een ritme. Als paukenslagen klonk het in haar: Dood! En gauw. Gauw. Maar de dagen gingen voorbij. En de eisen die een politiek evenwicht stelde vroegen om haar onverdeelde aandacht. Maar al werd ze dan door tientallen nieuwe zorgen omgeven, ze vergat Clane niet. De boodschapper van de Gebieder die Tews uitnodigde terug te keren, kwam met hetzelfde schip aan als een nieuwe brief van zijn moeder. Haar boodschap maakte de indruk in grote haast geschreven te zijn en behelsde een uitleg van hoe zijn terugroeping tot stand was gekomen. Tews stond versteld van de vereiste tegenprestatie. Wat, dacht hij, met Gudrun trouwen? Het duurde wel een uur voordat zijn zenuwen zover gekalmeerd waren dat hij rustig over het voorstel na kon denken. Uiteindelijk wilde het hem voorkomen dat zijn plan te belangrijk was om te wijken voor zijn afkeer van een vrouw wier belangstelling voor mannen eerder gemeten moest worden in kwantiteit dan in kwaliteit. Bovendien achtte hij zich niet aan een andere vrouw gebonden. Zeven jaar eerder had zijn vrouw, toen ze tot de ontdekking kwam dat zijn afwezigheid uit Linn mogelijk van blijvende aard was, haar vader er haastig toe overgehaald de scheiding tussen hen uit te spreken. Ja, het stond hem vrij om te trouwen. De terugkeer van Tews vormde een zegepraal voor de diplomatieke gaven van zijn moeder en een grote vreugde voor hemzelf. Zijn schip landde op het zuilenplein, en daar werd hij, voor het oog van een ontelbare, juichende menigte, verwelkomd door de Gebieder en het gehele Patronaat. De parade die er op volgde werd aangevoerd door een eenheid van vijfduizend man schitterend uitgedoste cavalerietroepen, gevolgd door tienduizend man infanterie, duizend geniesoldaten en tientallen uitrustingsstukken voor het werpen van gewichten en rotsblokken op verdedigingswerken. Daarna kwamen de Gebieder, Lydia en Tews, daarna de driehonderd leden van het Patronaat en de zeshonderd ridders van het Rijk. Het sluitstuk van de parade werd gevormd door nog eens vijfduizend man cavalerietroepen. Vanaf het spreekgestoelte dat tegen het Patronaatsgebouw aangebouwd was, verwelkomde de Gebieder zijn stiefzoon met een stem die nog niet door de jaren was aangetast. Al de leugens die in de loop der tijden waren rondgestrooid over de oorzaak van Tews' verbanning, werden nu tot waarheid verheven. Hij had zich teruggetrokken om te mediteren. Hij was uitgekeken op de gekunsteldheid van het regeringsbestel. Hij was pas teruggekeerd na herhaalde smeekbeden van de zijde van zijn moeder en van de Gebieder. 'Zoals u weet,' besloot de Gebieder, 'werd zeven jaar geleden mijn natuurlijke erfgenaam van mij weggerukt op het tijdstip van de grootste militaire zegepraal die het rijk ooit ten deel is gevallen: de overwinning op de Martianen. Zoals ik thans voor u sta, oud geworden en niet langer in staat de volledige verantwoordelijkheid te dragen voor zowel de militaire als de politieke leiding, vormt het voor mij een grote opluchting om u, mijn landgenoten, met vertrouwen en overtuiging te kunnen zeggen: in dit bescheiden en allerminst aanmatigende lid van mijn familie, de zoon van mijn geliefde gemalin Lydia, vraag ik u uw vertrouwen te stellen. Tot de soldaten zeg ik: dit is geen zwakkeling. Denkt u eens terug aan de Cimbri, die onder zijn kundig veldheerschap werden veroverd toen hij niet meer was dan een jongeling van vijfentwintig jaar. In het bijzonder richt ik mijn woorden tot de in het nauw gedreven soldaten op Venus, waar valse leiders de eilandprovincies der heetgebakerde Venusiaanse stammen op fatale wijze tot opstand hebben aangezet. Ik benadruk de woorden "op fatale wijze" omdat Tews zich zo spoedig mogelijk naar deze streken zal begeven met het grootste leger dat het rijk sinds de oorlog tegen de Martianen heeft bijeengebracht. Thans waag ik me aan een voorspelling. Ik voorspel dat binnen twee jaar de Venusiaanse leiders aan lange rijen galgen zullen hangen, galgen zoals ze die nu gebruiken om gevangenen te vermoorden. Ik voorspel dat deze terechtstellingen tot stand gebracht zullen worden door mede-Gebieder Generaal Tews, die ik thans ten overstaan van u allen benoem tot erfgenaam en opvolger, en namens wie ik thans zeg tegen allen die het Rijk een kwaad hart toedragen: hier is de man die zal afrekenen met u en uw snode plannen.' De verbijsterde Tews, die door zijn moeder al was ingelicht over de zege die zij voor hem bevochten had, stapte naar voren om de toejuichingen in ontvangst te nemen en enkele woorden te zeggen. 'Niet te veel,' had zijn moeder hem gewaarschuwd, 'leg je niet te veel aan banden.' Maar Tews had andere plannen. Hij had nauwkeurig bedacht hoe zijn visie op de toekomst er uit moest zien. Nadat hij op een nogal brallende manier het militaire leiderschap dat hem was aangeboden had geaccepteerd en na de belofte uitgesproken te hebben dat de Venusiaanse leiders inderdaad het lot te wachten stond dat de Linn van Linn hen had beloofd, achtte hij het op zijn plaats nog een aankondiging te doen. Een aankondiging die te maken had met de titel mede-Gebieder, die hem zojuist ten deel was gevallen. 'Ik ben ervan overtuigd,' zo zei hij tegen de menigte, 'dat u het met mij eens bent dat de titel Gebieder uitsluitend toebehoort aan de eerste en grootste man van Linn. Daarom verzoek ik, zoals ik het aan regeringsfunctionarissen gebied, aangesproken te worden als Adviseur. Zowel de Gebieder als het Patronaat zal ik gaarne in die hoedanigheid van dienst zijn, en als zodanig wens ik van nu af aan bekend te staan bij het volk van het machtige Linneaanse rijk. Ik dank u voor uw aandacht en het doet mij genoegen u mede te delen dat er drie dagen lang feestelijkheden plaats zullen vinden en dat gedurende die tijd over de hele stad verspreid op mijn kosten maaltijden zullen worden verstrekt. Verblijdt u allen, en mogen de goden der atomen hun beste wensen op u laten neerdalen.' In de eerste minuut nadat hij zijn toespraak beëindigd had, liet Lydia de verbijstering over zich heen gaan. Was Tews krankzinnig, om de titel van Gebieder te weigeren? Zij werd enigszins gesust door het vrolijke gejuich van de menigte, en toen ze Tews en de oude man volgde langs de promenade die van het spreekgestoelte naar de paleispoorten leidde, begon ze te beseffen hoe knap de nieuwe titel gekozen was. Adviseur. Die zou immers een krachtig schild vormen tegen de beschuldigingen van degenen die er altijd op uit waren het volk in opstand te brengen tegen de absolute overheersing door de Linns. Het was duidelijk dat de langdurige verbanning de geest van haar zoon eerder had gescherpt dan afgestompt. Ook de Gebieder kreeg, toen de dagen voorbijgingen en het veranderde karakter van Tews tot uiting kwam, spijt. Bepaalde beperkingen, die hij zijn stiefzoon tijdens diens verblijf op Awai had opgelegd, leken achteraf gezien onnodig streng en door slechte raad ingegeven. Hij had Tews' vrouw bij voorbeeld geen toestemming tot scheiden moeten geven, doch hij had er op moeten staan dat zij hem vergezelde. Het wilde hem nu voorkomen dat er slechts één oplossing was. Hij deed het huwelijk tussen Tews en Gudrun in versneld tempo plaatsvinden en stuurde ze toen op huwelijksreis, en wel naar Venus, vergezeld van een kwart miljoen man, zodat de toekomstige Gebieder zijn liefdesbetuigingen kon combineren met een oorlog. Nu zijn belangrijkste zorgen zo waren opgelost, legde de Gebieder zich er op toe op een elegante manier bejaard te worden, en een manier te bedenken waardoor zijn andere erfgenamen de dood bespaard zou blijven die de bedachtzame Lydia ongetwijfeld voor hen aan het beramen was. Maar ondanks zijn eigen voorzorgen en die van zijn lijfartsen, duurde het niet lang of de Gebieder moest weer het ziekbed houden, ditmaal voor het laatst. In zijn bed dat uitsluitend uit kussens bestond zweette hij zijn laatste uren uit. Geen enkele van de remedies van de paleisarts - waartoe ook een ijskoud bad behoorde, waaraan deze grote waarde hechtte - vermocht de zieke tot beterschap te brengen. Binnen enkele uren werd het Patronaat ingelicht en de groten des lands werden uitgenodigd aanwezig te zijn aan het doodsbed. Enkele jaren tevoren had de Linn van Linn een wet van kracht doen worden dat geen enkele heerser ooit in afzondering zou mogen sterven. Dit was een voorzorgsmaatregel tegen vergiftiging, die hij destijds erg sluw had gevonden, maar die hij nu, terwijl er hele menigten door de open deuren van zijn slaapkamer binnenstroomden, ietwat beneden zijn waardigheid achtte. Hij maakte een beweging naar Lydia. Ze kwam geluidloos naar hem toe, en knikte op zijn verzoek om de deur te laten sluiten. Enkele mensen in de slaapkamer keken elkaar aan, toen ze hen met zachte drang naar de deur leidde, maar de zachte stem van de Gebieder zette kracht bij aan het verzoek en de een na de ander gingen ze naar buiten. Er waren ongeveer tien minuten nodig om de kamer van alle bezoekers te ontdoen. Toen lag de Gebieder bedroefd naar zijn vrouw te kijken. Hij moest een onaangename taak vervullen en de troebele atmosfeer van een op handen zijnde dood maakte deze aangelegenheid er niet minder beklemmend om. Hij begon zonder plichtplegingen. 'De afgelopen jaren heb ik meer dan eens gezinspeeld op het feit dat ik vreesde voor de gezondheid van mijn familieleden. De manier waarop je gereageerd hebt, laat me geen andere mogelijkheid dan er aan te twijfelen of jouw hart wel de tere gevoelens kent die in het algemeen aan de vrouw worden toegeschreven.' 'Wat nu?' zei Lydia. In een flits zag ze wat er nu ging komen. 'Mijn lieve echtgenoot,' zei ze grimmig, 'heb je je verstand verloren?' Rustig ging de Gebieder verder: 'Bij wijze van uitzondering, Lydia, zal ik niet in diplomatieke termen met je spreken. Zet je plannen niet door om mijn familieleden te laten vermoorden zodra ik dood ben.' Dat was te gespierde taal voor de vrouw. De kleur trok uit haar gezicht en plotseling zag ze zo bleek als een doek. Tk,' bracht ze fluisterend uit, 'jouw verwanten vermoorden!' De eens staalgrijze, maar nu waterige ogen keken haar doordringend aan. 'Ik heb er voor gezorgd dat Jerrin en Draid buiten je bereik zijn. Zij staan aan het hoofd van krachtige legers en in mijn testament staan uitvoerige instructies ten aanzien van hun toekomst. Een aantal regeringsleiders wordt tot op zekere hoogte eveneens op deze manier beschermd. De vrouwen zijn minder gelukkig. Mijn eigen dochters zijn wel veilig, denk ik. De oudste is kinderloos en ze is niet eerzuchtig, en Gudrun is nu de vrouw van Tews. Maar ik wil dat je me belooft dat je haar drie kinderen uit haar eerste huwelijk ongemoeid laat. Ik wil dat je belofte ook omvat de kinderen van mijn drie neven, en tenslotte wil ik ook je belofte horen ten aanzien van vrouwe Tania, haar twee dochters, en haar zoon Clane.' 'Clane!' zei Lydia. Terwijl hij nog sprak waren haar hersens al aan het werk. Haar gedachten gingen voorbij aan de enorme belediging die ze moest ondergaan, aan al de namen, en bleven stilstaan bij die ene persoon. Opnieuw sprak ze de naam uit, nu luider. 'Clane!' Haar ogen waren troebele vijvers. Bitter en fel keek ze haar echtgenoot aan. 'En waar leid je uit af,' zei ze, 'wanneer je me tot dergelijke misdaden in staat acht, dat ik zo'n belofte aan een dode houd?' Plotseling zag de oude man er wat levendiger uit. 'Omdat, Lydia,' zei hij kalm, 'je meer bent dan zo maar een moeder die haar jong beschermt. Mede door jouw politieke vernuft is de eenwording van het Rijk een feit geworden, en Tews zal dit nu erven. In je hart ben je een eerlijke vrouw, en ik geloof dat je, wanneer je me nu je woord geeft, je daaraan zult houden.' Ze wist dat hij nu alleen maar hoopte. En ze herkreeg haar kalmte. Met heldere ogen keek ze hem aan, zich bewust hoe zwak een stervend man was, onverschillig met hoeveel wanhoop hij er naar streefde zijn wensen en verlangens op zijn nakomelingen over te dragen. 'Goed dan, lief oudje,' suste ze hem. 'Ik schenk je de belofte die je van me verlangt. Ik garandeer je dat ik geen van de mensen die je genoemd hebt zal vermoorden.' De Gebieder staarde haar wanhopig aan. Hij besefte opeens dat hij haar op geen enkele wijze had geraakt. De onkreukbaarheid die deze vrouw in haar hart bezat - hij wist dat dat zo was - kon hij niet meer door middel van haar emoties bereiken. Hij zag daar dan ook onmiddellijk vanaf. 'Lydia,' zei hij, 'jaag Clane niet tegen je in 't harnas door te proberen hem te vermoorden.' 'In 't harnas jagen!' zei Lydia. Ze sprak op scherpe toon, omdat die woorden zo onverwacht kwamen. Ze keek haar echtgenoot verbijsterd aan, alsof ze er niet van overtuigd was dat ze hem wel goed verstaan had. Langzaam herhaalde ze de woorden en luisterde er naar, alsof ze zo misschien op de geheime betekenis ervan kon komen. 'In 't harnas jagen?' 'Je moet beseffen,' zei de Gebieder, 'dat je 't na mijn dood nog vijftien of twintig jaar moet uithouden, mits je zuinig omgaat met je lichaamskrachten. Als je in dat tijdsbestek probeert door middel van Tews de baas te spelen over de wereld, dan zal hij je al heel snel en zeer terecht links laten liggen. Dat is iets wat je nog niet begrijpt, en daarom geef ik je de raad uit te zien naar een ander uitgangspunt. Je moet zien je macht te behouden door middel van anderen. Jerrin zal je niet nodig hebben, en Draid heeft alleen Jerrin nodig. Tews kan en zal het zonder je stellen. Daarmee blijft alleen maar Clane over van de groten van het rijk. Hij kan je wel gebruiken. Daarom zul je door hem een deel van je macht kunnen behouden.' Elk moment dat hij sprak was haar blik op zijn mond gericht. Zij luisterde naarmate zijn stem zwakker werd, naarmate hij tenslotte in het niets oploste. In de stilte die tussen hen viel begreep Lydia het tenslotte, tenminste zo leek het haar. Clane sprak hier, door middel van zijn stervende grootvader. Dit was Clanes sluwe beroep op de vrees die ze mogelijk koesterde ten aanzien van haar eigen toekomst. De Clane die haar plannen met het slavinnetje Selk had gedwarsboomd, deed nu wanhopige moeite haar plannen met betrekking tot hem vóór te zijn. Diep in haar binnenste moest ze, toen ze daar zat toe te kijken hoe de oude man stierf, lachen. Drie maanden eerder had ze, toen de eerste tekenen van innerlijk verval zich in haar echtgenoot aankondigden, er op gestaan dat Tews van Venus werd teruggeroepen en dat Jerrin in zijn plaats benoemd werd. Haar vaardigheid bij het bepalen van dat tijdstip begon nu vrucht te dragen en het resultaat was nog beter dan ze had gehoopt. Het zou nog minstens een week duren voor Tews' ruimteschip in Linn zou aankomen. In die week tijds zou de weduwe Lydia almachtig zijn. Mogelijk zou ze haar plannen ten aanzien van enkele van de andere leden van de familie moeten laten varen. Maar dat waren tenminste mensen. Maar Clane, de vreemdeling, dat wezen, dat onmens, die moest ten koste van alles vernietigd worden. Ze had een week de tijd waarin ze, indien   nodig, drie hele legioenen en een honderdtal ruimteschepen kon gebruiken om hem en de goden die hem hadden gemaakt te verpletteren. Het lange, gespannen onderhoud had de levensvonk in de Gebieder uitgedoofd. Tien minuten voor zonsondergang zag de grote menigte dat de paleispoorten opengingen en dat Lydia langzaam naar buiten liep, ondersteund door de armen van twee bejaarde Patronaatsleden en gevolgd door een stoet van edelen. Het duurde niet lang of het was algemeen bekend dat de Linn van Linn gestorven was.

 

Dertien

 

Op de ochtend na de dood van de Gebieder werd Lydia maar heel langzaam wakker. Ze gaapte en strekte zich behaaglijk uit en ze genoot van het gevoel dat de koele, schone lakens haar gaven. Toen opende ze haar ogen en staarde naar het plafond. Door de open ramen stroomde het zonlicht naar binnen en Dalat bewoog zich zonder lawaai te maken aan het voeteneind van haar bed. 'Het was uw wens vroeg gewekt te worden, mevrouw,' zei ze. Er klonk iets van respect in haar stem dat Lydia nog niet eerder had opgemerkt. Ze scherpte haar geest en dacht over dit verschil na. Toen had ze het. De Linn was dood. Een week lang was ze niet het wettelijke, maar wel het feitelijke hoofd van de stad en de staat. Niemand zou zich tegen de moeder van de nieuwe Gebieder - eh - Adviseur Tews durven opstellen. Blakend van energie ging Lydia rechtop in bed zitten. 'Is er al bericht gekomen van Meerl?' 'Nee, mevrouw.' Verbaasd haalde ze haar wenkbrauwen op. Haar sluipmoordenaar was een verhouding met haar aangegaan, die ze aanvankelijk tegenstribbelend had geaccepteerd, maar later, toen ze er het nut van inzag, met waardige bevalligheid. Op elk uur van de dag of de nacht had hij toegang tot haar slaapkamer. En het verbaasde haar dat hij, wie ze zo'n belangrijke opdracht had toevertrouwd, haar niet al veel eerder had bericht. Dalat deed haar mond weer open. 'Maar ik vind, mevrouw, dat u hem moet mededelen dat het onverstandig is wanneer hij hier pakjes laat afleveren die aan hem geadresseerd zijn.' Lydia klom het bed uit. Onthutst en boos keek ze op. 'Zo, heeft die brutale vlerk dat gedaan? Laat mij dat pakje eens zien.' Woedend scheurde ze het pakpapier er af en een ogenblik later staarde ze naar een urn die gevuld was met as. Aan de bovenkant van de urn was een briefje bevestigd. Zich afvragend wat het kon zijn, draaide ze het briefje naar zich toe en las:

 

Mevrouw, Uw sluipmoordenaar was te vochtig. Wanneer de woede eenmaal is opgewekt in de atoomgoden, dan worden ze in aanwezigheid van vocht helemaal razend.

Uranium,

Namens de raad der goden

 

KNAL! Het geluid van de urn die op de grond te pletter sloeg bracht haar met een schok terug uit haar verdoving. Met starre ogen keek ze naar het hoopje as te midden van de scherven. Met stramme vingers raapte ze het briefje op. Ditmaal richtte ze haar aandacht niet op het briefje zelf, maar op de ondertekening: Uranium. Het was alsof ze een emmer koud water over zich heen kreeg. Met doffe ogen keek ze naar de as van wat eens Meerl geweest was, haar meest vertrouwde sluipmoordenaar. Ze besefte met een schok dat ze door zijn dood meer getroffen was dan door die van haar echtgenoot. Ze had de oude man te lang om zich heen gehad. Zolang er nog leven in zijn botten was geweest, had hij nog over de macht beschikt om veranderingen aan te brengen. Toen hij tenslotte zijn laatste adem had uitgeblazen, had zij voor het eerst in jaren opgelucht ademgehaald, alsof er een steen van haar hart was weggenomen. Maar nu begon er op die plaats een nieuwe steen te huizen en haar adem kwam met snelle stoten. Ze schopte venijnig naar de as, alsof ze zo de betekenis ervan uit haar leven kon bannen. Hoe was het mogelijk dat Meerl had gefaald? Meerl, de behoedzame, de vaardige, Meerl de stoutmoedige en dappere! 'Dalat!' 'Ja, mevrouw?' Met toegeknepen ogen en samengeperste lippen dacht Lydia na over het plan dat haar voor ogen stond. Maar niet lang. 'Roep kolonel Maljan. Zeg hem dat hij onmiddellijk moet komen.' Ze had één week de tijd om iemand te vermoorden. En het werd tijd dat ze haar ware gezicht liet zien. Lydia liet zich naar de voet van de heuvel dragen die naar het landgoed van Clane leidde. Ze droeg een dichte sluier en haar draagstoel werd gedragen door slaven die nog nooit met haar in het openbaar verschenen waren. Haar draagstoel was oud en behoorde toe aan een van haar hofdames. De ogen die door deze uitstekende vermomming werden verhuld, straalden van opwinding. De ochtend was onnatuurlijk heet. Uit de richting van Clanes huis joegen golven van hete lucht de heuvel af. En na een tijdje zag ze dat de soldaten die enkele tientallen meters voor haar uitgingen nu stilstonden. De onderbreking duurde haar te lang en ze begreep er niets van. Ze stond net op het punt uit haar stoel te klimmen, toen ze Maljan op zich af zag komen. De donkerogige officier met z'n haviksneus transpireerde zichtbaar. 'Mevrouw,' zei hij, 'we kunnen niet bij die omheining komen. Hij schijnt in brand te staan.' 'Ik zie geen vlammen.' 'Zo'n soort vuur is het niet.' Het verbaasde Lydia om te zien dat de man stond te trillen van angst. 'Er is daar iets onnatuurlijks aan de hand,' zei hij. 'Het staat mij niet aan.' Toen kwam ze haar stoel uit; het verkillende gevoel van de nederlaag had al bezit van haar genomen. 'Heb je geen verstand?' grauwde zij. 'Als je niet over die muur heen kunt, laat je mannen dan vanuit ruimteschepen op het terrein neerkomen.' 'Daar heb ik al om gevraagd,' zei hij, 'maar...' 'Maar!' zei Lydia, alsof het een vloek was. 'Ik zal zelf wel naar die muur gaan kijken.' Ze liep naar boven en bleef opeens staan op de plek waar de soldaten naar adem lagen te snakken. De hitte was al in krachtige golven op haar afgekomen, maar op dat punt werd haar de adem afgesneden. Ze kreeg een gevoel alsof haar longen verschroeiden. Haar keel was zo droog als as. Ze ging achter een struik staan. Maar dat hielp niet. Ze zag dat de bladeren al verschroeid en verzengd waren. Toen trok ze zich terug achter een uitsteeksel op de heuvel. Ze kroop er achter, te zeer onthutst om na te kunnen denken. Langzaam bemerkte ze dat Maljan van achteren op haar toekwam. Hij hijgde en het duurde even voor hij een woord kon uitbrengen. Toen wees hij naar boven. 'De schepen,' zei hij. Ze keek toe hoe ze laag boven de bomen scheerden. Toen verdwenen ze weer uit het gezicht, achter de bomen die de weide van Clanes landgoed aan het oog onttrokken. Het waren vijf schepen in totaal, die nu langs de grens van het landgoed verdwenen. Lydia merkte op dat de soldaten die hulpeloos om haar heen op de grond uitgestrekt lagen nu enigszins opgelucht raakten. 'Zeg tegen je mannen dat ze zich beneden moeten verzamelen,' commandeerde ze hees, en ging er zelf gehaast van door. De straatweg onder aan de heuvel was nog bijna geheel verlaten. Er waren een paar mensen blijven staan om met een verbaasd gezicht naar het gedoe van de soldaten te kijken, maar zij verwijderden zich toen ze daartoe het bevel kregen van de wachtposten die op de weg waren uitgezet. Het hoefde niet bekend te raken dat deze veldtocht meer was dan een particuliere aangelegenheid. Ze wachtte. Er kwam nog geen geluid van achter de bomen, waar de schepen zich moesten bevinden. Het was alsof ze in een kloof van stilte gestort waren. Er ging een half uur voorbij en toen kwam er plotseling een schip in zicht. Lydia hield haar adem in en keek toen toe hoe de machine over de bomen heen op hen afkwam en op de weg landde. Een man in uniform stapte uit. Maljan wuifde naar hem en liep snel op hem af. Het gesprek dat volgde werd op ernstige toon gevoerd. Tenslotte draaide Maljan zich om en zichtbaar aarzelend kwam hij op haar toe. Met ingehouden stem sprak hij: 'Het huis zelf is onbereikbaar door een hittemuur. Maar zij hebben met jonker Clane gesproken. Hij wil met u praten.' Bedachtzaam liet ze dat tot zich doordringen. Ze was al tot het besef gekomen dat deze tegenstand dagenlang zou kunnen duren. Als ik hem maar kon bereiken, besloot ze, harteloos en zonder wroeging, door te doen alsof ik op zijn voorstellen inga... Dat scheen een uitstekend idee. Toen het luchtschip haar over de omheining tilde, was de hitte die uit de muren van het huis opgloeide, afgezwakt tot een draaglijke temperatuur. En hoe ongeloofwaardig het ook klonk, Clane had er in toegestemd dat ze een tiental soldaten als lijfwacht meebracht. Toen ze het huis binnenging, kreeg ze al het gevoel   dat er iets niet in orde was. Ze zag niemand, geen slaaf, niets bewoog zich. Ze liep in de richting van de slaapkamer, met iedere stap in een trager tempo. Langzaam raakte zij ondanks zichzelf vol bewondering. Het leek ongelooflijk dat zijn voorbereidingen zó grondig waren geweest dat hij zelfs al zijn slaven naar elders had gestuurd. En toch paste het allemaal in het schema. Nog nooit had hij een fout gemaakt waar het zijn bemoeienissen met haar betrof. 'Grootmoeder, ik zou maar niet dichterbij komen.' Ze bleef stokstijf staan. Ze zag dat ze op minder dan een meter afstand was gekomen van de gang die naar zijn slaapkamer leidde. Clane stond aan het andere eind en hij scheen helemaal alleen te zijn, zonder verdediging. 'Als u dichterbij komt,' zei hij, 'slaat de dood automatisch toe.' Ze zag niets ongewoons. Aan de gang was bijna niets veranderd. De draperieën waren van de muren genomen en lieten nu de tempelsteen zien die er onder had gezeten. Toch voelde ze, terwijl ze daar stond, een vage hitte, onnatuurlijk en dodelijk. Ze moest zich inspannen om dat gevoel van zich af te zetten. Ze opende haar lippen om een bevel te geven, maar Clane sprak het eerst. 'Grootmoeder, doe niets ondoordachts. Denk na, voor u de krachten van het atoom trotseert. Is het nog niet tot uw verstand doorgedrongen wat er vandaag is gebeurd? Het moet u nu toch duidelijk zijn dat degene die de goden liefhebben niet vernietigd kan worden.' Haar gezicht liet zien dat ze zich door niets zou laten tegenhouden. 'De oude zegswijze luidt anders,' zei ze. 'Zij die de goden liefhebben, sterven jong.' Toch aarzelde ze opnieuw. Wat haar verbijsterde was dat hij daar maar bleef staan, minder dan tien meter van haar af, ongewapend, onbeschermd, een zwakke glimlach op zijn lippen. Wat is hij veranderd, dacht ze. Zijn zenuwaandoening heeft hij nu overwonnen. En wat een hemels gezicht, zo rustig, zo vol vertrouwen. Vol vertrouwen! Was het dan mogelijk dat er wél goden bestonden? Was het mogelijk? 'Grootmoeder, ik waarschuw u, beweeg u niet. Als u een bewijs wilt dat de goden zullen toeslaan om mij te beschermen, stuur dan uw soldaten. Maar beweeg zelf niet.' Ze voelde zich zwak worden, haar benen waren gevoelloos. De overtuiging waarvan zij nu doordrongen raakte, de zekerheid dat hij geen hoog spel speelde, bracht haar tegelijkertijd tot het besef dat ze zich nu niet kon terugtrekken. Toch moest ze dat. Ze werd zich er ook van bewust dat er waanzin school in haar vreselijke besluiteloosheid. En ook wist ze dat ze er de vrouw niet naar was om bewust zelfmoord te plegen. Daarom moest ze opgeven, zich terugtrekken, de werkelijkheid van de nederlaag aanvaarden. Ze opende haar lippen om het bevel te geven, toen het gebeurde. Wat de soldaat er toe bewoog om in actie te komen zou nooit duidelijk worden. Misschien werd hij ongeduldig. Misschien dacht hij dat hij er promotie door kon maken. Wat de reden ook was, plotseling riep hij uit: 'Ik krijg dat monster wel voor u!' En sprong naar voren. Hij was Lydia nauwelijks een meter voorbij of hij viel in stof uiteen. Op de plaats waar hij zich had bevonden zweefde nu een aantal asdeeltjes langzaam naar de grond. Toen kwam er nog een vloedgolf van hitte. Lydia, die instinctief opzij was gaan staan, werd er nauwelijks door beroerd, maar de soldaten die achter haar stonden werden er door overmand. Er klonk een afschuwelijk gekrijs en geschreeuw en in een wirwar maakten ze zich uit de voeten. Er werd een deur dichtgeslagen en ze was alleen. Ze ging rechtop staan, hoewel er nog een golf van hete lucht uit de gang op haar afkwam. Behoedzaam bleef ze staan waar ze was en riep hem. 'Clane!' Het antwoord kwam onmiddellijk. 'Ja, grootmoeder?' Een ogenblik lang aarzelde ze. Ze voerde een angstige strijd om de drang tot overgave niet de overhand te laten krijgen. Eindelijk klonk het, langzaam: 'Wat wil je?' 'Dat er een eind komt aan de aanvallen op mij. Volledige samenwerking op politiek gebied, maar zonder dat het volk daar iets van af weet.' 'O!' Ze begon gemakkelijker adem te halen. Ze had gevreesd dat hij publieke erkenning zou eisen. 'En als ik daar niet op in ga?' zei ze tenslotte. 'De dood!' Hij zei het kalm. Er kwam zelfs geen twijfel bij de vrouw op. Er werd haar een kans gegeven. Maar er was nog één ding. Iets heel belangrijks. 'Clane, is je uiteindelijke doel het Gebiederschap?' 'Nee!' Zijn antwoord kwam te snel. Haar gevoel zei haar dat ze hem niet moest geloven. Maar het duurde niet lang of ze was blij dat hij het ontkend had. In zeker opzicht had hij zich daardoor gebonden. Haar gedachten raakten vervuld met al de mogelijkheden die deze situatie haar schonk, maar toen richtte ze haar aandacht weer op de nuchtere noodzaak van dit moment. 'Nu, goed,' zei ze met een zucht. 'Ik aanvaard je voorstel.' Weer in het Paleis aangekomen belastte ze een sluipmoordenaar met een taak die noodzakelijk was om te voorkomen dat de wereld te weten kwam dat Vrouwe Lydia een belangrijke nederlaag had geleden. Laat in de middag kwamen er twee berichten binnen. De mededeling dat Tews, eerder dan verwacht, was geland, en dat hij al op weg was naar het Paleis. En het eveneens bevredigende nieuws dat kolonel Maljan dood in een steeg lag met een mes in een van zijn nieren. Pas toen drong het tot haar door dat ze nu in de toestand verkeerde die haar overleden echtgenoot haar had aanbevolen, omstandigheden die haar de grootste mate van veiligheid en welzijn waarborgden. Pas toen kwamen de tranen en het besef van haar grote verlies. De graftombe van de Gebieder werd, op aandringen van het volk van Linn, getooid met een eresaluut dat nog nooit aan iemand was toegekend:

 

MEDRON LINN

VADER DES VADERLANDS

 

Veertien

 

In hoge regerings- en militaire kringen in Linn en op Venus werden de opeenvolgende veldslagen tegen de Venusiaanse stammen van de drie middeneilanden met hun juiste naam aangeduid: oorlog! Voor propagandadoeleinden werd te pas en te onpas het woord opstand gebruikt. Het was een noodzakelijke vertekening van de gang van zaken. De vijand vocht met de felheid van een volk dat wist wat slavernij betekende. Om de soldaten tot evenveel felheid en haat op te wekken, was er geen woord dat zo goed aan zijn doel voldeed: opstandeling. Mannen, die in de moerassen aan afzichtelijke gevaren waren blootgesteld geweest, konden zich nauwelijks inhouden bij de gedachte dat het verraders jegens het Rijk waren die al deze moeilijkheden veroorzaakten. Generaal Jerrin, een uiterst rechtvaardig man, die een dapper en vindingrijk tegenstander bewonderde, deed bij wijze van uitzondering geen pogingen om deze valse indruk weg te nemen. Hij besefte dat de Linneanen onderdrukkers waren, en er waren tijden dat hij de weerzin van zich af moest zetten omdat zoveel mannen moesten sterven teneinde een dapper volk onverdiend te onderdrukken. Maar hij besefte eveneens dat er geen andere keus was. De Venusianen waren op een na het gevaarlijkste ras in het zonnestelsel, slechts overtroffen door de Linneanen. Al driehonderdvijftig jaar lang hadden de twee volkeren elkaar bevochten, en pas toen ongeveer veertig jaar tevoren legers van Raheinl waren geland op Uxta, het grootste eiland van Venus, werd er een zege van enige betekenis behaald. Het jonge militaire genie was pas achttien jaar oud ten tijde van de slag van het Casunamoeras. Er volgde een snelle zege op de twee andere eilanden, maar toen deden zijn tot verbijstering gebrachte volgelingen in Linn de burgeroorlog ontbranden, een burgeroorlog die acht jaar later eindigde met de terechtstelling van Raheinl door de Gebieder. Met evenveel felheid veroverde deze laatste nog vier eilanden op de Venusianen. Over elk daarvan stelde hij een eigen regering aan, hij deed oude talen herleven en onderdrukte de gemeenschappelijke taal, en zo streefde hij er naar de eilanders het gevoel te geven dat zij afzonderlijke volkeren waren. Jarenlang scheen dat goed te gaan - maar toen namen ze in één georganiseerde opstand de belangrijkste steden van de vijf grootste eilanden in. En kwamen tot de ontdekking dat de Gebieder sluwer was geweest dan ze hadden gedacht. De militaire bolwerken bevonden zich niet in de steden, zoals ze hadden aangenomen en zoals hun spionnen hen hadden bericht. De kernpunten van de Linneaanse macht waren gelegen in een onmetelijke reeks kleine bolwerken die zich in de moerassen bevonden. Deze bolwerken hadden altijd de indruk gewekt niet al te sterke buitenposten te zijn, eerder bedoeld om ongeorganiseerd verzet de kop in te drukken dan een werkelijke opstand. En geen enkele Venusiaan had ooit de moeite genomen om ze te tellen. De indrukwekkende stadsbolwerken, die krachtige aanvallen te verduren kregen, bleken slechts uit loze muren te bestaan. En toen de Venusianen zich organiseerden om de burchten in de moerassen aan te vallen, was het al te laat, er school geen verrassing meer in hun aanval. Vanaf de Aarde waren versterkingen onderweg. Wat een overwinning in één slag had moeten worden, werd een traag verlopende oorlog. En al lang geleden hadden de Venusianen het lege gevoel gekregen dat ze niet konden winnen. Maand na maand werd de bankschroef van stalen wapens, gesteund door vloten luchtschepen en andere vaartuigen, strakker aangedraaid om de steeds kleiner wordende gebieden die ze nog in hun macht hadden. Voedsel werd steeds schaarser, en het zag er naar uit dat de oogst dit jaar schraal zou zijn. De mannen zagen er grimmig en gespannen uit, de vrouwen huilden vaak en maakten veel werk van hun kinderen, die niet onberoerd gelaten werden door de atmosfeer van angst. De terreur bracht wreedheid teweeg. Gevangen genomen Linneanen werden opgehangen aan palen, hun voeten bungelden op slechts enkele centimeters van de grond. De verwrongen dode gezichten van de slachtoffers staarden de verwrongen, met haat vervulde gezichten van hun moordenaars aan. De levenden wisten dat elke rekening vereffend zou worden met verkrachting en dood. Ze eisten vooruitbetaling. Maar er zaten meer kanten aan de bestaande toestand dan het zich liet aanzien. Ongeveer een half jaar eerder was er een bericht tot Adviseur Tews doorgedrongen dat Jerrin op het punt stond een zege te behalen. Pijnlijk besefte hij hoezeer het volk zich zou kunnen laten gaan wanneer het van zo'n belangrijke overwinning vernam. Dat zou een bedreiging kunnen vormen voor zijn eigen plannen, hoe ruim van opzet die ook waren. Na ampel nadenken werd hij herinnerd aan een verzoek om versterkingen dat Jerrin al een jaar eerder had ingediend. Destijds had Tews gevonden dat niemand er belang bij had wanneer de Venusiaanse oorlog tot een snel einde werd gebracht, maar nu lag de situatie anders. Voorwendend alsof hij zich liet leiden door bezorgdheid om Jerrin, legde hij het Patronaat het verzoek voor, vergezeld van zijn aanbeveling dat er minstens drie legioenen werden samengesteld om 'onze in het nauw gedreven strijdkrachten tegen een ervaren en geslepen vijand' te helpen. Hij had daar aan toe kunnen voegen, maar dat deed hij niet, dat hij van plan was de versterkingen persoonlijk af te leveren en op deze wijze een aandeel te krijgen in de overwinning. Het Patronaat zou hem geen triomfbetuiging durven weigeren, een eerbewijs dat Jerrin al in het vooruitzicht was gesteld. Hij besprak zijn voorgenomen reis met zijn moeder, Vrouwe Lydia, en krachtens haar politieke overeenkomst met Clane, gaf ze deze mededeling door aan de mutant. Het drong niet tot haar door dat ze haar zoon verried. Zoiets was verre van haar. Maar ze wist wel dat het feit dat Tews naar Venus ging spoedig algemeen bekend zou zijn, en cynisch als ze was, bracht ze het bericht minder dan twee weken voor Tews zou vertrekken aan Clane over. Zijn reactie verbijsterde haar. Onmiddellijk vroeg hij de volgende dag een audiëntie bij Tews aan. En Tews, die een hartelijke houding aannam jegens de kleinkinderen van wijlen de Gebieder, dacht er niet aan om Clanes verzoek om een bezoek aan Venus te brengen niet in te willigen. Het verbaasde hem toen de door Clane uitgeruste expeditie binnen een week na het verzoek vertrok, maar hij kon er geen kwaad in ontdekken. De aanwezigheid van Clane op Venus zou Jerrin in verlegenheid brengen. Toen er vijfentwintig jaar tevoren een mutant in de familie Linn was geboren, had dat sensatie veroorzaakt. Door zijn levenswijze was het bijgeloof inzake dergelijke halfmensen afgezwakt, maar de domme onder het volk kenden nog hun vrees. Wanneer de omstandigheden zich daartoe leenden, zou het volk ze nog stenigen - en het was heel goed mogelijk dat de soldaten in paniek raakten wanneer ze aan de vooravond van een veldslag een mutant zagen. Hij legde deze gedachten voor aan Lydia, en voegde daar aan toe: 'Ik krijg daardoor de gelegenheid om te ontdekken of Jerrin betrokken was bij de drie samenzweringen tegen mij die ik in het afgelopen jaar heb verijdeld. En als dat zo is, dan kan ik gebruikmaken van de aanwezigheid van Clane.' Lydia zei niets, maar de ongerijmdheid in de redenering zat haar dwars. Eenmaal had zij ook plannen gesmeed tegen Clane. Al maandenlang vroeg ze zich nu af of ze er goed aan had gedaan, toe te geven aan de blinde impuls van moederliefde, die haar had doen samenzweren om Tews aan de macht te brengen. De regering, die nu onder leiding van Tews stond, kenmerkte zich door besluiteloosheid, en hijzelf wrong zich in de raarste bochten om de schijn op te houden dat hij een meer liberaal gezinde regering wilde vestigen. Zijn overgangsplannen waren te vaag. Omdat het manoeuvreren met macht haar met de paplepel was ingegoten, wilde het haar voorkomen dat ze een hypocriet op het eerste gezicht kon herkennen. 'Hij begint de smaak van de macht te pakken te krijgen,' dacht ze, 'en hij beseft dat hij veel te veel gepraat heeft.' De gevolgen die daaruit voort konden vloeien, maakten haar bezorgd. Het lag in de aard der dingen dat de ene politicus de ander bedotte, maar wanneer een politicus zichzelf bedotte, dan zat daar een gevaarlijk luchtje aan. Gelukkig kon er maar weinig gevaarlijks op Venus gebeuren. Uit haar eigen onderzoekingen was gebleken dat er bij de samenzweringen tegen Tews geen belangrijke families betrokken waren; bovendien was Jerrin er de man niet naar om een politieke stellingname door te drukken. De aankomst van Tews zou hem niet lekker zitten. Hij zou onmiddellijk inzien waar Tews op uit was, maar hij zou er geen vinger tegen uitsteken. Na het vertrek van Tews en zijn drie legioenen legde ze zich toe op haar gewone taak: voor hem te regeren. Ze had een aantal gedachten die een vastere greep op het Patronaat behelsden en er liepen nog een honderdtal mensen rond die ze al een tijdje had willen vermoorden. Gedurende de hele tijd waarin er een crisis op Venus heerste, ging het leven in Linn z'n gewone gangetje.

 

Vijftien

 

Aanvankelijk was het land onder hen een schaduw die je door de nevel heen zag. Toen de drie ruimteschepen van Clane Linns expeditie door de atmosfeer van tweeduizend mijl heen braken, trok de vaagheid weg uit het landschap. Bergen die er eerder als landkaarten dan als gebieden uitzagen kregen eindelijk hun vorm. De uitgestrekte zee in het noorden zonk weg achter de verre horizon van moerasland, heuvels en bossen. De werkelijkheid werd steeds woester, maar de landingsplaats lag nu recht voor hen, vlak bij een enorm zwart gat in de lange, smalle vlakte. De schepen werden afgemeerd op een groene weide, die een halve mijl verwijderd was van de kuil en deze lag in noordoostelijke richting. Ongeveer zeshonderd mannen en vrouwen, waarvan er driehonderd slaven waren, en een grote hoeveelheid materiaal gingen van boord. Tegen het vallen van de avond waren er verblijfplaatsen ingericht voor Clane en de drie slavinnen die zijn bed en tafel deelden, voor twee ridders en drie Tempelwetenschappers en voor vijf geleerden die geen deel uitmaakten van een godsdienstig genootschap. Bovendien was er een omheining geslagen voor de slaven, en de twee legeronderdelen hadden hun bivak opgeslagen in een halve cirkel om het eigenlijke kamp heen. Er werden schildwachten uitgezet en de luchtschepen trokken zich terug tot op een hoogte van honderdvijftig meter. De hele nacht lang zorgde een twintigtal vuren ervoor dat de duisternis werd teruggedrongen. Het ochtendgloren brak aan en ongehaast nam de nieuwe dag bezit van het kamp. Clane liet het aan anderen over om toezicht te houden op de werkzaamheden. Onmiddellijk na het ontbijt werden er paarden gezadeld; met vijfentwintig man, waaronder een twaalftal gewapende soldaten, ging hij op weg naar de nabijgelegen verblijfplaats van de goden. Geen van Clanes tochtgenoten was een gelovig mens, maar ze hadden slechts een paar honderd meter gereden toen hij bemerkte dat een van de ruiters erg bleek zag. Hij ging naast hem rijden. 'Is het ontbijt je niet goed bevallen?' vroeg hij vriendelijk. 'Ga maar liever terug naar het kamp en blijf vandaag rusten.' Het merendeel van degenen die hun tocht wel voort moesten zetten, zagen toe hoe de gelukkige het op een draf zette, het kreupelhout in. Het gelijkmatige van het landschap begon nu af te nemen. Aan hun voeten openden zich diepe voren in de aarde, die afliepen in de richting van de holte, welke nog niet door de bomen heen zichtbaar was. Die voren waren messcherp, te scherp, alsof er lang geleden voorwerpen uit de holte naar boven waren gesmeten zonder op hun weg enige weerstand te ontmoeten, behalve de weerstand van de aarde die ze tegelijkertijd met zich meevoerden. Clane had een theorie met betrekking tot die holtes. Atomaire oorlogvoering door een onzegbare superieure beschaving. Atoombommen die een reactie ontketenden in de grond waarin ze terechtkwamen en slechts langzamerhand opbrandden in de aarde, het beton en het staal van uitgestrekte steden. Eeuwenlang hadden die overblijfsels een dodelijke activiteit uitgestraald. Hoe lang? Dat wist niemand. Hij dacht dat wanneer men de hand kon leggen op sterrenkaarten uit die periode, het misschien mogelijk was een schatting te doen van de tijdsduur die er verstreken was. Het moest een onzegbaar lange tijd geleden zijn geweest, want verscheidene mensen die hij kende hadden op Aarde dergelijke holtes bezocht zonder er schadelijke gevolgen van te ondervinden. De godsvuren raakten nu uitgeblust. Het werd tijd dat mensen met intellectuele stoutmoedigheid met onderzoekingen begonnen. Zij die het eerst kwamen, zouden de schatten vinden. De meeste holtes op Aarde zagen er niet veelbelovend uit; ze waren overwoekerd door onkruid en kreupelhout. Bij een aantal ervan kon men in de diepte bouwsels zien, halfbegraven gebouwen, afgebrokkelde muren, geheimzinnige holen. Een handjevol mannen had zich daar in gewaagd - en had vreemdsoortige mechanische voortbrengselen mee teruggebracht; sommige daarvan waren onherstelbaar vernield, andere werkten nog; maar alle gaven ze blijk dat er een kennis aan ten grondslag lag, waarvan de Tempel-geleerden slechts vermochten te dromen. Het was deze holte op Venus, die ze nu naderden, die altijd op de verbeelding van de avonturiers had gewerkt. Jarenlang hadden bezoekers op handen en voeten achter loden of betonnen schilden gekropen en met periscopen in de fantastische diepten beneden hen gekeken. De naamloze stad die daar had gelegen moest in de ingewanden der planeet gebouwd zijn geweest. Want de grondlaag bestond uit een massa betonnen plateaus, onderbroken door zwarte holen die naar nog verdere diepten schenen te leiden. Er kwam een abrupt einde aan Clanes dagdromen. Een soldaat die voor hem uit reed liet een kreet horen, hield zijn paard in en wees recht vooruit. Clane gaf zijn paard de sporen naar de heuveltop waar de man had halt gehouden. Toen hield ook hij de teugels in. Hij keek neer op een zachtglooiend grasplateau van ongeveer dertig meter lang. Toen kwam er een lage betonnen muur. En toen kwam de holte. In het begin waren ze voorzichtig. Ze bleven in de beschutting van de muur, bang voor de uitstraling waaraan ze misschien blootstonden. Clane vormde een uitzondering. Vanaf het begin bleef hij rechtop staan en tuurde door zijn kijker naar de in de diepte gelegen verte. Langzaam zetten de anderen hun behoedzaamheid van zich af en tenslotte stonden allen, behalve twee kunstenaars, in de diepte te kijken naar de beroemdste verblijfplaats der goden. Het was geen heldere ochtend. Er trok een zwakke nevel voorbij, die het merendeel van de bodem van de holte aan het oog onttrok. Maar met behulp van kijkers was het mogelijk de omtrekken te onderscheiden en om de afgrond aan de overkant te zien die zich op tien kilometer afstand bevond. Tegen het midden van de ochtend trokken de nevels voor een groot deel op en de krachtige zon van Venus scheen de holte in, waarbij elk onderdeel bloot kwam, wanneer het tenminste niet door afstand aan het oog onttrokken bleef. De kunstenaars, die de belangrijkste omtrekken al op papier hadden gezet, gingen nu nauwgezet aan het werk. Ze waren gekozen om hun vaardigheid in het tekenen van kaarten, en Clane zag er op toe dat ze er een goed stuk werk van maakten. Zijn eigen geduld, dat hij te danken had aan zijn in afzondering doorgebrachte kinderjaren, was nog groter dan het hunne. De hele dag bleef hij de bodem van de holte met zijn verrekijker bestuderen en vergeleek dan de werkelijkheid met de tekeningen zoals die op het tekenbord vorderden. Tegen het eind van de middag was het karwei klaar en het resultaat was zeer bevredigend. Er waren niet minder dan drie routes om in noodgevallen te voet de holte uit te komen. Elke boom en spleet in de holte was duidelijk aangegeven ten opzichte van andere bomen en openingen. Rijen struiken waren eveneens schetsmatig aangegeven en elke kaart was op schaal getekend. Ook die nacht ging voorbij zonder dat er iets gebeurde. De volgende ochtend liet Clane een signaal uitgaan dat een van de ruimteschepen naar beneden moest komen en kort na het ontbijt klom hij met de twee Tempelwetenschappers, een ridder, drie kunstenaars, een twaalftal soldaten en een bemanning van vijftien koppen aan boord. Zonder moeite maakte het schip zich los van de grond. Een paar minuten later stak het zijn neus over de rand van de holte en ging het de diepte in. Ze deden geen poging om te landen, maar bleven gewoon rond zweven om naar radioactieve plaatsen te zoeken. Steeds maar rond op een hoogte die varieerde van honderdvijftig meter tot zeventig meter. Dat was nogal riskant. Het luchtschip was het enige hulpmiddel waarmee ze de aanwezigheid van atoomenergie konden aantonen. Al lang geleden had men ontdekt dat wanneer een luchtschip recht over een ander luchtschip heen ging, het bovenste schip een groot deel van zijn voortstuwingskracht verloor. Het verloor dan onmiddellijk hoogte. Daarna bewogen de twee schepen zich zo snel mogelijk uit elkaar, zodat het in zijn krachten aangetaste schip spoedig weer herstelde en zijn weg kon voortzetten. Specialisten in de krijgswetenschappen hadden al verscheidene pogingen ondernomen om van deze methode gebruik te maken teneinde vijandelijke luchtschepen neer te halen. De pogingen werden echter sterk beknot door het feit dat een schip dat zich honderdvijftig meter boven de energiebron bevond slechts in zo lichte mate gehinderd werd dat het niets uitmaakte. Negen keer nam hun schip de duik in de diepte om mogelijke straling vast te stellen, waarbij ze op hun kaarten de gevarenzone, de zwakke zone en de veilige zone aangaven. Hun uiteindelijke maatstaf was de kracht of de zwakte van de impuls. De dag eindigde terwijl ze met dat deel van hun werk nog niet klaar waren. Pas tegen het eind van de ochtend van de volgende dag waren ook hiervan alle bijzonderheden geregistreerd. Omdat het te laat was voor een landing, keerden ze terug naar het kamp en brachten de middag door met inhalen van hun achteropgeraakte slaap. Er werd besloten dat aan de eerste landing honderd man zouden deelnemen en dat ze voorraden voor twee weken zouden meenemen. De landingsplaats werd uitgekozen door Clane, nadat hij overleg gepleegd had met de ridders en de Wetenschappers. Vanuit de lucht leek het een groot betonnen bouwsel te zijn waarvan het dak en de muren nog intact waren, maar waar het zich voornamelijk door onderscheidde was dat het lag aan een van de routes waarlangs de mensen te voet de holte konden verlaten. Bovendien werd het bouwsel omringd door meer dan twintig van de geheimzinnige holachtige spleten. Het luchtschip landde zonder enige moeite en de luchtsluis werd onmiddellijk geopend. Toen Clane in de deuropening ging staan, werd hij meteen getroffen door de intense stilte. Hij stapte over de rand heen en voor de eerste keer stond hij op grond die hij tot nu toe alleen maar uit de verte had kunnen zien. Na hem sprongen de andere mannen naar buiten, en het geluid van allerlei bedrijvigheid deed aangenaam aan in de drukkende stilte. De ochtendlucht weerkaatste het ademhalen, lopen, bewegen van honderd mannen. Minder dan een uur nadat hij de eerste voet had gezet op de zachte bodem van de holte, keek Clane toe hoe het luchtschip zich van de grond verhief en snel klom tot ongeveer honderdvijftig meter. Op die hoogte begon het zijn patrouilledienst boven de hoofden van de onderzoekers. Ook hier haastte men zich niet. Er werden tenten opgezet en een begin van een verdedigingslinie aangelegd. Het voedsel werd achter een stapel beton opgeborgen. Kort voor de middag, na een vroege lunch, verlieten Clane, een ridder, een Tempelwetenschapper en zes soldaten het kampement en liepen naar het 'gebouw' dat hen naar dit terrein had gelokt. Gezien vanaf dit meer dichtbij gelegen punt bleek het helemaal geen gebouw te zijn, maar een uitsteeksel van beton en metaal, een overblijfsel van wat eens een kunstmatige spelonk in de aarde was geweest, dat getuigenis aflegde van de nutteloosheid om een veilig heenkomen te zoeken door middel van mechanische middelen, in plaats van gebruik te maken van intellectuele en morele middelen. Clane raakte door de aanblik ervan gedeprimeerd. Duizend jaar lang had het daar gestaan, eerst in een ziedende oceaan van losgebarsten energie en nu omgeven door een intense stilte, wachtend op de terugkeer van de mens. Zijn eigen schatting van de tijd die sinds die grootste der oorlogen was verstreken, lag in de orde van 8000 jaar. Hij beschikte over voldoende gegevens uit andere holten die op het kalendersysteem van de ouden betrekking hadden, om aan de hand van hun datumbepaling vast te stellen dat het huidige Linn nu in 12.000 AD leefde. Hij bleef staan om een halfopen deur te bekijken en wenkte toen twee soldaten om hem open te duwen. Zij konden er geen beweging in krijgen en daarom wrong hij zich, de soldaten opzij schuivend, behendig door de kier naar binnen. Hij belandde in een nauwe gang die ongeveer drie meter lang was en kwam toen aan een andere deur. Een gesloten deur ditmaal. De vloer was van beton, de muren en het plafond waren van beton, maar de deur was van metaal. Clane en een ridder, een grote man met zwarte ogen, konden hem zonder enige inspanning openduwen, hoewel de deur daarbij enigszins kraakte. Verbijsterd stonden ze daar. Het binnenste was niet donker, zoals ze verwacht hadden, maar zwak verlicht. De lichtgevende glans werd voortgebracht door een reeks kleine lampenbollen in het plafond. De lampen waren niet doorzichtig, maar voorzien van een ondoorschijnend, koperachtig laagje. Het licht scheen door dit laagje heen. Zoiets had men in Linn of elders nog nooit gezien. Na dit een tijdje gedachteloos in zich opgenomen te hebben vroeg Clane zich af, of de lampen waren aangegaan toen ze de deur openden. Ze bespraken dit even en deden toen de deur dicht. Er gebeurde niets. Weer maakten ze de deur open, maar de lampen flikkerden zelfs niet. Het was duidelijk dat ze al eeuwenlang hadden gebrand. Hij moest zich echt inspannen om de aandrang te onderdrukken deze vondsten onmiddellijk in bezit te nemen en naar het kamp te laten brengen. De dodelijke stilte, de lucht die hier vanaf de oudheid had gehangen, brachten hem allebei tot het besef dat het hier niet noodzakelijk was om snel te handelen. Hij was de eerste die deze omgeving betrad. Langzaam, bijna met tegenzin, richtte hij nu zijn aandacht van het plafond op het vertrek zelf. In een hoek stond een wankele tafel. Er voor stond een stoel met een kapotte poot en op de plaats waar de zitting was geweest slechts een enkel plankje. In een andere hoek lag een hoop rommel, waaronder een schedel en enkele vaag herkenbare ribben, die samen een verpulverd skelet vormden. Het overblijfsel van wat eens een menselijk wezen was geweest lag nu boven op een tamelijk lange, metalen stang. Verder bevond zich niets in het vertrek. Clane stapte naar voren en haalde de stang onder het skelet vandaan. Dit gebaar was te veel voor het samenstel van beenderen. De schedel en de ribben vergingen tot poeder en eventjes bleef er een lichte, witte nevel hangen, die zich toen op de grond neerzette. Hierna verlieten ze het vertrek. Buiten was alles nu anders. Hij was hoogstens een kwartier binnen geweest, maar in die korte tijd had er een verandering plaatsgevonden. Het luchtschip dat hen had gebracht zweefde nog boven hen. Maar een tweede luchtschip maakte aanstalten naast het kamp te landen. Met een gekraak van takken en een geluid alsof het een zucht liet, zette het schip zich neer op de grond. De deur ging open en terwijl Clane op het kamp toeliep, kwamen er drie mannen uit te voorschijn. Een van hen droeg het uniform van een adjudant verbonden aan het Hoofdkwartier en dat was degene die Clane een postmap overhandigde. De map bevatte slechts één brief en wel van zijn oudste broer, Jerrin, Bevelvoerend Generaal van de Linneaanse legers op Venus. In het testament van wijlen de Gebieder was Jerrin genoemd als mede-heerser te samen met Tews, een benoeming die in zou gaan wanneer hij de leeftijd van dertig jaar bereikte. Zijn gezagssfeer zou zich over de planeten uitstrekken. Zijn gezag in Linn zou strikt ondergeschikt zijn aan dat van Tews. Zijn brief was in korte bewoordingen gesteld:

 

Het is mij ter ore gekomen dat je op Venus bent aangekomen. Ik hoef je er nauwelijks op te wijzen dat de aanwezigheid van een mutant hier op dit kritieke ogenblik in de oorlog tegen de opstandelingen zijn bedenkingen heeft. Ik heb vernomen dat de toestemming voor dit bezoek je persoonlijk door Adviseur Tews is verleend. Als je geen inzicht hebt in het complex van motieven dat Tews er toe gebracht kan hebben je deze toestemming te verlenen, dan heb je geen oog voor de mogelijke gevaren waarin onze tak van de familie gestort zou kunnen worden. Het is mijn wens en tevens bevel dat je onmiddellijk naar de Aarde terugkeert.

Jerrin.

 

Toen Clane de brief gelezen had, werd zijn aandacht opgeëist door de commandant van het luchtschip dat de koerier had gebracht. Deze maakte enkele zwijgende gebaren in zijn richting. Clane liep naar hem toe en nam hem terzijde. 'Ik wilde u niet bezorgd maken,' zei de man, 'maar u vindt het misschien nuttig om te weten dat wij vanmorgen, kort nadat uw expeditie in de holte afdaalde, een groot aantal mannen te paard zagen, op enkele mijlen ten noordwesten van de holte. Er waren geen aanwijzingen dat ze deze richting uit wilden komen, maar ze stoven uiteen toen we een duikvlucht boven hen uitvoerden, hetgeen betekent dat het Venusiaanse rebellen zijn.' Clane haalde even zijn wenkbrauwen op en knikte toen, om aan te geven dat hij de inlichtingen begrepen had. Hij wendde zich om en liep naar zijn tent, waar hij een antwoord schreef aan zijn broer; een antwoord dat de crisis die tussen hen beiden ontstaan was van zijn scherpe kanten moest ontdoen totdat de echte crisis die hem naar Venus had doen komen Jerrin anders zou doen denken over zijn aanwezigheid. Die crisis zou over een week boven Jerrins nietsvermoedende hoofd uitbreken.

 

Zestien

 

Tews nam zijn intrek in het Paleis van de lang geleden overleden Venusiaanse keizer, Heerkei, aan de andere kant van de stad vanwaar het militaire hoofdkwartier van Jerrin was gelegen. Dit was het soort fout dat de geschiedenis schokt en dat geschiedenis maakt. Een eindeloze parade van generaals en andere officieren die Mered in en uit stroomden maakte zijn opwachting. Een aantal geslepen figuren maakte eveneens met veel nadruk de lange reis door de stad, maar zelfs onder hen waren er die er duidelijk blijk van gaven dat ze haast hadden en weinig op hadden met het langzame ceremonieel van een audiëntie bij hun heerser. Er werd een belangrijke oorlog gevoerd. Officieren die terugkeerden van het front namen als vanzelfsprekend aan dat men hun houding begreep. Zij voelden dat zij niet pasten bij de pracht en praal van Linn zelf. Slechts zij die in de gelegenheid waren reizen naar de Aarde te maken, hadden enig benul van de alom heersende onverschilligheid van de bevolking ten aanzien van de oorlog op Venus. Voor de mensen thuis was het een aangelegenheid die aan de verre fronten werd afgedaan. Al vanaf hun kindertijd kwamen er oorlogen voor, alleen veranderde af en toe de plaats waar deze werden uitgevochten. Tews leidde een vrijwel afgezonderd bestaan en daardoor werden de vermoedens waarmee hij aan land was gestapt aangescherpt. En ze joegen hem vrees aan. Hij had er niet bij stilgestaan hoe weinig populair hij was. De samenzwering moest in een vergevorderd stadium verkeren, zo vergevorderd dat duizenden officieren er van afwisten, die niet het risico wilden lopen om geconfronteerd te worden met de man, zo hadden ze al besloten, die de grote verliezer zou zijn. Ze keken waarschijnlijk om zich heen naar de enorme legers onder bevel van Jerrin. En wisten dat niemand de man kon verslaan die zoveel legioenen met uitstekende soldaten achter zich had weten te scharen. Een snelle, vastberaden aanpak, zo kwam het Tews voor, was hier noodzakelijk. Toen Jerrin hem een week na zijn aankomst een officieel bezoek bracht, raakte hij verbijsterd door de kille wijze waarop Tews zijn verzoek om de versterkingen naar het front te sturen, teneinde de legers van de Venusianen een laatste verpletterende slag toe te brengen, afwees. 'En wat,' zei Tews, toen hij tevreden merkte hoe onthutst de ander was, 'zou je doen als je de overwinning behaalt waar je zo van overtuigd bent?' Ondanks de toon waarop deze vraag gesteld werd, raakte Jerrin enigszins bemoedigd. Hij had veel nagedacht over de vorm die de overwinning die in het verschiet lag zou aannemen, en het duurde niet lang of hij wist dat dat de reden was waarom Tews naar Venus was gekomen: om te praten over de politieke aspecten van de overwinning. Hij besloot de houding van de oudere man toe te schrijven aan het aanpassingsproces dat Tews had moeten ondergaan toen hij over zoveel macht kwam te beschikken. Dit was de wijze waarop de nieuwe Gebieder op zijn hoge plaats in 's lands bestuur reageerde. Jerrin gaf een korte schets van zijn ideeën. Terechtstelling van bepaalde leiders die rechtstreeks verantwoordelijk waren voor het bevel tot het vermoorden van gevangenen, tot slaaf maken van alleen die mannen die nauw betrokken waren bij het uitvoeren van de terechtstellingen. Maar alle anderen moesten ongehinderd verder kunnen leven, ze moesten gewoon naar hun huis en gezin terug kunnen keren. In het begin zou ieder eiland als een afzonderlijke kolonie bestuurd worden, maar zelfs tijdens deze fase zou de gemeenschappelijke taal hersteld worden en er zou toestemming verleend worden tot vrije handel tussen de eilanden onderling. De tweede fase, die na vijf jaar zou ingaan, en waaraan van tevoren ruimschoots ruchtbaarheid zou worden gegeven, zou behelzen de vestiging van een verantwoordelijke regering op de afzonderlijke eilanden, maar deze gouvernementen zouden een onderdeel vormen van het Rijk en zouden zich belasten met de onderhoudskosten van de bezettingstroepen. De derde fase zou tien jaar daarna intreden en zou als kenmerk hebben de vestiging van een centraal, geheel uit Venusianen bestaand bestuur voor de eilanden, met een federaal regeringssysteem. Dit regeringsstelsel zou geen eigen troepen kennen en zou geheel aangepast moeten zijn aan de wijze waarop de Rijksregering functioneerde. Vijf jaar later zou dan de vierde en laatste fase ingaan. Alle families die over een tijdvak van twintig jaar hun trouw hadden bewezen en konden aantonen dat ze een uitzonderlijke prestatie hadden geleverd, konden het Linneaans-Venusiaanse burgerschap aanvragen, met al de voorrechten en mogelijkheden tot verbetering van hun positie die daaraan verbonden waren. 'Soms vergeet men,' zei Jerrin, 'dat Linn in oorsprong een stadstaat was, die naburige steden veroverde, en zijn macht daarover behield door de overwonnenen langzaam aan gelijke burgerrechten te schenken. Er is geen reden waarom dit systeem niet met evenveel succes tot de planeten kan worden uitgebreid.' Hij beëindigde zijn uiteenzetting met: 'Overal om ons heen zien we het bewijs dat het stelsel van absolute onderworpenheid zoals dat de laatste vijftig jaar is toegepast, volledig gefaald heeft. De tijd is nu aangebroken voor een nieuwe en vooruitstrevende wijze van politiek denken.' Tews ging bijna staan van opwinding toen hij naar deze plannen luisterde. Hij zag nu het hele beeld voor zich. Het kwam hier op neer dat wijlen de Gebieder de planeten in feite aan Jerrin had nagelaten, en dit was Jerrins plan om zijn erfenis samen te smeden tot een krachtige militaire vesting, die, als dat nodig mocht blijken, in staat zou zijn Linn zelf te veroveren. Tews liet een geveinsd glimlachje zien. Nog niet, Jerrin, dacht hij, ik ben nog steeds absoluut heerser en nog drie jaar lang zal er gebeuren wat ik zeg. Bovendien komt jouw plan misschien in botsing met mijn besluit om de republiek te herstellen, wanneer het moment daartoe gunstig is. Ik weet wel zeker dat jij, met al je liberaal aandoende gepraat, helemaal niet van plan bent het constitutionele regeringsstelsel te herstellen. Dat ideaal moet ten koste van alles gehandhaafd blijven. Hardop zei hij: 'Ik zal je aanbevelingen in overweging nemen. Wat het heden betreft, ik wens dat voortaan alle promoties door mijn handen gaan. Bevelen die je uit laat gaan aan bevelvoerende officieren te velde, dienen aan mij ter inzage te worden voorgelegd en ik zal ze dan doorsturen.' Vastberaden beëindigde hij zijn toespraak: 'De reden voor deze maatregel is dat ik me op de hoogte wens te stellen van de huidige posities van alle eenheden en van de namen van degenen die er het bevel over voeren. Dat is alles. Ik acht het een voorrecht met u gesproken te hebben. Goedemiddag, generaal.' Zo drastisch verliep zijn eerste stap. En dat was nog maar het begin. Toen de bevelen en de documenten begonnen binnen te stromen, bestudeerde Tews ze met de nauwgezetheid van een klerk. Hij voelde zich op z'n best wanneer hij met papieren bezig was, en aan elke bijzonderheid werd nog een extra belangrijkheid verleend doordat hij opgewonden raakte van het doel dat hem voor ogen stond. Deze Venusiaanse oorlog was hem niet geheel vreemd. Twee jaar lang had hij in een paleis gezeten dat enkele honderden mijlen verder naar achteren stond, en hij had de rol van bevelhebber gespeeld, een rol die Jerrin nu op zich had genomen. Zijn probleem werd dus niet gevormd door de noodzaak zich van het begin af aan met de situatie bekend te maken. Hij hoefde zich alleen op de hoogte te laten brengen van de ontwikkelingen die de laatste anderhalf jaar hadden plaatsgevonden. En hoewel die talrijk waren, ze waren niet onoverzichtelijk. Vanaf de eerste dag al kon hij zijn belangrijkste doel bewerkstelligen : vervanging van niet-loyale officieren door de horde stroopsmeerders die hij uit Linn had meegebracht. Af en toe voelde Tews zich een tikje beschaamd bij het toepassen van deze methode, maar hij rechtvaardigde zijn handelwijze op grond van de noodzakelijkheid. Iemand, die zich tegenover samenzwerende generaals geplaatst ziet, moet zijn toevlucht nemen tot kromme paden. Waar het op aankwam was, dat hij zich ervan moest overtuigen dat het leger niet werd gebruikt tegen hemzelf, de Adviseur, de rechtmatige erfgenaam van Linn, de enige wiens uiteindelijke doelstellingen niet autocratisch en zelfzuchtig waren. Een andere voorzorgsmaatregel, die hij echter niet zo belangrijk achtte, bestond hierin dat hij een aantal van Jerrins troepenopstellingen wijzigde. Het betrof hier legioenen die Jerrin had meegebracht van Mars en die naar alle waarschijnlijkheid hun trouw aan hem persoonlijk zouden betuigen. Het was misschien wel goed als Jerrin niet precies wist waar ze zich de komende paar weken bevonden. Op de twaalfde dag ontving hij van een spion het bericht waar hij op had zitten wachten. Jerrin, die twee dagen eerder aan een inspectiereis naar het front was begonnen, keerde terug naar Mered. In feite was hij al onderweg naar het Paleis en Tews had nog maar een uur de tijd. Hij was nog bezig de laatste voorbereidingen te treffen voor het onderhoud dat hij zo verbeidde, toen Jerrin al werd aangekondigd. Tews glimlachte tegen de bijeengeroepen hovelingen. Met luide stem zei hij: 'Deel zijne excellentie mee, dat ik voor het moment bezet ben, maar dat ik hem, als hij even wil wachten, graag zal ontvangen.' Deze opmerking, vergezeld van het glimlachje dat er bij hoorde, veroorzaakte door het hele vertrek heen sensatie. Het kwam slecht uit dat Jerrin niet had gewacht tot deze boodschap aan hem was overgebracht, maar integendeel de ontvangzaal al bijna had bereikt. Hij liep door tot hij voor Tews stond. Deze laatste keek hem aan met een onbeschaamdheid die in vastberadenheid wortelde. 'Nou, wat is er?' Jerrin zei kalm: 'Het is mij een onaangename taak, Adviseur, u mede te delen dat het noodzakelijk is om alle burgers onverwijld uit Mered te evacueren. Ten gevolge van ontoelaatbare achteloosheid van de zijde van bepaalde frontofficieren, hebben de Venusianen ten noorden van de stad een doorbraak geforceerd. Nog voor de ochtend zal er in Mered gevochten worden.' Enkele dames en een niet onbelangrijk aantal heren brachten verschrikte geluiden uit en iedereen liep op de paleisuitgangen af. Toen Tews met zeer krachtige stem iets uitriep, kwam de onelegante stormloop tot stilstand. Hij leunde zwaar achterover in zijn stoel en had een verwrongen lachje op zijn gezicht. 'Ik hoop,' zei hij, 'dat de nalatige officieren hun gerechte straf hebben gekregen.' 'Zevenendertig van hen,' zei Jerrin, 'zijn terechtgesteld. Hier is een lijst met hun namen, die u bij gelegenheid misschien wilt inzien.' Tews ging rechtop zitten. 'Terechtgesteld!' Er kwam opeens een ernstig vermoeden bij hem op dat Jerrin niet lichtvaardig mannen terechtgesteld zou hebben die al lang onder zijn bevel stonden. Met een ruk verwijderde hij het zegel van het document en nam met snelle blik de lijst met namen door. Elke naam die daar stond behoorde aan de nieuwbenoemde officieren van de afgelopen twaalf dagen. Heel langzaam richtte hij zijn ogen op de jongere man. Hun blikken ontmoetten elkaar en weken niet. De felle blauwe ogen van Tews fonkelden van grenzeloze woede. De staalgrijze ogen van Jerrin lieten meedogenloos zien hoezeer hij Tews verachtte en van hem walgde. 'Hooggeachte excellentie,' zei hij met zachte stem, 'een van mijn Martiaanse legioenen is aan stukken gehakt. De behoedzaam opgebouwde strategie, die het afgelopen jaar is uitgedacht, en de zorg waarmee wij deze tot uitvoering hebben gebracht, zijn weggevaagd. Naar mijn mening kunnen degenen die daarvoor verantwoordelijk zijn Venus maar beter verlaten en teruggaan naar hun genoegens in Linn - anders zal datgene waar ze dwaas genoeg zo bang voor waren, werkelijkheid worden.' Hij besefte onmiddellijk, dat dit hard moest aankomen. Tews verstijfde van zijn woorden. Een ogenblik lang was het zware gezicht van de forse man een masker van tot het uiterste ingehouden woede, waarna hij zijn razernij onderdrukte. Hij ging rechtop zitten. 'Met het oog op de ernst van de situatie,' zei hij, 'neem ik mij voor in Mered te blijven en tot nader order het bevel over de troepen aan dit front op mij te nemen. U dient onmiddellijk uw hoofdkwartier aan mijn officieren over te dragen.' 'Als uw officieren,' zei Jerrin, 'zich in de buurt van mijn hoofdkwartier begeven, worden ze de straat op geslagen. En dat geldt voor iedereen die uit dit deel van de stad komt.' Hij maakte rechtsomkeert en liep het vertrek uit. Het stond hem nog niet helder voor ogen hoe hij in de onvoorstelbare crisis die nu was ontstaan te werk moest gaan.

 

Zeventien

 

Gedurende de drie weken waarin het Venusiaanse front ineenstortte, onderzocht Clane ontelbare spelonken in de holte. En ofschoon het wat de rondzwervende troepen Venusianen betrof bij een dreiging bleef, verhuisde hij uit veiligheidsoverwegingen de gehele expeditie naar de holte. Aan de drie belangrijkste routes die de afgrond in leidden werden wachtposten uitgezet en twee luchtschepen hielden ononderbroken de wacht over de omgeving rond de holte en over de holte zelf. Deze voorzorgsmaatregelen vormden weliswaar geen volmaakte garantie tegen gevaar, maar men voelde zich een stuk geruster. Wanneer de vijand met een werkelijk grote troepenmacht naar beneden zou komen en het kamp aan zou vallen, dan zouden ze ruimschoots de tijd hebben om iedereen aan boord van de ruimteschepen te brengen en te vertrekken. Ook nog in een ander opzicht waren zij in het voordeel. Na een halve eeuw van Linneaanse heerschappij hadden de Venusianen geleerd eerbied te hebben voor de Linneaanse atoomgoden, hoewel ze zelf een zeegod vereerden die Submerne genoemd werd. Het viel te betwijfelen of ze zich goddelijk ongenoegen op de hals durfden halen door zich in een der verblijfplaatsen van de goden te begeven. Dientengevolge waren de zeshonderd mensen in de holte van het heelal afgesneden door door de geest geschapen hindernissen en tevens door het niet te miskennen feit dat de holte in zo sterke mate ontoegankelijk was. Toch bevonden zij zich niet in volledige afzondering. Elke dag maakte een van de luchtschepen de reis naar Mered en na de terugkomst in het diepste van de holte maakte Clane er een gewoonte van zich aan boord te begeven en op de ene deur na de andere te kloppen. Na elke keer kloppen werd hij omzichtig door een man of een vrouw toegelaten, waarop een vertrouwelijk onderhoud volgde. Zijn spionnen zagen elkaar nooit. Zij werden steeds tegen het schemeruur naar Mered teruggebracht en ze landden ieder afzonderlijk in verschillende delen van de stad. De spionnen waren niet allemaal huurlingen. Er waren mannen, die de hoogste rangen in het Rijk bekleedden die de mutant van Linn beschouwden als de logische erfgenaam van wijlen de Gebieder. Voor hen was Tews alleen maar 'iets tijdelijks', die, wanneer de tijd daartoe was aangebroken, weer aan de kant gezet kon worden. Het kwam voortdurend voor dat zulke figuren, die tot andere groeperingen behoorden, zich in het geheim als aanhanger van Clane beschouwden wanneer ze hem eenmaal ontmoet hadden en daarmee waren ze dan belangrijke bronnen van inlichtingen voor hem geworden. Clane kende zijn eigen politieke omstandigheden beter dan zijn geestdriftige aanhangers. Hoe sterk ook de indruk was die hij maakte op met verstand begiftigde mensen, het feit was niet weg te redeneren dat een mutant geen heerser over het Rijk kon worden. Al lang geleden had hij zijn streven in die richting opgegeven en had hij slechts twee belangrijke politieke doelstellingen als leidraad overgehouden. Hij leefde nog steeds, en verkeerde in een bevoorrechte positie omdat zijn familie een van de machtskernen van Linn vormde. Ofschoon hij onder zijn eigen verwanten geen vrienden telde, werd hij door hen geduld vanwege de band des bloeds. Het was in zijn eigen belang, dat zij hun hoge posities bleven bekleden. Wanneer zich een crisis voordeed, moest hij alles in het werk stellen om hen te helpen. Dat was uitgangspunt nummer één. Uitgangspunt nummer twee was er op gericht dat hij op zijn eigen manier deel moest hebben aan al de belangrijke politieke zetten die in het Linneaanse rijk werden gedaan, en dit uitgangspunt was geworteld in een ambitie die hij nooit waar zou kunnen maken. Hij wilde generaal worden. Zoals een oorlog zich in zijn praktische kanten aan hem openbaarde, weliswaar altijd van een afstand, leek het hem een botte en nogal domme aangelegenheid. Vanaf zijn vroegste kinderjaren had hij de strategie te velde en de verschillende vormen van tactiek bestudeerd, waarbij hij zich voornam de verwarring in zo'n mate te verminderen dat voortaan een veldslag gewonnen kon worden op grond van het verstand dat achter een bepaalde manoeuvre school. Hij kwam in Mered aan, een dag nadat het tot het treffen tussen Tews en Jerrin was gekomen, en hij nam zijn intrek in een huis dat hij al lange tijd tevoren voor zichzelf en zijn gevolg had gereserveerd. Dit geschiedde zo onopvallend mogelijk, maar hij maakte zichzelf niet wijs dat zijn komst onopgemerkt zou blijven. Er waren ook nog andere mannen die duivels geslepen waren. Anderen hielden er, net als hij, een heel leger spionnen op na. Alle plannen die geheimhouding als uitgangspunt hadden, waren tot mislukking gedoemd. Het feit dat ze soms wél slaagden, bewees alleen maar dat het gekozen slachtoffer zelf niet geslepen genoeg was. Het was een van de kleine genoegens van het leven wanneer je in staat was al de voorbereidingen die noodzakelijk waren voor een bepaalde onderneming te treffen waar je tegenstander bij stond. Zonder zich te haasten ging hij aan de slag.

 

Achttien

 

Toen Tews voor het eerst van Clanes aankomst in Mered hoorde, en dat was ongeveer een uur nadat die gebeurtenis plaatsgreep, was zijn belangstelling nog maar zwakjes. Belangrijker waren - naar het leek - rapporten die onophoudelijk uit andere bronnen binnenkwamen over de troepenverplaatsingen die Jerrin deed uitvoeren ter verdediging van de stad. Wat Tews voor een raadsel stelde, was dat een deel van die berichten van de zijde van Jerrin kwam in de vorm van afschriften van de orders die hij gaf. Probeerde de man zijn betrekkingen met hem te herstellen door te doen alsof er geen breuk had plaatsgevonden? Het was een onverwachte manoeuvre, en kon slechts betekenen dat de crisis zich had voorgedaan vóór Jerrin zich er op had ingesteld. Tews liet een koud glimlachje zien toen hij tot die conclusie kwam. Zijn prompte handelen had de oppositie in verwarring gebracht. Het moest daarom niet moeilijk zijn om de volgende ochtend met zijn drie legioenen Jerrins hoofdkwartier in te nemen en zo de muiterij te beëindigen. Tegen drie uur had Tews de noodzakelijke bevelen doen uitgaan. Om vier uur bracht een speciale spion, de verarmde zoon van een ridder, het bericht dat Clane een boodschapper naar Jerrin had toegestuurd, met het verzoek om hem die avond een onderhoud toe te staan. Bijna tegelijkertijd kwamen er berichten binnen van andere spionnen, die wezen op de bedrijvigheid die zich in Clanes verblijfplaats voordeed. Er werden onder andere verschillende kleine ronde voorwerpen die in zeildoek verpakt waren vanuit het luchtschip het huis binnen gedragen. Er werd meer dan een ton fijn gemalen koperstof in zakken een betonnen bijgebouw binnen gedragen. En tenslotte werd er een blok van het materiaal dat ook gebruikt werd om tempels te bouwen, voorzichtig aan land gebracht. Het blok moest zowel heet als zwaar geweest zijn, omdat de slaven die het het gebouw binnen droegen werptouwen gebruikten en met lood gevoerde asbesthandschoenen droegen. Tews dacht over al deze berichten na en het verontrustte hem dat ze voor hem geen betekenis hadden. Opeens herinnerde hij zich vage verhalen die hij over de mutant had gehoord, verhalen waaraan hij tot nu toe geen aandacht had besteed. Het was er het moment niet naar om risico's te nemen. Hij ontbood een lijfwacht van vijftig man en ging op weg naar het huis in Mered waarin Clane zijn intrek had genomen. Tews schrok van zijn eerste aanblik van het huis. Het ruimteschip dat volgens de berichten die hij had ontvangen weggevlogen was, was weer terug. Aan een dikke kabel die bevestigd was aan de onderste balk hing een grote gondel, zoals die wel onder ruimteschepen werden aangebracht wanneer er snel aanvullende troepenmachten vervoerd moesten worden. In de ruimte werden ze alleen gebruikt om vracht te vervoeren. Nu lag de gondel op de grond en er gonsde een zwerm slaven overheen. Pas toen hij vlak bij het huis zelf was, zag Tews wat ze aan het doen waren. Iedere man had een zeildoeken zak waarin zich koperstof bevond om zijn hals hangen, en er werd een soort vloeibare chemische stof gebruikt om het koperstof in de halfdoorzichtige romp van het schip aan te brengen. Tews klom zijn stoel uit: een grote, gezette man met doordringende blauwe ogen. Langzaam liep hij om de gondel heen en hoe langer hij keek, hoe zinlozer de hele gang van zaken hem voorkwam. En vreemd genoeg besteedde niemand ook maar de minste aandacht aan hem. Er stonden twee wachtposten, maar die schenen geen instructies gekregen te hebben met betrekking tot toeschouwers. Ze maakten het zich gemakkelijk in verschillende houdingen, stonden te roken, wisselden grove grappen uit en waren zich er voor het overige duidelijk niet van bewust dat de Adviseur van Linn zich in hun midden bevond. Tews bracht hen niet op de hoogte. Hij stond voor een raadsel, en toen hij langzaam op het huis af liep, wist hij nog niet wat hij doen moest. Opnieuw werd hem geen strobreed in de weg gelegd. In de ruime binnenhal stonden verscheidene Tempelwetenschappers te praten en te lachen. Ze keken hem nieuwsgierig aan, maar het scheen niet tot hen door te dringen dat hij niet een der hunnen was. Zachtjes zei Tews: 'Is Clane binnen?' Een van de Wetenschappers draaide zich gedeeltelijk om en maakte toen met zijn hoofd terloops een gebaar over zijn schouder. 'U zult hem in de werkkamer vinden, waar hij met de zegening bezig is.' In de woonkamer bevonden zich nog meer Wetenschappers. Inwendig haalde Tews zijn wenkbrauwen op toen hij ze zag. Hij had zich voorbereid op een drastische ingreep, indien dat nodig mocht blijken. Maar het zou van onbezonnenheid getuigen wanneer hij Clane in het bijzijn van zoveel Tempelwetenschappers arresteerde. Bovendien waren er te veel soldaten. Niet dat hij ook maar een enkele reden tot arrestatie kon bedenken. Het had er alle schijn van dat hier een godsdienstoefening werd voorbereid. Hij trof Clane aan in de werkkamer, een vertrek van gemiddelde grootte, dat op een patio uitkwam. Clane stond met zijn rug naar hem toe, in een gespannen houding over een blok tempelsteen gebogen. Tews herkende het uit de beschrijving die zijn spionnen hem hadden gegeven: het hete zware voorwerp dat de zwetende slaven zo behoedzaam uit het ruimteschip hadden aangevoerd. Op de tafel naast het blok lagen zes halve bollen van een koperachtig materiaal. Hij kreeg geen gelegenheid die van dichtbij te bekijken, want Clane draaide zich om om te zien wie er was binnengekomen. Met een glimlach op zijn gezicht ging hij rechtop staan. Tews keek Clane vragend aan. De jongeman kwam op hem toe. 'We hopen allemaal,' zei hij, 'dat deze staaf, die we in de kuil van de goden gevonden hebben, de legendarische vuurstaaf is. Volgens de legende was het een eerste vereiste dat degene die hem hanteerde zuiver van hart was, en wanneer dat het geval was dan zouden de goden, naar het hun goedacht, maar wel onder bepaalde omstandigheden, de staaf met werkzaamheid begiftigen.' Tews knikte stemmig, en maakte met zijn hand een gebaar naar het voorwerp. 'Het doet mij genoegen,' zei hij, 'te bemerken dat godsdienstige zaken je zo na aan het hart liggen. Ik acht het van belang dat een lid van onze doorluchtige familie is opgeklommen tot een hoge rang in de tempels, en er mag dan ook geen misverstand over bestaan, wat er ook gebeurt' -hier onderbrak hij zichzelf even op veelbetekenende wijze -'wat er ook gebeurt, dat je op mij mag rekenen als je beschermer en vriend.' Hij keerde terug naar het paleis van Heerkei, maar omdat hij een voorzichtig en bedachtzaam man was, die maar al te goed wist dat andere mensen niet altijd even zuiver van hart waren als ze het wilden doen voorkomen, liet hij zijn spionnen achter om een oogje in het zeil te houden of er geen tegen de stad gerichte activiteiten plaatsvonden. Het duurde niet lang of hij kwam te weten dat Clane door Jerrin was uitgenodigd voor het diner, maar dat hij was ontvangen op de koele, formele wijze die de verhouding tussen de beide broers al lange tijd had gekenmerkt. Een van de slaven, een lakei die door een spion was omgekocht, berichtte dat Clane er tijdens de maaltijd nadrukkelijk om had gevraagd dat er honderd ruimteschepen van hun patrouilletaken werden ontheven en dat deze belast werden met een taak die de slaaf niet helemaal duidelijk was. Hij had nog iets anders over het openleggen van de frontlinies naar het noordoosten, maar dit klonk zo vaag, dat de Adviseur er niet meer aan dacht, totdat hij kort na middernacht uit zijn slaap werd gewekt door wanhopige kreten en door het gerinkel van metaal dat buiten zijn slaapkamer klonk. Voor hij ook maar rechtop kon zitten, werd de deur ingetrapt en stroomde er een horde Venusiaanse soldaten naar binnen. De frontlinies naar het noordoosten waren opengelegd. Het was de derde avond van zijn gevangen name, de avond waarop de terechtstellingen zouden plaatsvinden. Tews huiverde toen de wachtposten hem ongeveer een uur nadat de schemering was ingevallen kwamen halen en hem naar het door vuren verlichte duister begeleidden. Hij zou de eerste zijn. Terwijl zijn lichaam daar bungelde, zouden twintigduizend Venusianen de strop aanhalen om de halzen van tienduizend Linneaanse soldaten. De krampachtige kronkelingen die daarop zouden volgen, zouden minstens tien of meer minuten duren. Nog nooit had Tews een nacht gezien zoals hij nu met glazige ogen aanschouwde. Op een uitgestrekte vlakte brandden ontelbaar veel vuren. Op niet al te grote afstand kon hij de hoge paal zien waaraan hij terechtgesteld zou worden. Even verder begonnen de rijen met de andere palen. Ze stonden op minder dan anderhalve meter van elkaar af en de rijen op drie meter onderlinge afstand, om zo ruimte te scheppen voor de kampvuren, die het schouwspel moesten verlichten. De ten dode opgeschreven mannen stonden allemaal al aan de voet van de palen, met gebonden handen en voeten, de stroppen om hun hals. Tews kon alleen de eerste rij duidelijk zien. Het waren allen officieren, die eerste rij slachtoffers; en bijna zonder uitzondering stonden ze allen in rusthouding. Sommigen maakten een praatje met degenen die het dichtst bij hen stonden toen Tews in hun richting geleid werd, maar het gesprek stokte toen ze hem zagen. Nog nooit in zijn leven had Tews zo'n ontsteltenis op zoveel gezichten tegelijk zich zien aftekenen. Er klonken kreten van ontzetting en van wanhoop. Tews had niet verwacht dat ze hem zouden herkennen, maar het was mogelijk dat ze te horen hadden gekregen wie hij was. Doordat hij zich drie dagen lang niet had kunnen scheren en door de schaduwen die teweeggebracht werden door de opflakkerende vuren, kreeg hij de kans niet om daar zekerheid over te verkrijgen. Niemand zei iets toen hij het schavot beklom. Tews zelf stond er verstijfd en bleek bij toen de strop om zijn nek werd gelegd. In zijn tijd had hij al menigeen laten ophangen. Het was eens een ander en opwindend gevoel, nu het slachtoffer te zijn en niet de scherprechter. De razernij die nu over hem losbrak was geworteld in de wetenschap dat hij zich hier niet zou bevinden als hij er maar echt geloof aan gehecht had dat er een tegenwaartse werking zou plaatsvinden. Maar in plaats daarvan had hij er op gerekend dat Jerrin zijn troepen tegen de vijand zou handhaven, terwijl zijn drie legioenen Jerrin de macht afhandig maakten. Diep in zijn binnenste had hij in Jerrins oprechtheid geloofd. Hij was er op uit geweest om hem te vernederen, zodat hij de verdiende triomf van een jongeman met wie hij de macht over de staat niet wenste te delen, teniet kon doen. Zijn wanhopige razernij kwam voort uit de snel opkomende gedachte, dat Jerrin eigenlijk tegen hem had samengezworen. Die gedachte zou doorgewoed hebben, als er niet opeens iets gebeurde; op dat moment keek hij toevallig naar beneden en daar, onderaan het schavot, te midden van een groep Venusiaanse leiders, stond Clane. De schok was te groot om het allemaal ineens te kunnen opvangen. Met een felle blik in zijn ogen keek Tews naar de slanke jongeman, en nu werd het beeld maar al te duidelijk. Er was een op verraad geïnspireerde overeenkomst tussen Jerrin en de Venusianen. Hij zag dat de mutant de daagse toga van een Tempelwetenschapper droeg en dat hij de metalen 'vuurstaaf' van ruim een meter lengte bij zich had. Dat deed hem ergens aan denken. Hij was die zegening in de lucht helemaal vergeten. Hij keek naar omhoog, maar het duister was nog niet verdrongen. Als het schip en de gondel zich daar in de lucht bevonden, dan konden ze niet van de nacht onderscheiden worden; ze waren onzichtbaar en onbereikbaar. Hij wierp opnieuw een blik op de mutant en bracht zichzelf tot bedaren om het woord te kunnen gaan voeren, maar voor hij iets kon uitbrengen, zei Clane: 'Excellentie, laten we geen tijd verspillen met beschuldigingen over en weer. Uw dood zou de burgeroorlog in Linn opnieuw doen oplaaien. Dat is het laatste wat wij wensen, zoals wij vanavond zullen bewijzen, en wel zodanig dat u al uw verdenkingen zult laten varen.' Tews had zich nu in bedwang. Snel ging hij de kansen op redding na. Die waren er niet. Als zijn ruimteschepen zouden proberen troepen aan land te brengen, dan hoefden de Venusianen alleen maar de stroppen aan te halen en de vastgebonden mannen op te hangen, en daarna hun onmetelijke en hier bij elkaar gebrachte leger af te sturen op de verspreide aanvallen die vanuit tientallen ruimteschepen moesten plaatsvinden. Op een dergelijke manoeuvre zouden ze zich ongetwijfeld voorbereid hebben; en aangezien dit het enige was waar hij op kon hopen, en het onmogelijk was dat er zoiets gebeurde, moesten Clanes woorden wel die van een bedrieger zijn. Zijn gedachten werden schielijk afgebroken, want de Venusiaanse keizer, een man van een jaar of vijftig met een grimmig gelaat, beklom de treden van het spreekgestoelte. Minutenlang stond hij daar, terwijl er langzamerhand een stilte viel over de geweldige menigte. Toen stapte hij naar de voorste rij megafoons toe en begon zijn toespraak in de landstaal van Venus. 'Landgenoten,' zei hij, 'op deze avond der wrake voor alle misdaden die tegen ons zijn begaan door het Rijk van Linn, hebben wij in ons midden een vertegenwoordiger van de bevelvoerende generaal van onze laaghartige vijand. Hij is de brenger van een boodschap, van een aanbod, en ik zou graag zien dat hij hier naar boven stapte en dat aanbod aan u overbracht, zodat u hem in zijn gezicht uit kunt lachen, zoals ik dat gedaan heb.' Er klonk een massale kreet vanuit het duister: 'Hang hem op! Hij moet óók hangen!' Tews raakte verkild door die fel klinkende kreet, maar hij moest de geslepenheid van de Venusiaanse leider wel bewonderen. Er stond hier een man wiens volgelingen veelvuldig getwijfeld moesten hebben aan zijn inzichten in de strijd. Zijn gezicht vertoonde lijnen waaruit koppigheid sprak, van een generaal die in de zorgen zat, die wist wat kritiek kon betekenen. Wat een kans kreeg hij hier om zich van de steun van de massa te verzekeren! Clane beklom de treden. Hij wachtte tot de stilte was weergekeerd en zei toen met een verrassend krachtige stem: 'De atoomgoden van Linn, door wie ik gezonden ben, zijn deze oorlog beu. Ik doe een beroep op hen om er nu een eind aan te maken!' De Venusiaanse keizer kwam op hem toe lopen. 'U zou iets anders zeggen!' riep hij uit. 'U-' Verder kwam hij niet. Omdat de zon opkwam. De zon kwam op. Er waren al verscheidene uren verstreken sinds hij achter de vlammende horizon van de zee in het noorden was weggezonken. Nu had hij met één sprong weer zijn plaats ingenomen in de lucht direct boven hen. Over het schouwspel van de op handen zijnde dood viel nu het licht dat de zon anders uitstraalde wanneer zij op haar hoogste punt stond. Alle palen met aan hun voet de slachtoffers, de honderdduizenden Venusiaanse toeschouwers, de uitgestrekte vlakte met de aan de kust gelegen stad in de verte, die nu duidelijk zichtbaar was, dat alles baadde in het licht. De schaduwen begonnen aan de andere kant van de vlakte. Men kon de stad alleen maar zien dank zij vaag weerschijnsel van het licht. De zee die zich in het noorden bevond en de bergen in het zuiden bleven in het duister gehuld. Toen hij dat duister zag, besefte Tews dat het helemaal niet de zon was die boven hen stond, maar een ongelooflijke vuurbal, een lichtbron die in deze grootse, maar toch beperkte ruimte de zon in lichtsterkte evenaarde. De goden van Linn hadden hun antwoord gegeven op het beroep dat op hen gedaan was. Verder ging zijn besef niet. Er klonk een kreet uit tienduizenden kelen; zo'n vreemd en verschrikkelijk geluid had Tews nog nooit gehoord. Er klonk angst in door, en wanhoop en een vreselijk ontzag. Net als de vrouwen zonken ook de mannen op hun knieën. Op dat moment drong het tot de Venusiaanse leider door hoezeer hij verslagen was. Ook hij slaakte een vreselijke kreet en hij sprong op het mechanisme toe dat de valdeur waar Tews op stond moest openen. Vanuit zijn ooghoek zag Tews hoe Clane de vuurstaaf in stelling bracht. Er kwam geen vuur, maar de keizer loste op. Naderhand wilde het Tews maar niet duidelijk worden wat er precies gebeurde, maar toch stond het hem heel levendig voor de geest dat een menselijk wezen letterlijk in iets vloeibaars veranderde. Iets vloeibaars dat op het spreekgestoelte terechtkwam en een gat brandde door het hout heen. Het beeld was zo onwerkelijk dat hij zijn ogen dichtdeed. Later kon hij zich er niet meer toe brengen die werkelijkheid ooit toe te geven. Toen hij zijn ogen tenslotte weer opendeed, kwamen er vanuit de hemel ruimteschepen neer. De nu machteloos geworden Venusianen beschouwden het plotselinge verschijnen van vijftigduizend Linneaanse soldaten als een even groot wonder als de andere twee waarvan ze getuige geweest waren. Die nacht werd er een heel reserveleger gevangen genomen, en ofschoon de oorlog zich op de andere eilanden maar voortsleepte, werd het belangrijke eiland Uxta binnen een paar weken tijds volledig veroverd. Clanes woorden werden zonder een zweem van twijfel bewaarheid. Een week later behoorde Clane op een bewolkte middag tot de vooraanstaande Linneanen die aanwezig waren bij het vertrek van de luchtvloot die Adviseur Tews op zijn terugtocht naar de Aarde zou vergezellen. Toen Tews en zijn gevolg waren aangekomen en hij het spreekgestoelte betrad, brak een groep tempelnovieten in gezang los. De Adviseur bleef staan om er even naar te luisteren, een zwakke glimlach op zijn gezicht. De terugkeer naar de Aarde, zoals zonder veel ophef door Clane aan hem was voorgesteld, kwam hem prachtig uit. Hij zou de eerste berichten over de Venusiaanse overwinning meebrengen. Hij zou de gelegenheid krijgen om alle geruchten dat de Adviseur zelf op vernederende wijze gevangen genomen was, de kop in kunnen drukken. En in de eerste plaats zou hij degene zijn die een volledige triomftoekenning voor Jerrin zou eisen. Hij stond er versteld van, dat hij tijdelijk zijn oude geslepenheid in zulke dingen vergeten was. Toen hij aan boord van het vlaggenschip klom, deden de novieten opnieuw een orgie van geluiden losbarsten. Het was duidelijk, dat ook de atoomgoden tevreden waren.

 

Negentien

 

In zijn eerste toespraak voor het Patronaat na zijn terugkeer van Venus, zei Tews onder meer: 'We kunnen het ons maar nauwelijks voorstellen, maar Linn kent thans geen vijanden van formaat meer. In de afgelopen twintig jaar hebben onze strijdkrachten een beslissende nederlaag toegebracht aan onze tegenstanders op Mars en Venus, en als gevolg daarvan verkeren we thans in een positie die historisch gezien enig in zijn soort is: de enige grote macht in de wereld die wij kennen. Het lijkt onvermijdelijk dat wij een periode van voortdurende vrede en van een op creativiteit geënt herstel tegemoet gaan.' Hij keerde terug naar het Paleis terwijl de toejuichingen van het Patronaat hem nog in de oren klonken en hijzelf nog in een jubelstemming verkeerde. Zijn spionnen hadden hem al bericht dat de Patronaatsleden de overwinning op Venus grotendeels aan hem toeschreven. Per slot van rekening had de oorlog zich vóór zijn komst een heel lange tijd voortgesleept. En toen kwam er, bijna van de ene dag op de andere, opeens een einde aan. De conclusie die ze hieruit moesten trekken was dat zijn briljante leiderschap een beslissende bijdrage had gevormd. Tews hoefde er niet geslepen voor te zijn om te beseffen dat hij Jerrin onder zulke omstandigheden op royale wijze een triomftoekenning kon verlenen zonder er zelf iets bij te verliezen. Ondanks de woorden die hijzelf voor het Patronaat had uitgesproken, verbaasde hij zich, naarmate de vredige weken voorbijgingen, steeds sterker over de realiteit van wat hij gezegd had: Geen vijanden. Niets te vrezen. Maar toch leek het onaannemelijk dat Linn meester over het heelal was, en dat hij, met de titel Adviseur, een persoonlijke macht kon uitoefenen over méér onderdanen dan ooit iemand voor hem. Zo wilde het de door trots verblinde Tews voorkomen. Natuurlijk zou hij een toegewijd leider zijn, zo stelde hij zich haastig gerust, waarbij hij de trots van het moment van zich afzette. Voor zijn geestesoog zag hij grootse monumenten, die een weerspiegeling zouden vormen van de glorie van Linn en de gouden eeuw van Tews. Dit beeld was zo edel en inspirerend, dat hij lange tijd alleen maar met de gedachte aan vage, groots opgezette plannen speelde en geen enkele concrete stap ondernam. Na korte tijd ontving hij het bericht dat Clane van Venus was teruggekeerd. Spoedig daarop kreeg hij een brief van de mutant:

 

Zijne Excellentie Adviseur Tews.

Hooggeachte oom, Ik zou u graag een bezoek brengen teneinde u op de hoogte te brengen van het resultaat van verschillende gesprekken tussen mijn broer Jerrin en mij ter zake van mogelijke gevaren voor het Rijk. Deze schijnen niet ernstig, doch wij zijn beiden bezorgd over de numerieke meerderheid van slaven in verhouding tot de burgers op Aarde. Tevens voelen wij ons gehinderd door ons gebrek aan kennis omtrent de huidige situatie zoals deze zich bij de volkeren van de manen van Jupiter en Saturnus voordoet. Aangezien dit de enige gevaren zijn die wij kunnen voorzien, kunnen wij er, hoe eerder wij elk aspect van beide problemen onderzoeken, des te meer zeker van zijn dat de toekomst van Linn bepaald zal worden door een verstandig beleid en niet door opportunisme, zoals dat generaties lang het geval is geweest.

Uw dienstw. neef,

Clane.

Tews was met deze brief niet in zijn sas. Hij maakte een bemoeizuchtige indruk. De brief deed hem er aan herinneren dat hij Linn nog niet geheel en al in zijn macht had, waardoor afbreuk gedaan werd aan de prachtige plannen die hij voor het Rijk in petto had. Deze neven zouden wellicht aandringen op compromissen die een smet zouden werpen op de schoonheid die klaarblijkelijk alleen hij kon zien. Niettemin zond hij een diplomatiek antwoord terug:

 

Beste Clane,

Het was mij een genoegen je brief te ontvangen. Zodra ik van een verblijf in de bergen ben teruggekeerd zal ik je graag ontvangen om de aangestipte punten zeer diepgaand met je te bespreken. Ik heb verschillende departementen opdracht gegeven zoveel mogelijk gegevens bijeen te brengen, zodat ons gesprek met een achtergrond van feitenkennis gevoerd zal worden.

Tews, Adviseur.

 

Hij liet de opdrachten werkelijk uitgaan en luisterde ook werkelijk naar een korte uiteenzetting van een ambtenaar die 'expert' was inzake de situatie op de manen van Jupiter en Saturnus. Deze werden bevolkt door stammen in verschillende stadia van barbaarse cultuur. De laatste rapporten waren grotendeels samengesteld uit ondervragingen van primitieve lieden die uit deze streken afkomstig waren, en van Linneaanse kooplieden die bepaalde havens daar aandeden, en deze rapporten wezen er op dat de stamhoofden als vanouds trachtten door middel van samenzwering en moord de alleenheerschappij te verkrijgen. Tews was opgelucht dat de situatie was zoals die beschreven werd, en hij vertrok naar zijn vakantieoord in de bergen met een gevolg van driehonderd hovelingen en vijfhonderd slaven. Hij was daar een maand later nog steeds, en ontving toen een tweede brief van Clane.

 

Hooggeachte Adviseur Tews,

Uw antwoord op mijn brief vormde een grote opluchting voor mij. Mag ik nogmaals een beroep op u doen, en u verzoeken door de hoofden van de betrokken departementen te laten vaststellen hoeveel bezoekers afkomstig van de manen er in de laatste tijd bij ons geteld zijn; hoeveel er zich nog hier bevinden en in welke gebieden zij zich op het ogenblik voornamelijk ophouden? De reden waarom ik dit vraag ligt in het feit dat ik ontdekt heb dat mijn berichtgevers op Europa, de belangrijkste maan van Jupiter, ongeveer een jaar geleden plotseling zijn terechtgesteld, en dat in de huidige omstandigheden al mijn inlichtingen uit dat gebied gebaseerd zijn op rapporten welke geen van alle minder dan twee jaar oud zijn en die bovendien gekenmerkt worden door uiterste vaagheid. Het heeft er de schijn van dat ongeveer vijf jaar geleden een nieuwe leider is begonnen met een poging tot eenmaking van Europa; de berichten van mijn agenten werden - wanneer ik thans de gegevens die zij verstrekten aan een nauwkeurig onderzoek onderwerp -na die tijd met de maand vager. Ik vermoed dat ik het slachtoffer ben geworden van een zeer behoedzaam opgezette propagandacampagne. Indien dit inderdaad het geval is, dan baart het mij zorgen dat iemand zo geslepen is geweest om mijn inlichtingenbronnen tot zich te trekken en van mij af te snijden. Dit zijn natuurlijk slechts vermoedens, maar het komt mij raadzaam voor, inlichtingen in te laten winnen, waarbij rekening gehouden dient te worden met de mogelijkheid dat onze huidige inlichtingenbronnen niet betrouwbaar zijn.

Uw dienstw. dienaar en neef,

Clane.

 

Doordat de mutant het woord 'agenten' gebruikte, werd Tews er op onprettige wijze aan herinnerd dat hij in een wereld van spionnen leefde. Ik vermoed, dacht hij zorgelijk, dat er zelfs op dit ogenblik propaganda tegen mi) bedreven wordt, omdat ik op vakantie ben. De mensen kunnen zich met geen mogelijkheid een voorstelling maken van de grootse projecten ten behoeve van de Staat die mijn ingenieurs en ik aan het opstellen zijn tijdens deze zogenaamde vakantie. Hij vroeg zich af, of hij door in het openbaar een reeks verklaringen af te leggen over die grandioze toekomst, misschien op geslaagde wijze de kritiek de grond in kon boren. Dat geprikkelde gevoel duurde een dag. Toen las hij Clanes brief nog eens door en besloot dat een bedaarde, diplomatieke benadering het meest gewenst was. Hij moest er op toezien altijd te kunnen zeggen dat hij zich onveranderlijk tegen elke eventualiteit wapende door het nemen van verstandige voorzorgsmaatregelen. Hij liet de nodige instructies uitgaan, bracht Clane er van op de hoogte dat zulks was geschied en begon toen ernstig na te denken over de situatie die zou gaan ontstaan wanneer Jerrin over zes a acht maanden van Venus zou terugkeren om de triomfbetuigingen in ontvangst te nemen. Het leek niet zoveel meer op het bevredigende vooruitzicht dat hem toen hij zelf van Venus was teruggekeerd, voor ogen had gestaan. Die neefjes van hem hadden er een handje van zich met staatszaken te bemoeien, waarbij gezegd moest worden dat ze wettelijk gezien het recht hadden om op te treden als raadslieden van de regering. Ieder had, krachtens de wet, een stem in de Raad waar het de aangelegenheden van Linn betrof, ofschoon geen van beiden zich rechtstreeks met het bestuur van het rijk mocht bemoeien. Ik vermoed, gaf Tews zichzelf met tegenzin toe, dat Clane er het recht toe heeft, maar wat was het ook weer dat moeder eens heeft gezegd: Slechts een onverstandig man maakt altijd van zijn rechten gebruik. Hij lachte en trok een raar gezicht. Die nacht drong het, net voor hij ging slapen, in een flits tot Tews door: Ik glijd weer af tot vermoedens - dezelfde angsten verontrusten me als toen ik op Venus was. Ik raak onder de invloed van die verdraaide paleissfeer. Persoonlijk voelde hij zich niet tot lage gedachten in staat en stond ze in anderen slechts met de grootste tegenzin toe - zo maakte hij zichzelf wijs - om zo de schadelijke uitwerking voor de staat niet nóg groter te maken. Zijn plichtsbesef - dat was zijn ware stuwende kracht, vond hij. Het dwong hem bedacht te zijn op geïntrigeer en gekonkel, om letterlijk het oor te luisteren te leggen, hoewel elke schijn van intrige slechts weerzin bij hem opwekte. Het stelde Tews gerust te beseffen dat hij zelf in wezen onkreukbaar was. Per slot van rekening, dacht hij, word ik af en toe misschien misleid, maar ik kan het niet bij het verkeerde eind hebben wanneer ik voortdurend op mijn hoede blijf voor gevaar, van welke kant ook. En zelfs een mutant die wetenschappelijk onderlegd is en die over wapens beschikt, is een aangelegenheid waarover ik, als hoeder van de Staat, moet waken. Hij had al veelvuldig nagedacht over de wapens die hij Clane op Venus had zien gebruiken. En in de dagen die verstreken, kwam hij tot het besluit dat hij stappen moest ondernemen. Hij bleef zichzelf maar voorhouden met hoeveel tegenzin hij dit deed, maar tenslotte schreef hij Clane:

 

Beste neef,

Ofschoon je kennelijke bescheidenheid je er nog niet toe heeft kunnen brengen om aanspraak te maken op de bescherming waarop je rang en de grote waarde van je werk je recht geven, ben ik ervan overtuigd, dat het je genoegen zal doen te vernemen dat de Staat bereid is de bescherming op zich te nemen van het materiaal dat je uit de holten der goden en uit andere oude bronnen hebt te voorschijn gehaald. De veiligste plaats voor al dit materiaal acht ik je residentie te Linn. Ik stel derhalve fondsen ter beschikking om alle bedoelde materialen die zich thans op je landgoed bevinden naar de stad over te laten brengen. Nog deze week zal er een escorte-eenheid op je landgoed aankomen, vergezeld van passende transportvoorzieningen, terwijl tevens vanaf heden een detachement bewakingspersoneel rond je residentie in de stad wordt gestationeerd. De kapitein van de wacht, die uiteraard verantwoording is verschuldigd aan mij, zal je natuurlijk in elk opzicht behulpzaam zijn waar het het voortzetten van je werk betreft. Het doet me genoegen, beste Clane, je met deze kostbare, maar welverdiende beschermingsmaatregel van dienst te kunnen zijn. Binnen niet al te lange tijd zou ik graag het voorrecht genieten persoonlijk door je te worden rondgeleid, opdat ik met eigen ogen kan aanschouwen uit wat voor schatten je collectie bestaat, zulks teneinde verdere bestemmingen te kunnen vinden voor het algemeen welzijn.

Met hartelijke groeten,

Tews, Adviseur.

 

Zo komt, dacht Tews, nadat hij de brief verzonden had en de strijdkrachten de nodige bevelen had gegeven, het materiaal tenminste voorlopig allemaal op één plaats terecht. Later is dan een wat nauwlettender controle altijd nog mogelijk - niet dat dat noodzakelijk zal zijn, natuurlijk. De wijze leider voorzag gewoon in elke eventualiteit. Zelfs het doen en laten van zijn meest geliefde verwanten moest hij onbevooroordeeld in het oog houden. Het duurde niet lang of hij vernam dat Clane geen verzet had geboden en dat het materiaal naar Linn was vervoerd zonder dat zich een incident had voorgedaan. Hij verbleef nog steeds in het in de bergen gelegen paleis van de Linns, toen er een derde brief van Clane aankwam. Ofschoon in korte termen vervat, was het een sociaal document van de eerste rangorde. De inleiding luidde: Aan onze oom, de Adviseur. Daar het de weloverwogen mening is van de gebroeders Jerrin en Clane Linn, dat zich in Linn een gevaarlijke numerieke meerderheid van slaven voordoet, terwijl zij het bestaan van slavernij in een gezonde Staat zeer ongewenst achten, geven zij bij dezen in overweging, dat Adviseur Tews tijdens zijn regering de navolgende principes aanmerkt als leidraad voor toekomstige generaties:

 

1. Elk ordelievend menselijk wezen heeft de vrije beschikking over zijn eigen persoon.

2. Waar het principe van de vrije beschikking thans niet erkend wordt, dient het volgens een oplopende schaal tot stand te worden gebracht, waarbij de eerste twee fasen met onmiddellijke ingang van kracht zullen worden.

3. De eerste fase zal behelzen dat voortaan geen enkele slaaf meer lichamelijk gestraft zal worden, behalve na uitspraak van de rechter.

4. De tweede fase zal behelzen dat de werkdag van een slaaf voortaan de tien uur niet zal overschrijden.

 

De andere fasen schetsten een methode om de slaven langzamerhand de vrijheid te schenken, totdat na een tijdsspanne van twintig jaar nog slechts onverbeterlijke elementen 'niet vrij' zouden zijn, en deze zouden allen onder toezicht staan van de Staat zelf, zulks op grond van wetten waarbij een ieder 'als een individuele aangelegenheid' onder de aandacht zou komen. Tews las het document onthutst en geamuseerd door. Hij herinnerde zich nog een uitspraak van zijn moeder: 'Maak je nooit bezorgd over idealisten. Op het passende moment snijdt de massa hen wel de keel af.' Zijn geamuseerdheid trok snel weg. Deze knapen bemoeien zich met de staatszaken van Linn zelf, waartoe ze slechts tot op zeer geringe hoogte bevoegdheid hebben. Toen de zomer eenmaal voorbij was en hij voorbereidingen trof om naar de stad terug te keren, dacht Tews nog eens minachtend na over die bedreiging 'jegens de Staat', die echter, zo leek het hem, steeds alarmerender vormen aan ging nemen. Op de tweede dag na zijn terugkeer in Linn ontving hij weer een brief van Clane. Hierin werd hem verzocht om een audiëntie teneinde 'zaken die betrekking hebben op de verdediging van het rijk en waarover uw departementen gegevens hebben verzameld' te bespreken. De reden dat deze brief Tews' woede opwekte, was dat de mutant hem zelfs niet de tijd gunde om na zijn terugkeer zijn zaakjes op orde te stellen. Weliswaar was hij zelf niet betrokken bij het reorganiseren van de werkzaamheden, maar het ambt dat hij bekleedde vereiste een dergelijke plichtpleging toch wel. In zijn razernij besloot Tews dat dit aandringen van Clane alle kenmerken vertoonde van een opzettelijke belediging. Ten antwoord stuurde hij een kort briefje, dat simpelweg luidde:

 

Beste Clane,

Zodra ik de meest dringende bestuursaangelegenheden heb afgedaan, zal ik je daarvan bericht geven. Wees zo goed enig geduld te betrachten.

Tews.

 

Die nacht sliep hij in het vertrouwen dat hij eindelijk een krachtig standpunt had ingenomen en dat dat tijd werd. Hij werd gewekt met rampzalig nieuws. De enige waarschuwing was een stalen glans van metaal in de vroege ochtendhemel. De binnenvallende vijand zwenkte neer op de stad Linn met driehonderd ruimteschepen. Er moesten van tevoren verkenningen hebben plaatsgevonden, want de sterkste troepenmacht landde bij de zwaar bewaakte poorten en bij de belangrijkste kazerne binnen de stadsmuren. Uit ieder schip ontscheepten zich ruim tweehonderd man. 'Zestigduizend soldaten!' zei Adviseur Tews, nadat hij de rapporten had bestudeerd. Hij liet bevelen uitgaan betreffende de verdediging van het Paleis en stuurde een postduif uit naar de drie legioenen die buiten de stad gelegerd waren; twee daarvan gaf hij het bevel aan te vallen zodra ze daartoe gereed waren. Toen ging hij bleek maar bedaard bij een raam zitten van waaruit hij het schouwspel kon bekijken, een raam dat hem een uitzicht bood op de wazige uitgestrektheid van het eigenlijke Linn. Alles was vaag en onwerkelijk. Het merendeel van de vijandelijke schepen was achter grote gebouwen verdwenen. Een paar lagen er onbeschermd, maar die zagen er dood uit. Het was moeilijk zich voor te stellen dat er in de directe omgeving verwoed werd gevochten. Om negen uur kwam er een boodschapper van Vrouwe Lydia:

 

Zoonlief,

Weet je al iets? Wie is de aanvaller? Is het een beperkte aanval, of is het een invasie met het oogmerk het Rijk te overweldigen? Heb je contact opgenomen met Clane?

L.

De eerste gevangene werd binnengebracht, terwijl Tews zich zat te ergeren over de onverteerbare suggestie dat hij zijn neef om raad moest vragen. De mutant was wel de laatste persoon waar hij nu behoefte aan had. De gevangene, een baardige reus, bekende vol trots dat hij van Europa kwam, een van de manen van Jupiter, en dat hij god noch mens vreesde. Tews schrok van de forse gestalte en kennelijke dapperheid van de man. Maar diens naïeve kijk op het leven bemoedigde hem. Gevangenen die Tews na hem te zien kreeg, vertoonden dezelfde fysieke en geestelijke kenmerken. Het duurde dus niet lang of Tews had een tamelijk duidelijk beeld van de toestand. Het ging hier om een invasie vanuit het barbaarse Europa. Kennelijk was het hen alleen om buit te doen. Maar hij moest wel snel handelen, anders zou Linn binnen enkele dagen beroofd zijn van schatten die het in de loop der eeuwen bijeengegaard had. Er kwamen bloeddorstige bevelen over Tews' lippen. Rijg alle gevangenen aan het zwaard. Vernietig hun schepen, hun wapens, hun kledij. Niets mag er aan herinneren dat zij eens de eeuwige stad met hun aanwezigheid hebben bevuild. Langzaam ging de ochtend voorbij. Tews dacht er over om met een escorte paleiscavalerie een inspectietocht door de stad te maken. Hij liet dat plan varen, toen hij bedacht dat de legercommandanten hem geen rapporten konden zenden wanneer hij zich niet op één plaats bevond. Om dezelfde reden kon hij zijn hoofdkwartier niet verplaatsen naar een minder opvallend gebouw. Net voor de middag kwam het opluchting brengende bericht, dat twee van de drie buiten de stad gelegerde legioenen in volle sterkte bij de belangrijkste poorten aanvielen. Dit nieuws bracht hem tot bedaren. Hij begon de dingen die gebeurd waren in een wat breder verband te zien, achtergrond te geven. Ietwat ontdaan herinnerde hij zich dat zijn departementen waarschijnlijk over de gegevens beschikten waar hij, daartoe aangespoord door Clane, maanden geleden om had gevraagd. Haastig liet hij verscheidene deskundigen bij zich roepen en hij keek somber voor zich uit toen ieder van deze mannen om de beurt vertelde wat hij te weten was gekomen. In feite waren er heel wat gegevens. Europa, de grote maan van Jupiter, werd al sinds onheuglijke tijden bewoond door elkaar fel bestrijdende stammen. Bij geruchte was zijn uitgestrekte atmosfeer kunstmatig ontstaan met behulp van de atoomgoden en Wetenschappers uit de gouden eeuw. Net als alle kunstmatige atmosferen, bevatte deze een hoog percentage van het gas teneol, dat zonlicht doorliet doch er voor zorgde dat er niet veel warmte in de ruimte kon ontsnappen. Ongeveer vijf jaar tevoren waren reizigers begonnen met het uitbrengen van rapporten over een leider die Czinczar heette en die op vastberaden wijze alle elkaar bestrijdende stammen van de planeet tot één volk samenbracht. Gedurende enige tijd was het zo'n gevaarlijk gebied, dat koopvaarders slechts in bepaalde daartoe aangewezen havens landden. De inlichtingen die ze ontvingen behelsden dat Czinczars poging tot eenmaking had gefaald. Daarna werd de berichtgeving nog vager. Tews, die nauwlettend had toegeluisterd, begreep dat de nieuwe leider wel degelijk succes had gehad met zijn campagne en dat de tegengestelde berichten alleen maar op propaganda berustten. De sluwe Czinczar had zich meester gemaakt van de verbindingsmiddelen naar buiten en er voor gezorgd dat deze verwarring zaaiden, terwijl hij zijn eigen positie ten opzichte van de barbaarse stammen op de planeet verstevigde. Czinczar. Er klonk een sinister ritme in die naam, hij sprak van ingehouden geweld, een onmelodieus, metaalachtig gerinkel. Als zo'n man en zijn volgelingen er van door gingen met ook maar een fractie van de schatten van Linn, dan zou de echo daarvan door het hele bevolkte zonnestelsel weerklinken. De regering van Adviseur Tews zou dan als een kaartenhuis in elkaar kunnen storten. Tews had geaarzeld. Hij had een plan in zijn hoofd dat het beste midden in de nacht uitgevoerd kon worden. Maar dat betekende dat hij de aanvallers kostbare extra uren gunde om te plunderen. Hij besloot niet te wachten, maar liet een bevel uitgaan naar het derde, in reserve gehouden, legioen. Het bevel luidde dat zij zich in de tunnel moesten begeven die naar het Paleis leidde. Bij wijze van voorzorgsmaatregel en met de hoop dat hij zo de vijandelijke leider kon afleiden, stuurde hij Czinczar een boodschap die overgebracht werd door een gevangen genomen barbaarse officier. Hij wees daarin op de dwaasheid van de aanval, welke alleen maar kon leiden tot bloedige represaillemaatregelen op Europa zelf, en hij liet er in naar voren komen dat er nog tijd was voor een eervol terugtrekken. Er kleefde maar één foutje aan dit plannetje. Czinczar had een uitgebreide eigen troepenmacht samengebracht met het doel de leidende partij van het rijk te overmeesteren. Hij had deze in reserve gehouden, in de hoop dat hij definitief te weten zou komen of de Adviseur zich al dan niet in het Paleis bevond. De vrijgelaten gevangene, die Tews' boodschap overbracht, leverde de zekerheid van Tews' aanwezigheid in het Paleis. De met volle sterkte ondernomen aanval die nu volgde overweldigde het Paleis en iedereen die zich binnen de muren ervan bevond, en verraste de legionairs die uit de geheime toegangsweg te voorschijn kwamen. Czinczars mannen lieten alle olie uit de grote paleistanks in de afhellende tunnel lopen en lieten deze ontbranden. Zo kwam er een heel legioen om. Die nacht landde er een honderdtal in reserve gehouden barbaarse luchtschepen achter de Linneaanse soldaten die de poorten bestormden. En 's morgens, toen de barbaren, die zich al in de stad bevonden, tot de aanval overgingen, werden de twee overgebleven legioenen in de pan gehakt. Adviseur Tews wist van al deze gebeurtenissen niets af. De vorige dag was zijn schedel aan Czinczars goudsmid overhandigd, met de opdracht deze van een laag Linneaans goud te voorzien en er de vorm van een drinkbeker aan te geven, om daarmee de grootste zege van de eeuw te vieren.

 

Twintig

 

Clane Linn, die op zijn landgoed zijn boekhouding controleerde, onderging het nieuws van de val van Linn zeer geschokt. Met een enkele onbelangrijke uitzondering, bevond al zijn kernmateriaal zich in Linn. Hij zond de boodschapper, die als een dwaas het nieuws had uitgebazuind toen hij het kantoor van de boekhouding betrad weg, en ging toen aan zijn bureau zitten. Hij bedacht dat hij zich voorlopig maar beter kon neerleggen bij de cijfers die zijn met de boekhouding belaste slaven met betrekking tot het landgoed hadden opgesteld. Terwijl hij het vertrek rondkeek nadat hij dit uitstel had aangekondigd, leek het hem dat minstens één van de slaven zich zichtbaar opgelucht toonde. Zonder dralen riep hij de man onmiddellijk bij zich. In zijn omgang met slaven hield hij zich aan een onverbiddelijk systeem, een systeem dat hij had geërfd van zijn lang geleden gestorven mentor Joquin, te samen met het landgoed zelf. Onkreukbaarheid, hard werken, trouw en een positieve opstelling leverden betere omstandigheden op, kortere werktijden, meer vrijheid van handelen, na het bereiken van de dertigjarige leeftijd het recht om te trouwen, na het veertigste jaar juridische vrijheid. Luiheid en ander negatief gedrag, als bij voorbeeld bedrog, werden bestraft met een in regels vastgelegde wijze van degraderen. Clane kon zich in de huidige omstandigheden geen betere behandeling voorstellen, tenzij 's lands wetten ten aanzien van de slavernij werden veranderd. En nu liet hij zich, ondanks zijn persoonlijke betrokkenheid, leiden door Joquins raad, toegepast op een situatie waarbij geen direct bewijs voorhanden was. Hij vertelde de man, Oorag, wat hem tot zijn vermoeden had geleid, en vroeg hem of zijn vermoeden gerechtvaardigd was. 'Indien je schuldig bent en het toegeeft,' zo zei hij, 'dan word je slechts één rang gedegradeerd. Als je niet bekent en later blijkt dat je wél schuldig bent, dan krijg je een degradatie van drie rangen, wat, zoals je weet, ongeschoolde ruwe arbeid betekent.' De slaaf, een forse man, haalde zijn schouders op en zei spottend: 'Wanneer Czinczar eenmaal met jullie Linneanen heeft afgerekend, dan kom jij nog voor mij werken.' 'Arbeid op het veld,' zei Clane kortaf. 'Drie maanden lang, tien uur per dag.' Het was geen tijd om genade te hebben. Een rijk dat werd aangevallen, moest niet terugdeinzen voor de krachtigste maatregelen. Alles wat als zwakte uitgelegd kon worden kon rampzalig zijn. Terwijl de slaaf door wachters werd weggeleid, schreeuwde hij over zijn schouder heen nog een laatste belediging. 'Jij ellendige mutant,' zei hij, 'jij komt nog wel waar je thuishoort wanneer Czinczar hier is.' Clane antwoordde niet. Hij vond het twijfelachtig dat de nieuwe overwinnaar door het lot was uitverkoren om alle deugnieten van Linn naar gelang van hun wandaden te straffen. Dat zou te lang duren. Hij zette die gedachte van zich af en liep naar de deuropening. Daar bleef hij staan en keek het twaalftal vertrouwde slaven aan die aan hun lessenaars zaten. 'Doe niets onbezonnens,' zei hij langzaam, met heldere stem, 'geen van jullie uitgezonderd. Indien je gevoelens koestert die gelijk zijn aan die van Oorag, houd je dan in. De val van één enkele stad in een verrassingsaanval is niet belangrijk.' Hij aarzelde. Hij deed, zo besefte hij, een beroep op hun behoedzaamheid, maar zijn verstand zei hem dat de mens ten tijde van een belangrijke crisis niet alle aanwezige mogelijkheden onder ogen zag. 'Ik ben me er van bewust,' zei hij tenslotte, 'dat het geen onverdeeld genoegen is om slaaf te zijn, ofschoon het wel zijn voordelen heeft: economische zekerheid, gratis vakopleiding. Maar de onbesuisde woorden van Oorag vormen er het bewijs van dat, indien jonge slaven de vrijheid hadden om te doen wat ze wilden, zij een hinderlijke, zo niet revolutionaire factor voor de gemeenschap zouden vormen. Helaas is het waar dat mensen van verschillende rassen slechts heel geleidelijk kunnen leren om samen te leven.' Hij liep naar buiten, er van overtuigd dat hij in de gegeven omstandigheden niet beter had kunnen handelen. Hij twijfelde er in het geheel niet aan of hier had zich, met de uitdagende houding van Oorag, het hele probleem van een volk dat slavernij toeliet in het klein voorgedaan. Indien Czinczar de zege zou behalen over een belangrijk gebied op Aarde, dan zou daar automatisch een slavenopstand op volgen. Het Linneaanse rijk bezat te veel slaven, veel te veel slaven. Buiten zag hij de eerste vluchtelingen. Ze landden bij de voornaamste graansilo's in een verscheidenheid van kleurrijke luchtscooters. Clane bleef er even naar kijken en trachtte zich voor te stellen hoe zij uit Linn waren vertrokken. Het vreemde was dat zij tot het eind van de ochtend van de tweede dag hadden gewacht. De enige uitleg was, dat de mensen weigerden te geloven dat de stad in gevaar was, hoewel het natuurlijk ook mogelijk was dat er al eerder vluchtelingen waren weggetrokken in andere richtingen, die zich dus niet in de buurt van zijn landgoed lieten zien. Opeens was Clane weer klaarwakker. Hij riep een slaaf bij zich en zond deze naar de plek waar de vluchtelingen landden, met een bevel voor zijn persoonlijke lijfwachten. 'Zeg tegen de mensen die over een snel vervoermiddel beschikken, dat ze door moeten reizen. Hier, op tachtig mijl afstand van Linn, zullen we alleen de zorg op ons nemen voor hen die te voet zijn gekomen.' Krachtig liep hij zijn officiële residentie binnen en riep de officier bij zich die het bevel over zijn persoonlijke troepen voerde. 'Ik heb vrijwilligers nodig,' legde hij uit, 'vooral mannen met een sterk godsdienstig besef, die op deze tweede avond na de invasie bereid zijn zich binnen de muren van Linn te begeven om al het draagbare materiaal uit mijn laboratorium te verwijderen.' Zijn plan, zoals hij dat tenslotte voor een veertigtal vrijwilligers uiteenzette, was de eenvoud zelve. In de verwarring die de inname van een grote stad met zich meebracht, zou het waarschijnlijk wel enige dagen duren voor het barbaarse leger alle verblijfplaatsen van enig aanzien had bezet. In het begin zouden ze dus best een huis kunnen missen dat, zoals met dat van hem het geval was, achter een haag van bomen verscholen lag. Indien het door een onfortuinlijk toeval wel reeds bezet was, dan zouden de bezetters waarschijnlijk zó gering in aantal zijn, dat ze gemakkelijk ter plaatse door enkele moedige mannen gedood konden worden. Zo moesten zij hun doel bereiken. 'Ik wil nog eens de nadruk leggen,' ging Clane verder, 'op het belang van deze taak. Zoals u allen weet, behoor ik tot de tempelhiërarchie. Aan mij zijn toevertrouwd geheiligde godsmetalen en andere geheiligde materialen, waaronder zaken die afkomstig zijn uit de verblijfplaatsen van de goden. Het zou rampzalig zijn indien deze kostbare relikwieën in onzuivere handen vielen. Ik dring er daarom krachtig bij u op aan om, indien u ten gevolge van een onfortuinlijk toeval gevangen genomen wordt, vooral niet het werkelijke doel van uw aanwezigheid bloot te geven. Zeg maar dat u gekomen bent om de persoonlijke eigendommen van de bewoner te redden. Geef zelfs toe dat u een dwaas was om uzelf om een dergelijke reden op te offeren.' Omdat hij Tews' bewakingsdetachement nog niet vergeten was, eindigde hij zijn instructies met: 'Mogelijk wordt het materiaal bewaakt door Linneaanse soldaten; in dat geval dient u de bevelvoerende officier deze brief te overhandigen.' Hij gaf het stuk aan de kapitein der vrijwilligers. Het was een door Clane ondertekende machtiging met het aan zijn rang verbonden zegel. Sinds de dood van Tews kon een dergelijke machtiging niet licht genegeerd worden. Toen zij het vertrek verlieten om zich op hun opdracht voor te bereiden, liet hij door een van zijn particuliere ruimteschepen een boodschap overbrengen naar de nabijgelegen stad Goram, om de garnizoenscommandant van die stad, een vriend van hem, te vragen wat voor tegenaanval er zou worden ondernomen. 'Laten de stedelijke autoriteiten,' zo vroeg hij, 'zien dat zij weten wat er van hen verwacht wordt wanneer zich een catastrofe van grote omvang voordoet? Of moet de aloude wet weer van voren af aan aan hen uitgelegd worden?' Het antwoord kwam in de kortst mogelijke tijd, binnen de veertig minuten. De generaal plaatste zijn troepen onder Clanes bevel en deelde hem mee dat hij boodschappers had uitgestuurd naar elke stad van enig belang op Aarde, uit naam van 'Zijne Excellentie Clane Linn, verwant in hoogste rang van de hooggeboren Tews, wijlen de Adviseur, die is omgekomen aan het hoofd van zijn troepen bij het verdedigen van de stad Linn tegen de lage en moorddadige verrassingsaanval door een barbaarse horde van beestmensen, die er op uit zijn om de schitterendste beschaving die het Heelal ooit gekend heeft, te vernietigen.' Er kwam nog meer in dezelfde termen, maar Clane schrok niet van die woordenrijkdom. Het was het aanbod zelf, en datgene wat er uit voortkwam. Namens hem, werd er een leger bijeengebracht. Na de boodschap overgelezen te hebben, liep hij langzaam naar de grote spiegel in de aangrenzende badkamer en staarde naar zijn beeltenis. Hij droeg de onopvallende studietoga van een Tempelwetenschapper. Zoals bij al zijn tempelkleding, verborgen de plooien vanaf de schouders zijn 'verschilpunten' voor de oppervlakkige waarnemer. Slechts een oplettend toeschouwer zou zien hoe omzichtig de toga rond zijn nek was opgetrokken, hoe hij zó gesneden was dat hij de 'knik' in Clanes lichaam verborg, en hoe strak de uiteinden bij de polsen waren samengebonden. Het zou drie maanden duren voor zijn broer Jerrin op Venus op de hoogte gebracht kon worden en vier maanden om Draid op Mars te bereiken, aangezien beide planeten zich aan de andere kant van de zon, gerekend vanaf de Aarde, bevonden. Het zou bijna twee keer zo lang duren voor hij bericht van hen had gekregen. Slechts één lid van de aan het bewind zijnde familie zou er kans toe zien, de steun van de verschillende elementen waaruit het rijk was opgebouwd in zijn handen te verzamelen. Omtrent het lot van de naaste familieleden van de Adviseur bestond tot nu toe geen enkele zekerheid. Bovendien waren dit allen vrouwen. Zodat Clane overbleef, de jongste broer van Jerrin, kleinzoon van wijlen de Gebieder. Derhalve zou hij voor een tijdvak van niet minder dan zes maanden optreden als fungerend Gebieder van Linn. De middag van die tweede dag van de invasie verstreek langzaam. Er begon een intocht van reusachtige schepen die soldaten aanvoerden. Tegen zonsondergang hadden meer dan duizend man hun tenten opgeslagen langs de weg naar de stad Linn en langs de rivieroever. De hemel was bedekt met kleine, vliegensvlugge ruimtescheepjes en ook met grotere ruimteschepen die behoedzaam hun weg zochten. Alle toegangen tot het landgoed werden bewaakt door infanterie-patrouilles. De wegen zelf waren praktisch verlaten. Het was nog te vroeg voor de mensenmassa's die, zoals verkenners per luchtscooter berichtten, de veroverde stad ontvluchtten. Tijdens het laatste uur voordat het donker inviel, kwamen de luchtpatrouilles met berichten dat de stadspoorten een voor een gesloten werden. En dat de stroom vluchtelingen in de nabijheid van de zich in het duister hullende stad druppelsgewijze ophield. Dit scheen er op te wijzen dat mensen die over peperdure voertuigen konden beschikken zich al in veiligheid hadden gebracht ofwel te lang hadden gewacht, mogelijk in de hoop nog een afwezig familielid te kunnen meenemen. Te middernacht gingen de vrijwilligers op weg naar hun gevaarlijke doel. Bij wijze van uiterlijk teken van zijn nieuwverworven gezag, versterkte Clane hun aantal met honderd soldaten uit het geregelde leger. Hij keek toe, hoe de in het duister gehulde schepen vertrokken en haastte zich toen naar een vergadering van die stafofficieren die kans hadden gezien zijn landgoed te bereiken. Een twaalftal mannen stond op toen hij binnenkwam. Zij salueerden en bleven toen in de houding staan. Clane was als versteend. Hij had 2:ich voorgenomen rustig te zijn, zakelijk. Hij had zichzelf aangepraat dat wat er gebeurde iets natuurlijks was. Maar wat hij nu voelde was iets heel anders. Er kwam een overbekende, een verschrikkelijke emotie in hem op. Als vanouds kon hij voelen hoe de perifere reflexen van zijn zenuwstelsel die emotie overbrachten, hoe de gevaarlijke paniek uit zijn kinderjaren begon, de paniek die een product was van zijn eerste, afschuwelijke dagen toen hij nog de gepijnigde mutant was. Zijn gelaatsspieren functioneerden. Drie keer slikte hij met moeite. Toen salueerde ook hij, met een krampachtig gebaar. Gehaast liep hij naar het hoofd van de tafel en ging zitten. Clane wachtte tot allen gezeten waren en vroeg toen om een kort overzicht van de beschikbare troepenmacht. Hij maakte notities van de aantallen die iedere officier voor zijn provincie opgaf en telde toen deze cijfers bij elkaar op. 'Van vier provincies hebben we nog niets vernomen,' zo kondigde hij aan, 'en wanneer we deze buiten beschouwing laten, komen we aan een totaal van achttienduizend geoefende soldaten, zesduizend man reservetroepen, die gedeeltelijk geoefend zijn en ongeveer vijfhonderdduizend burgers die bereid en in staat zijn de wapens ter hand te nemen.' 'Excellentie,' zei zijn vriend, Morkid, 'het Linneaanse rijk beschikt in normale omstandigheden over een staand leger van een miljoen man. Wat de Aarde betreft, het overgrote deel van de troepenmacht was gelegerd in of rond de stad Linn en is nu vernietigd. Op Venus bevinden zich nog ongeveer vierhonderdduizend man en op Mars iets meer dan tweehonderdduizend.' Clane, die uit zijn hoofd de opgegeven aantallen had opgeteld, zei snel: 'Daarmee kom ik niet aan een totaal van een miljoen man.' Morkid knikte ernstig. 'Voor het eerst in jaren is het leger niet op volle sterkte. Met de verovering van Venus leek het er op dat met alle vijanden van Linn was afgerekend, en Adviseur Tews vond dat nu de tijd gekomen was om te bezuinigen.' 'Zo,' zei Clane. Hij voelde zich alsof al het bloed uit hem was weggetrokken, als iemand die opeens ontdekt, dat hij zonder hulp niet kan lopen.

 

Eenentwintig

 

Moeizaam klom Lydia uit haar draagstoel, zich ervan bewust hoe oud en onaantrekkelijk ze er uit moest zien in de ogen van de grinnikende barbaren op het binnenplein van het Paleis. Maar daarover maakte ze zich niet zo'n zorgen. Ze moest zich nu al een hele tijd 'oud' noemen en ze schrok niet meer wanneer ze zichzelf in een spiegel bekeek. Waar het nu om ging, was dat Czinczar haar verzoek om een onderhoud had ingewilligd, nadat ze, op zijn aandringen, het voorbehoud dat haar een vrijgeleide werd toegewezen, had laten vallen. De oude vrouw lachte een vreugdeloze lach. Ze hechtte niet veel waarde meer aan het samenstel van huid en botten waaruit haar lichaam bestond. Maar ze werd wel opgewonden van het besef dat ze waarschijnlijk haar dood tegemoet ging. Ondanks haar leeftijd en ondanks de walging die ze soms voor zichzelf voelde, kon ze de vergetelheid maar nauwelijks aanvaarden. Maar Clane had haar gevraagd dat risico te nemen. Lydia was er lichtelijk door verbijsterd, dat ze niet meer opzag tegen de gedachte aan een mutant die het Gebiederschap bekleedde. Ze had haar eigen intieme redenen om te geloven dat Clane een bekwaam leider was. Langzaam liep ze langs de bekende gangen, door de gepolijste hoogpoorten en door vertrekken waarin de schatten van de familie Linn waren opgetast. Overal trof ze de forse, gebaarde jongemannen aan die van het verre Europa gekomen waren om een rijk te veroveren dat ze alleen van horen zeggen kenden. Ze keek hen aan en voelde toen hoe gerechtvaardigd al die meedogenloze stappen waren geweest, die ze in haar jongere jaren had ondernomen. De chaos waartegen ze haar hele leven gevochten had vond in deze mannen zijn belichaming, zo kwam het de oude vrouw voor. Toen ze de troonzaal binnenschreed, verlieten deze zwarte gedachten haar. Met priemende ogen keek ze rond of ze de mysterieuze leider kon ontwaren. Er bevond zich niemand op of rond de troon. Er stonden groepjes mannen te praten. In een van de groepen stond een lange, sierlijk gebouwde jongeman, die zich onderscheidde van al de anderen in de zaal. Die droegen een baard. Hij was glad geschoren. Hij zag haar en luisterde niet meer naar wat een van zijn metgezellen zei. Hij deed dit zo opvallend, dat er een stilte over het groepje viel. Die stilte deelde zich mee aan andere groepen. Er was niet meer dan een minuut verstreken of ieder in het vertrek stond met zijn gezicht in haar richting gekeerd en staarde haar aan. Iedereen wachtte tot de leider zou spreken. Lydia wachtte ook en keek naar hem met snelle, onderzoekende ogen. Czinczar was geen knappe man, maar er straalde kracht van hem uit en dat is altijd een vorm van knapheid. En toch was dit niet genoeg. De wereld der barbaren had een overvloed van krachtig ogende mannen. Lydia, die iets bijzonders in zijn uiterlijk had verwacht, stond voor een raadsel. Zijn gezicht was gevoelig en had niet de wrede uitdrukking van de anderen. Maar dat was nog niet genoeg om het feit te verklaren dat hij een absoluut heerser was over een geweldige, ongedisciplineerde horde. De grote man liep op haar toe. 'Vrouwe,' zei hij. 'U hebt om een onderhoud met mij verzocht.' Toen wist ze waar zijn kracht in school. In haar hele lange leven had ze nog nooit zo'n welluidende baritonstem gehoord, een zo zelfverzekerde stem ook. Het maakte hem anders. Ze besefte plotseling dat ze zich in zijn uiterlijk had vergist. Ze had gezocht naar gewone, alledaagse knapheid. Deze man was de schoonheid zelve. De eerste vrees kwam in haar op. Zo'n stem, zo'n persoonlijkheid... Voor haar geestesoog zag ze hoe deze man het Linneaanse rijk zijn wil oplegde. Mensenmassa's die in willoze ledenpoppen veranderden. De groten van het Rijk onder zijn betovering gebracht. Ze moest zich inspannen om de ban te doorbreken. Ze zei: 'Bent u Czinczar?' 'Ik ben Czinczar.' Toen definitief was vastgesteld wie hij was, kreeg Lydia weer gelegenheid om even na te denken. Ditmaal kwam ze sneller tot bezinning. Maar haar bezinning was nu volledig. Haar ogen vernauwden zich. Ze staarde de man aan met toenemende vijandigheid. 'Ik zie wel in,' zei ze op ijskoude toon, 'dat een onderhoud met u geen zin heeft.' 'Natuurlijk.' Czinczar boog het hoofd en haalde zijn schouders op. Hij vroeg haar niet wat haar tot die uitspraak had gebracht. Hij scheen er niet nieuwsgierig naar te zijn. Hij stond in een beleefde houding te wachten tot ze haar zegje gezegd had. 'Voor ik u zag,' zei Lydia op grimmige toon, 'nam ik aan dat u een knap veldheer was. Maar nu stel ik vast, dat u zich door het noodlot geleid acht. Ik kan me nu al indenken hoe u ten grave wordt gedragen.' Er klonken woedende klanken van de anderen in de zaal. Czinczar bracht hen met een gebaar tot stilte. 'Mevrouw,' zei hij, 'mijn officieren achten dergelijke opmerkingen beledigend. Zeg wat u te zeggen hebt, dan zal ik beslissen wat er met u moet gebeuren.' Lydia knikte, maar het was haar niet ontgaan dat hij niet zei, dat hij beledigd was. Ze slaakte een onmerkbare zucht. In haar geest had ze nu een beeld van deze man opgebouwd, en dit beeld maakte haar neerslachtig. Al door de eeuwen heen had het volk dergelijke natuurlijke leiders voortgebracht. Hun wil zei hen te heersen of te sterven. Maar het feit dat ze vaak jong stierven maakte niet zoveel verschil. Wat wel van kolossaal belang was, was dat ze tijdens hun leven een geweldige kentering in de verhoudingen teweegbrachten. Zelfs op zijn sterfbed kon zo'n man vanouds gevestigde dynastieën ten val brengen. De wettelijke heerser van Linn had hij al vermoord en hij had een vernietigende slag toegebracht aan het hart van het rijk. Weliswaar door middel van een ongehoorde militaire truc, maar de geschiedenis accepteerde dergelijke gebeurtenissen zonder tegenstribbelen. Rustig zei Lydia: 'Ik zal het kort maken, omdat u ongetwijfeld uw tijd nodig hebt voor de hogere politiek en voor verdere veldtochten. Ik ben hier op verzoek van mijn kleinzoon, Clane Linn.' 'De mutant!' Czinczar knikte. Zijn opmerking was nietszeggend en vormde slechts een identificatie, geen commentaar. Lydia schrok inwendig, omdat Czinczars kennis omtrent de heersende dynastie zich tot Clane bleek uit te strekken, die altijd had geprobeerd zich op de achtergrond te houden. Ze durfde niet bij zichzelf te rade gaan wat dit betekende. Rustig ging ze verder: 'Clane is een Tempelwetenschapper en als zodanig houdt hij zich al jarenlang bezig met op het menselijk welzijn gerichte wetenschappelijke experimenten. Het grootste deel van zijn materiaal bevindt zich echter helaas hier in Linn.' Lydia haalde haar schouders op. 'Voor u en uw mannen heeft dit materiaal geen waarde, maar het zou een groot verlies voor onze beschaving betekenen als het vernietigd werd of in het ongerede geraakte. Clane verzoekt u daarom hem toe te staan dat hij deze wetenschappelijke instrumenten door slaven van zijn stedelijke residentie naar zijn landgoed laat overbrengen. Bij wijze van tegenprestatie...' 'Ja,' echode Czinczar, 'bij wijze van tegenprestatie...' Er klonk een heel lichte spot in zijn stem en Lydia besefte opeens dat hij met haar speelde. Maar aan die mogelijkheid kon ze nu haar aandacht niet wijden. 'Als tegenprestatie,' zei ze, 'zal hij elke prijs die u redelijk acht betalen in de vorm van edele metalen en juwelen.' Toen ze dit gezegd had haalde ze eens diep adem en wachtte toen af. Het gezicht van de barbaarse leider vertoonde een uitdrukking van bedachtzaamheid. 'Ik heb horen vertellen,' zei hij, 'over de experimenten van Clane met die zogenaamde' - hij aarzelde - 'godsmetalen van Linn. Daar waren heel eigenaardige verhalen bij, en zodra ik mijn militaire taak van mij af kan leggen zal ik dat laboratorium eens met eigen ogen gaan bekijken. U kunt tegen uw kleinzoon zeggen,' zo ging hij op vastberaden toon verder, 'dat zijn plannetje om de waardevolste schatten van het hele Linneaanse rijk weer in handen te krijgen, van meet af aan tot mislukken gedoemd was. Tijdens de allereerste minuten van onze aanval waren er al vijf luchtschepen bij de residentie van Clane geland, om daarmee de mogelijkheid uit te schakelen dat de daar aanwezige geheimzinnige wapens tegen mijn vloot werden gebruikt en ik acht het zeer onfortuinlijk dat hijzelf op dat ogenblik niet in de stad was. U kunt tegen hem zeggen, dat zijn middernachtelijke poging van twee dagen geleden om het materiaal te laten overbrengen, ons niet heeft verrast en dat hij omtrent het lot van het materiaal het ergste moet vrezen.' Hij eindigde met de woorden: 'Het is een geruststellende gedachte, dat het grootste deel van zijn materiaal veilig in onze handen is.' Lydia zei niets. De woorden 'U kunt tegen hem zeggen', werkten diep op haar in. Ze had niet beseft dat ze zo gespannen was. Ze vreesde dat als ze iets zou zeggen, daaruit haar eigen ontzettende persoonlijke opluchting zou spreken. 'U kunt tegen hem zeggen...' Dat kon maar één ding betekenen. Ze zou weer mogen vertrekken. Opnieuw wachtte ze af. Czinczar liep naar voren tot hij recht tegenover haar stond. In zijn houding lag nu iets van zijn barbaarse herkomst, iets wat hij tot dan toe behoedzaam had onderdrukt. Een spottend lachje, de minachting van een fysiek krachtige man voor tekenen van decadentie, een oprecht gemeend meerderwaardigheidsgevoel ten opzichte van de verfijning die er in Lydia school. Toen hij sprak, liet hij merken dat hij zich er maar al te goed van bewust was dat hij een daad van genade stelde. 'Oude vrouw,' zei hij, 'ik laat u gaan, omdat u me een grote dienst hebt bewezen door er met listen en lagen voor te zorgen dat uw zoon Tews - hoe noemde hij het ook al weer - Adviseur werd. Uitsluitend en alleen door die manoeuvre ben ik in staat gesteld om mijn aanval op het uitgestrekte Linneaanse rijk te bewerkstelligen.' Hij glimlachte. 'U kunt gaan, maar vergeet niet wat ik gezegd heb.' Lydia had al enige tijd spijt van de sentimentele gevoelens die Tews de hoogste rang in het Rijk hadden bezorgd. Maar het was heel iets anders te ontdekken dat iemand ver weg in de interplanetaire ruimte aan die zelfde manoeuvre de kracht ontleende om een ramp voor Linn te ontketenen. Zonder een woord te zeggen liep ze naar buiten. Czinczar liep langzaam de heuvel op in de richting van de lage, onooglijke omheining die de voorkant vormde van Clanes stedelijke residentie. Bij het muurtje bleef hij staan. Hij herkende de tempelbouwstenen waarvan het was gemaakt. Bedachtzaam liep hij verder. Een paar minuten later bleef hij met dezelfde scherpe belangstelling staan voor een fontein die kokend water spoot. Tenslotte wenkte hij de ingenieur die het toezicht had op de bouw van de ruimteschepen die zijn leger naar de Aarde hadden gebracht. 'Hoe werkt dat?' vroeg hij. De ontwerper onderzocht de voet van de fontein. Hij had geen haast, deze grote, gezette man, die de reputatie had zulke grove grappen te vertellen dat sterke mannen zich er voor schaamden. Hij had zich al ingericht in een van de grote paleizen, met drie Linneaanse meisjes als maîtresse en honderd Linneaanse mannen en vrouwen als slaaf. Hij was een gelukkig man, zonder hoge eigendunk, iemand die zich nog niet liet intomen door overwegingen van trots. Hij vond de opening die naar de fontein toe leidde en knielde in de modder neer zoals een werkman dat ook zou doen. Maar daarin was hij niet uniek. Czinczar knielde naast hem neer, nauwelijks beseffend hoezeer de Linneanen van hoge geboorte die tot zijn persoonlijke slavengevolg behoorden, zich daardoor geschokt achtten. De twee mannen tuurden het duister in. 'Tempelmateriaal,' zei Meewan, de ontwerper. Czinczar knikte. Zonder verder iets te zeggen stonden ze op; al jaren lang was er over dit soort zaken uitgebreid gesproken. Toen ze een paar minuten later in het huis zelf waren, lichtten de leider en zijn trawant de zware draperieën op waarmee de muren van een gang, die naar het hoofdlaboratorium leidde, bedekt waren. Net als de muur buiten, waren deze muren warm, hetgeen veroorzaakt werd, zo leek het, door een inwendige bron. Tempelmateriaal! Opnieuw sprak geen van beiden een woord. Ze liepen door naar het eigenlijke laboratorium, en nu keken ze elkaar verbaasd aan. Het vertrek was merkbaar groter geworden dan het oorspronkelijk was, ofschoon ze dat niet konden weten. Van één muur was een groot gedeelte weggehakt en het gat, ofschoon volkomen dichtgemaakt, was nog ruw en onafgewerkt. Maar dat was slechts een muur. Op bijna elke vierkante meter van de uitgestrekte nieuwe vloer stonden dofglanzende en ook doorzichtige machines van allerlei afmeting; sommige in kennelijk afgewerkte staat, andere even onmiskenbaar onvoltooid. Een ogenblik lang hing er de sfeer dat er te veel te zien was. Met een onderzoekend oog liep Czinczar naar voren en keek naar een aantal doorzichtige voorwerpen, met een blik die probeerde het wezen van de vorm en het innerlijk te doorgronden. Tijdens die eerste ogenblikken kwam het niet bij hem op om te blijven staan voor een nauwkeuriger onderzoek. Toen zag hij, vanuit een ooghoek, een beweging. Een gloed. Hij boog zich voorover en tuurde in een langwerpig, gedeeltelijk doorzichtig, metalen omhulsel dat ongeveer de vorm van een lijkkist had en zelfs daarmee de kleurrijke en kostbare binnenbekleding gemeen had. Het inwendige echter, maakte een golvende beweging naar onderen en vormde zo een smalle doorgang. Langs deze doorgang rolde een lichtbal. Heel bedaard deed deze bal er ongeveer een minuut over om de afstand naar de andere kant af te leggen. Met hetzelfde vertoon van ongehaastheid bleef hij daar even liggen, hij scheen zich te bezinnen op wat hij vervolgens zou gaan doen, en toen begon hij, uiterst weloverwogen, aan zijn terugreis. Juist dit zinloze van de beweging boeide Czinczar. Heel behoedzaam strekte hij zijn hand uit tot op een centimeter van de bal. Er gebeurde niets. Hij trok zijn hand terug en perste zijn lippen op elkaar. Ondanks zijn aanval op Linn was hij geen man die risico's nam. Hij wenkte een wachtpost. 'Breng me een slaaf,' zei hij. Op zijn aanwijzingen strekte een voormalige Linneaanse edelman, die uit elke porie transpireerde, zijn vinger uit en raakte de bewegende bal aan. Zijn vinger drong er in door alsof er niets was. Onthutst trok hij zijn vinger terug. Maar de onverbiddelijke Czinczar was nog niet klaar met hem. Opnieuw drong de weerspannige, hoewel niet meer zo angstige, vinger door de bewegende bal heen. De bal rolde erin, erdoor, eroverheen. Czinczar gebaarde de slaaf naar opzij en stond hem bedachtzaam aan te kijken. Op zijn gezicht moest iets van wat hij in de zin had te lezen staan, want de man slaakte een kreet van ontzetting: 'Heer, ik begrijp niets van wat ik gezien heb. Niets. Niets!' 'Dood hem!' zei Czinczar. Met een dreigende blik in de ogen wendde hij zich om en richtte zijn aandacht weer op de machine. 'Er moet,' zei hij, met een koppige bijklank in zijn welluidende stem, 'een reden zijn voor deze bewegingen, voor het bestaan hiervan.'

 

Tweeëntwintig

 

'Kon ik maar...' dacht Clane herhaaldelijk. Maar hij wist dat hij niet durfde. Nog niet. Met een zekere spot had hij de soldaten die Tews gestuurd had zijn materiaal naar Linn laten overbrengen. Daartoe behoorde ook de trots van al zijn vondsten, een bal die heen en weer rolde in een doodskistachtig omhulsel; een ontdekking uit de gouden eeuw die al zijn zekerheden omver had geworpen. Juist vanwege de energiebal had hij niet geaarzeld Tews te laten beschikken over al de voorwerpen uit die oude, weergaloze beschaving. Hij hoefde zich alleen maar in de nabijheid van de bal te bevinden, en omdat hij de werking ervan kende, kon hij zichzelf erop afstemmen. Door middel van geesteskracht kon de bal dan vanaf een afstand bediend worden; al zijn geheimzinnige kracht was dan beschikbaar - ongeveer drie dagen lang. Op een nog niet precies vastgesteld tijdstip op de derde dag, 'kwam' die kracht niet meer wanneer hij hem 'opriep'. Dan moest hij er oog in oog mee staan terwijl het zich in zijn omhulsel bevond en er moest een rechtstreeks lichamelijk contact aangegaan worden. Tews had duidelijk laten doorschemeren dat hij niet van plan was Clane de toegang tot het materiaal te ontzeggen. Daarom had het weinig om het lijf dat de bal zich onder bewaking bevond in zijn eigen residentie in Linn. Ondanks zijn onrustige voorgevoelens had hij er niet op gerekend dat Linn met één slag door middel van een grootscheepse aanval veroverd zou worden. Het wapen dat een einde aan de oorlog kon maken lag nu dus buiten zijn bereik, tenzij hij door middel van een list in de buurt van de bal kon komen. Maar zo wanhopig voelde hij zich nog niet. Bovendien waren de Linneaanse strijdkrachten nog niet sterk genoeg om een wonder ten volle te benutten. Terwijl hij zich de hersens pijnigde met de vraag hoe hij Linn en vervolgens zijn huis kon binnenkomen, legde hij zich er vastberaden op toe zijn leger al vechtende te oefenen. Het Linneaanse leger kende een zegswijze die luidde, dat wanneer een soldaat in opleiding tijdens de eerste maand in de strijd werd geworpen, hij de dood van zijn geoefende metgezellen zou veroorzaken. Tijdens de tweede maand belemmerde hij een terugtrekkende beweging die zijn aanwezigheid noodzakelijk maakte. En tijdens de derde maand was hij net goed genoeg om bij het eerste treffen te sneuvelen. Clane, die naar een groep soldaten in opleiding keek, een opleiding die al verscheidene weken had geduurd, moest met pijn in het hart vaststellen hoe waar dit adagium was. Er was een volledig samenvloeien van lichaam en geest voor nodig om te leren hoe je op trefzekere wijze moest boogschieten. Zwaardvechten vereiste het vermogen om samen te kunnen werken met een mede-soldaat. En trefzeker speervechten vormde een kunst op zichzelf. Het plan dat hij die avond ten overstaan van de volledige generale staf ontvouwde, bestond uit een poging de zwakte te verdoezelen. Het was er onomwonden op gebaseerd dat men in de eerste linie minder geschikte troepen moest inzetten. Hij deed een goed woordje voor deze zwakkere broeders. 'Laat ze niet overdreven veel oefenen. Stuur ze de open lucht in en leer ze alleen de eenvoudigste beginselen van het wapengebruik. Eerst pijl en boog, dan de speer en tenslotte het zwaard.' Na de vergadering, toen het middernachtelijk uur al lang verstreken was, las hij berichten door over de steden Nouris en Gulf, die praktisch zonder slag of stoot gevallen waren. Toen de barbaren hun aanval deden, kwamen de slaven alsof het vanzelfsprekend was in opstand en vermoordden hun meesters. Een toegevoegd rapport van de generale staf bevatte het advies alle gezonde mannelijke slaven en masse terecht te laten stellen. De bezorgde Clane zond boodschappers uit met een oproep aan vooraanstaande personen uit handel en industrie om een ochtendconferentie bij te wonen. Terneergeslagen ging hij toen naar bed. Om tien uur opende hij de vergadering en deelde hij het uit ongeveer honderd personen bestaande gezelschap mede, dat het leger hem het advies had gegeven alle mannelijke slaven ter dood te laten brengen. Deze verklaring leidde onmiddellijk tot een tumult. Eén man zei: 'Excellentie, dat is onmogelijk. Zo'n waardevol bezit mogen wij niet vernietigen.' Op twee uitzonderingen na scheen ieder het daarmee eens te zijn. De uitzonderingen vormden twee jongemannen, waarvan er één zei: 'Heren, dit is een noodzakelijke maatregel.' De ander zei: 'Persoonlijk ben ik van mening dat deze crisis de mogelijkheid opent een belangrijke progressieve daad te stellen: de beëindiging van de slavernij in Linn.' De beide mannen werden door de woedende kooplieden op geschreeuw onthaald. Clane stapte naar voren en stak zijn hand op. Toen de zaal eindelijk zweeg, begon hij: 'We hebben geen tijd voor halve maatregelen. Wij moeten een keus maken uit de twee genoemde mogelijkheden.' In kleine groepjes zetten de kooplieden zich vervolgens aan het beraadslagen. Tenslotte sprak hun woordvoerder, een vriendelijk man: 'Excellentie, de hier aanwezige kooplieden zijn er voorstander van de slaven hun vrijheid te beloven.' Clane keek zijn grinnikende toehoorders langdurig aan, liet hun toen opeens zijn rug zien en verliet het vertrek. Die middag stelde hij een aankondiging van bijzondere aard op:

 

VRIJHEID VOOR DIENSTPERSONEEL DAT ZIJN TROUW HEEFT BEWEZEN

 

Op bevel van zijne excellentie Clane Linn, Gebieder van Linn, Tempelwetenschapper, bemind door de Atoomgoden zelve, doen wij hierbij kond van het volgende, opdat een ieder het wete, tot aan het einde der tijden: HEIL aan allen die op onopvallende en doelmatige wijze het Rijk hebben gediend, om zo de zonden der leiders schoon te wassen; leiders die hen voorgingen in uitzichtloze oorlogen tegen het door de goden beschermde Linneaanse rijk - thans wordt u de gelegenheid geboden om uit de slavernij te treden. Deze kans hebt u verdiend met uw houding en door uw doen en laten van de afgelopen jaren. Het Rijk is aangevallen door een wrede en barbaarse vijand. Zijn schrikbewind kan niet anders dan tijdelijk zijn, want er wordt een onoverwinnelijke strijdmacht tegen hem samengebracht. Een leger van een miljoen man is onderweg van Mars en Venus en hier op Aarde verzamelen zich twee miljoen man om aan de strijd deel te nemen. De vijand telt minder dan zestigduizend soldaten. Bij dit kleine leger, dat zijn aanvankelijke zege heeft behaald dank zij een laaghartige verrassingsaanval, hebben zich een aantal onverstandige mannen en vrouwen op onnadenkende wijze aangesloten. Alle vrouwen zullen, tenzij zij worden veroordeeld wegens het plegen van ernstige misdrijven, worden gespaard. Voor die mannen, die thans zijn overgelopen naar de vijand, bestaat er slechts één hoop: ontvlucht de barbaarse vijand onmiddellijk en meldt u bij de CONCENTRATIEKAMPEN die hieronder worden aangegeven. De kampen zullen niet bewaakt worden, maar er zullen wekelijks presentielijsten worden opgemaakt. Iedere man wiens naam regelmatig op deze lijsten voorkomt, zal volledige vrijheid geschonken worden wanneer de vijand verslagen is. Hun, die halsstarrig zijn, wacht de doodstraf. Die mannen en vrouwen, die thans nog op loyale wijze de hun opgedragen taken verrichten, beveel ik, Clane Linn, fungerend Gebieder van Linn, het hier volgende: Alle vrouwen en kinderen dienen hun huidige verblijfplaats niet te verlaten en zij dienen hun werk te verrichten als voorheen. Alle mannen dienen zich te vervoegen bij hun meester en tegen deze te zeggen: 'Ik wens gebruik te maken van het aanbod van de Gebieder. Geef mij voedsel voor een week, opdat ook ik mij bij een concentratiekamp kan melden.' Wanneer u dit gedaan hebt en het voedsel ontvangen hebt, dient u terstond te vertrekken. Stel uw reis geen uur uit. Mocht uw meester niet thuis zijn, voorzie u dan van voedsel en vertrek zonder toestemming. Niemand zal uw vertrek uit de stad in de weg staan. Een ieder op wie dit bevel van toepassing is en die zich vierentwintig uur na het openbaar maken van deze proclamatie nog binnen een stedelijk gebied bevindt, zal beschuldigd worden van poging tot landverraad. Op deze beschuldiging volgt de doodstraf. Een ieder die zich na verloop van een week binnen een straal van vijfenzeventig kilometer van een stad bevindt, zal beschuldigd worden van poging tot landverraad. Op deze beschuldiging volgt de doodstraf. Stel uzelf in veiligheid, ga naar een concentratiekamp en Zorg ervoor dat u regelmatig op de presentielijst voorkomt. Indien de barbaren het kamp waar u zich bevindt aanvallen, verspreid u dan over de bossen en de heuvels en houd u schuil, of ga naar een ander kamp. Alle kampen zullen met voldoende voedsel bevoorraad worden. Allen die hun trouw bewezen hebben zullen, wanneer de oorlog afgelopen is, hun vrijheid verkrijgen. Zij zullen terstond het recht krijgen om te trouwen. Er zullen percelen grond worden toegewezen. Na verloop van vijf jaar kan men een aanvraag indienen tot het verkrijgen van burgerrechten. Dit betekent het einde van de slavernij in het Linneaanse rijk.

 

WEES VERSTANDIG - NEEM GEEN RISICO - WEES VRIJ

 

Het was een document dat zijn zwakke punten had. Voordat hij het stuk openbaar maakte, legde Clane het voor aan een groep officieren van wier aanhankelijkheid hij niet al te sterk overtuigd was. De kooplieden negeerde hij overigens; die waren te corrupt om er ook maar rekening mee te houden. Hij wees er op, dat het onmogelijk zou zijn om een alom geldend bevel tot massa-executie geheim te houden. Het merendeel van de slaven zou ontsnappen en dan zouden ze een werkelijk gevaar gaan vormen. Hij gaf toe, dat de proclamatie vol leugens stond, hoewel hij elk woord van de beloftes die hij er in deed, oprecht meende. In Linn alleen al waren een miljoen slaven naar Czinczar overgelopen, en een groot aantal daarvan waren geoefende soldaten. Czinczar kon ze in elke stad die hij veroverde als garnizoensmanschappen gebruiken, zodat hij zijn eigen leger kon vrijhouden voor de strijd. Het was Morkid die laat in de middag op cynische en verpletterende wijze een eind maakte aan het geargumenteer. 'Heren,' zei hij, 'u schijnt niet te beseffen dat onze opperbevelhebber met één slag al onze illusies en valse hoop heeft doorkliefd en daarmee de kern heeft geraakt van de situatie waarin wij ons thans bevinden. Juist door onze discussie is overduidelijk gebleken dat wij geen keus hebben.' Zijn stem ging een octaaf hoger: 'Op dit tijdstip, nu de dreiging van een ramp zo dicht boven ons hangt, beschikken wij tot ons grote geluk over een leidsman die met geniale talenten bedeeld is, die ons reeds het enig juiste militaire pad gewezen heeft dat ons naar de overwinning kan leiden. Heren' - hier weerklonk het huldeblijk in zijn stem - 'ik betuig mijn aanhankelijkheid jegens Clane Linn, fungerend Gebieder van Linn.' Het applaus hield vijf minuten aan.

 

Drieëntwintig

 

Vanuit een patrouillevaartuig dat zich pijlsnel van de ene stelling naar de andere bewoog, keek Clane naar de slag om Goram. Steeds opnieuw probeerden patrouilles van de vijand hem te omsingelen, maar zijn eigen machine was sneller en wendbaarder. Ze probeerden het oude trucje om boven hem te komen, zoals vaak gebeurde in een strijd tussen ruimteschepen. Maar de verwachte wegstroming van energie in bovenwaartse richting deed zich niet voor. Zijn kleine schip vertoonde zelfs niet de aller-geringste reactie die gebruikelijk was wanneer twee bronnen van atoomenergie op dezelfde zwaartekrachtlijn opereerden. Clane maakte zich zorgen om al deze inspanningen. Czinczar moest nu natuurlijk wel weten dat zijn vijand veel meer van de godsmetalen afwist dan hij of zijn technici. Maar het zou slecht van pas komen wanneer ze uit de manoeuvres van dit ene schip af zouden leiden, dat Clane zelf zich aan boord bevond. Hij wilde deze slag zien. En hij zag hem dan ook, van minuut tot minuut. De verdediging verliep fel, feller dan hij had verwacht nadat er in de laatste vier weken nog vier steden waren gevallen. De ongeoefende soldaten streden een grimmige strijd om het leven. De aanvallers werden bestookt met pijlen. Speren, die op onhandige wijze, maar met de kracht der wanhoop werden gehanteerd, veroorzaakten zwaar letsel en soms de dood. Het ergste was de fase waarin met zwaarden werd gevochten. De gespierde en krachtige barbaren maakten, wanneer ze eenmaal door de wapens waarmee ze vanaf een afstand werden bestookt waren heengedrongen, korte metten met hun tegenstanders. De eerste linie was nu volledig vernietigd en verslagen. De strijd om de tweede linie begon. Er kwamen barbaarse reserves naar voren en de lucht was zwart van de pijlen waarmee ze ontvangen werden. Hese kreten van pijn, gevloek, het gegil van de dodelijk gewonden, de angstkreten van Linneanen die opeens het verband met hun eenheid waren kwijtgeraakt en daardoor ten dode opgeschreven, al deze noodkreten stegen op naar degenen die zich in de zich pijlsnel heen en weer bewegende ruimtescheepjes bevonden. De verdedigers probeerden hun eenheid niet te verliezen. Dat vormde een onderdeel van hun instructies. Langzaam terugtrekken naar de pleinen in het centrum, welke sterk verdedigd werden tegen verrassingsaanvallen van achteren. Terugtrekken, en op het laatste ogenblik zouden er dan ruimteschepen landen om het in het nauw gebrachte, maar theoretisch nog intact zijnde leger dat geheel uit burgers bestond te redden. Na een opleiding die anderhalve maand had geduurd, waren zij te waardevol om in een laatste greppelgevecht opgeofferd te worden. Zoals het nu ging, bepaalde hun koppige verzet het beeld van de strijd. Czinczar moest, wanneer hij zijn mannen na elke slag had geteld, nu toch wel zijn twijfels hebben. Zijn leger als geheel werd, door de toestroming van slaven, met de dag groter. Maar hoe groter het leger werd, hoe kleiner de kans dat hij het kon overzien. Toch bestond er geen twijfel over deze slag, deze stad. Terwijl de avondlijke schemer al vanuit het oosten opdrong, begonnen er in al de belangrijke straten overwinningsvuren te branden. De rook steeg op naar de hemel en het duister werd verscheurd door bloedrode vlammen. De Linneanen, die op datzelfde moment moesten wennen aan de gedachte aan een barbaarse bezetting, konden er maar nauwelijks toe gebracht worden om te bedenken dat hun met tegenzin toegegeven nederlaag wel eens een keerpunt in de strijd zou kunnen vormen. De tijd was nu aangebroken voor de beslissing wanneer en waar en in welke omstandigheden de hoofdmacht van de Linneaanse strijdkrachten in de strijd geworpen moest worden, een strijd die zou uitmonden in de beslissende slag. Er moest nog een andere beslissing genomen worden: het geweldige risico van een poging om in de buurt van de lichtbal te komen. Clane liep onrustig heen en weer en trok zijn mantel strakker om zijn iele schouders. Hij dacht nog steeds na over de mogelijkheden, toen een Linneaanse edelman, die door de barbaren gevangen genomen was, hem een bericht bracht. De boodschap bestond uit slechts een enkele vraag van Czinczar: 'Hebt u zich wel eens afgevraagd, beste Clane, hoe het komt dat de beschaving van de gouden eeuw zo volledig vernietigd is?' Dat was een probleem waarover Clane vaak had nagedacht. Maar het was nooit bij hem opgekomen dat een barbaar van een verre maan van Jupiter het antwoord misschien zou kennen. Hij ondervroeg de vrijgelaten edelman, een wat oudere ridder van het Rijk, over de omstandigheden in Linn. De antwoorden klonken niet plezierig. Veel slaven hadden wraak genomen op hun vroegere meesters. Talrijke Linneaanse vrouwen van hoge geboorte waren tot prostitutie vervallen. Toen hij de man ondervroeg over zijn residentie in Linn, vernam hij dat Czinczar alle Tempelwetenschappers had uitgenodigd om 'bepaalde relikwieën' die voorheen tot het bezit van Clane benoorden onder hun hoede te nemen. Clane zei: 'Heeft hij werkelijk mijn naam genoemd?' 'Die kwam voor op de bekendmaking,' luidde het antwoord, waarbij de man zijn schouders ophaalde. 'Ik heb het gelezen, toen ik op een boodschap buiten het Paleis werd gestuurd.' Nog lang nadat het onderhoud was afgelopen, dacht Clane daar over na. Hij vermoedde een val - en toch kon Czinczar niet weten hoe onmetelijk waardevol die bal was. Als de barbaarse leider er door een holle buis naar had gekeken, dan zou hij wellicht verbijsterd zijn geweest door wat zich daar 'binnenin' bevond. Maar het zou hem nog niet veel wijzer maken. Niettemin, misschien was het wel een val. Het maakte nog steeds geen verschil. Hij hoefde slechts een kort ogenblik in de buurt van de bal te zijn, meer was er niet nodig. Zou hij het risico durven nemen? Hij dacht daar nog steeds over na, toen een andere vrijgelaten edelman een tweede boodschap van Czinczar bracht: 'Ik zou graag een onderhoud met u hebben en u graag een voorwerp willen laten zien - een voorwerp waarvan ik zeker weet dat u nog nooit zoiets gezien hebt. Kunt u een manier bedenken om een ontmoeting tot stand te brengen?' Clane liet de boodschap zien aan de generale staf toen deze de volgende ochtend bijeenkwam. Eenstemmig spraken ze zich tegen een dergelijke ontmoeting uit, maar waren het met elkaar eens dat dit de gelegenheid bood om de barbaarse leider een formele boodschap te sturen. De mutant, die zijn eigen redenen had om de schijn te wekken dat hij een krachtig standpunt innam, had deze boodschap al opgesteld. Hij las hem voor aan de verzamelde officieren:

 

Aan het barbaarse opperhoofd, Czinczar.

Uw lafhartige poging om door een persoonlijk beroep op mij genade te doen vinden voor uw misdaden jegens de mensheid mag u niet baten. Verlaat deze planeet met uw barbaarse strijdmacht. Slechts daardoor kunt u uzelf en Europa voor vernietiging behoeden. Neem u in acht!

Clane, Fungerend Gebieder.

De boodschap werd goedgekeurd en aan de zorg van een gevangen genomen barbaarse officier toevertrouwd. Clane begon meteen met de voorbereidingen voor een aanval op de stad Linn. In de staf was een dergelijke aanval al veelvuldig ter sprake gekomen en met enige tegenzin had men erin toegestemd deze bij wijze van schijnaanval uit te voeren. De generaals waren van mening dat een landing verwarring kon zaaien onder de verdedigers van de stad en zo het Linneaanse leger in staat kon stellen de belangrijkste omliggende steden te heroveren; dat was dan ook het werkelijke doel. De afspraak luidde, dat de aanvallende troepenmacht zich in de nacht volgende op de aanval uit Linn zou terugtrekken. Clane was daar tevreden mee. De dag voor de aanval ging hij weg naar de stad Linn, waarbij hij het eerste deel van de reis in een luchtscooter aflegde. Op een afgelegen plek ging hij van boord met een ezel en een kar met groente, en de laatste twintig kilometer legde hij te voet naast de kar af. In de vale werkkledij van een tempelnoviet onderscheidde hij zich met zijn kar niet van anderen; onderweg ondervond hij geen enkele moeilijkheid. Het slavenleger dat Linn in handen had was zo geweldig van omvang, dat de troepenmacht van Czinczar al snel naar manieren gezocht had om de dagelijkse voedselaanvoer vanaf het omliggende platteland weer op gang te brengen, om zo de stad voor hongersnood te behoeden. Linneaanse verkenners hadden al een tijd geleden bericht dat de poorten weer geopend waren. Zonder lastig gevallen te worden door de vroegere slaven die de poort bewaakten, kwam Clane de stad binnen. Eenmaal in de stad aangeland, viel hij nog minder op, en door niemand werd hem het recht betwist om zich naar zijn residentie te begeven. Hij beklom de heuvel naar de leveranciersingang en kreeg toestemming om zijn kar door de opening in de lage omheining te rijden. Plichtmatig, alsof zijn komst geen ander oogmerk had dan het afleveren van groenten, liep hij op de leveranciersingang van het huis af, gaf de groenten af aan twee vrouwen, en zei: 'Wie heeft er vandaag dienst?' Hij kreeg een barbaarse naam te horen: 'Gleedon!' 'Waar is hij ?' vroeg Clane. 'Op kantoor, natuurlijk - die kant op!' De oudste vrouw wees langs het hoofdportaal, van waaruit een gang leidde naar het grote middenvertrek waar vroeger het grootste deel van zijn kostbare machines en materiaal was opgeslagen. Toen hij de uitgestrekte ruimte betrad, zag hij dat er bij de verschillende ingangen een twaalftal barbaarse soldaten stonden. Hij zag ook dat het omhulsel met de lichtbal midden in het vertrek stond. Een melkwitte bal, met een vage gloed alsof er in het binnenste een vuur gloeide, een bal die heen en weer rolde... Hij kon er langs lopen en hem in het voorbijgaan aanraken. Zonder zichtbare gehaastheid liep hij naar voren, stak zijn vinger door het tere oppervlak van de bal en zonder stil te blijven staan liep hij door naar het kantoor. Op dit punt aangekomen, voelde hij een sterke verleiding in zich opkomen om geen verder risico te nemen. Als hij onmiddellijk tot daden overging en het huis heroverde, dan zou hij de kist in zijn macht hebben. Maar als hij zijn oorspronkelijke plan doorzette, en vervolgens bleek dat de kist verwijderd was, zodat hij hem niet kon vinden binnen de drie dagen waarin de bal over zijn kracht beschikte - hij huiverde en durfde niet aan die mogelijkheid te denken. Czinczars boodschappen hadden indruk op hem gemaakt. De barbaarse leider beschikte over belangrijke gegevens. Op de een of andere manier was hem een voorwerp in handen gevallen dat zó waardevol was, dat hij zijn zelfrespect er voor in de waagschaal had gesteld door te pogen met Clane in contact te komen. Indien hij te snel tot daden overging, dan zou die kennis verloren kunnen gaan. Zwijgend bracht de mutant nogmaals zichzelf zijn doel onder ogen. Enkele ogenblikken later trad hij het kantoor binnen en deelde de daar aanwezige barbaarse officier mee dat hij was gekomen om de relikwieën van de atoomgoden onder zijn hoede te nemen. De forse man stond op, keek hem onderzoekend aan, liet zien dat er een schok van herkenning door hem heen ging, en riep toen twee soldaten die op de gang stonden. Toen zei hij: 'Clane Linn, u staat onder arrest.' Een van de soldaten kreeg het bevel: 'Haal touw. Bind hem vast.' Zonder zich te verweren liet de mutant zich boeien.

 

Vierentwintig

 

Zodra hij het nieuws hoorde, ging Czinczar naar Clane toe. Op het dak van het hoofdpaleis werd hij begroet door Meewan. De forse man had een glimlach op zijn ronde, goedaardige gezicht. 'Uw theorie was juist,' zei hij bewonderend. 'U dacht dat hij het risico zou nemen op het kritieke tijdstip van de invasie. Vanmorgen is hij aangekomen.' 'Vertel me precies hoe je zijn diensten hebt aanvaard.' De gouden stem klonk zachtjes. Het vreemde gezicht was bedachtzaam toen de ander zijn verslag deed. Toen het verhaal was afgelopen, stelde hij de ene vraag na de andere. Elk antwoord scheen tot nieuwe vragen te leiden. Tenslotte zei Meewan op klagende toon: 'Excellentie, ik twijfel er niet aan of onze mannen hebben de arrestatie vlekkeloos laten verlopen, om zo een goede indruk te maken. Ze beweren dat ze hem gevangen genomen hebben toen hij het gebouw binnenkwam, vóór hij ook maar iets kon doen of iets kon aanraken. Aangezien het een stel luie rekels zijn, heb ik daar mijn twijfels over. Maar wat maakt dat uit? Waar twijfelt u aan?' Czinczar kreeg hierdoor gelegenheid na te denken; hij had er niet bij stilgestaan hoe gespannen hij was. Per slot van rekening, zei hij tegen zichzelf, was de situatie eenvoudig genoeg. Hij had een voor alle Tempelwetenschappers geldende uitnodiging opgesteld, die inhield dat ze 'godsmetaal-relikwieën' die in handen van de overwinnaars waren gevallen konden ophalen om deze onder hun hoede te nemen. Het was een behendig opgesteld verzoek, dat ten doel had de instemming te verkrijgen van de verslagenen en tevens de Tempelwetenschapper naar zijn eigen ondergang te leiden. De enige voorwaarde, die in zeer bedekte termen was opgesteld, behelsde dat bij wijze van tegenprestatie voor het voorrecht om de 'relikwieën te mogen veiligstellen', de experimenten voortgang moesten vinden alsof er geen oorlog werd gevoerd. 'De goden,' zo had Czinczar zalvend in de uitnodiging gezegd, 'staan boven het getwist van mensen.' Kennelijk had hij nu een van zijn doelstellingen bereikt. De mutant zelf had zich voor de taak aangemeld. Behoedzaam dacht Czinczar na over de te volgen tactiek. 'Breng hem hier,' zei hij tenslotte. 'We kunnen niet het risico lopen dat hij op de een of andere wijze iets in het huis in zijn macht heeft gekregen. Wij weten te weinig en hij te veel.' Terwijl hij stond te wachten, bekeek hij de energiestaaf -een van de weinige functionerende instrumenten die in het huis gevonden waren. Hij was niet iemand die zich bij een afgedane zaak neerlegde. Het feit dat de staaf een week geleden had gewerkt, betekende niet dat hij zou werken. Hij probeerde hem uit vanuit een enorm raam, door hem op het bovenste gebladerte van een dichtbij staande boom te richten. Geen geluid, geen zichtbaar licht werd waarneembaar - maar het bovenste deel van de boom stortte neer op het pad dat er langsliep. Czinczar smaakte de voldoening van een logisch denkend man, wiens logica juist was gebleken. Die voldoening was hem niet onbekend. Vanaf het begin, toen hij nog klerk was in een van de verafgelegen provincies, tot aan de tijd waarin hij aan de macht was gekomen, had hij risico's genomen die noodzakelijk leken, niet meer en niet minder. Zelfs nu kon hij er niet van verzekerd zijn dat die atoomtovenaar, Clane Linn, hem niet door een laatste list zou verslaan. Hij dacht daar enkele minuten over na en liet toen een kist uit de koelruimte van het Paleis bij zich brengen. De inhoud van de kist was in een met ijs gekoelde verpakking helemaal uit Europa gekomen. Hij wees de slaven waar ze de kist neer moesten zetten, toen een officier ademloos de troonzaal binnenrende. 'Excellentie!' riep hij uit, 'honderden ruimteschepen. Het is een aanval.' Toen hij een ogenblik later bij het raam stond en toekeek hoe de schepen landden, besefte Czinczar dat zijn wazige vermoedens juist waren geweest. Toen Clane zich in de stad had vertoond, was dat een onderdeel van een weloverwogen manoeuvre geweest, die nu zijn fatale afloop tegemoet ging. Het was prettig te weten dat Clane Linn nu zelf in de val zat. Hij verdeed zijn tijd niet met kijken naar een slag waarvan hij vanuit het Paleis toch geen overzicht kon krijgen. Evenmin deelde hij het gevoel dat Tews maanden eerder had gehad, namelijk dat de commandanten in de beginstadia van de strijd moesten weten waar hij zich bevond. Hij gaf snel opdracht dat de in ijs verpakte kist hem nabezorgd moest worden en liet een briefje achter voor Meewan. Toen reed hij met een sterk escorte naar het hoofdkwartier van het reserveleger in het centrum van de stad. Het reserveleger had een kern van barbaren, maar bestond, net als de belangrijkste eenheden die de stad verdedigden, voornamelijk uit slaven. Czinczars komst werd met een opgewonden gejuich begroet. Pas lang nadat hij het gebouw was binnengegaan hielden de juichkreten op. Hij besprak de toestand met een aantal van de slaaf-officieren en hij stelde vast dat ze kalm en vol vertrouwen waren. Volgens hun schatting waren er met de eerste golf zestigduizend Linneaanse soldaten geland. Het feit dat dat precies het aantal barbaren was dat oorspronkelijk de stad was binnengevallen, kwam niet bij de slaven op. Maar Czinczar werd er wel door getroffen. Hij vroeg zich af of er een symbolische betekenis aan ten grondslag lag. Die mogelijkheid bracht een cynische lach op zijn gezicht. De taal der overwinning werd gesproken door zwaarden, niet door symbolen. Naarmate de middag zich voortsleepte, werd er overal door de Linneanen aangevallen. Nog druipend werd de kist tegen drie uur vanaf het Paleis bij hem bezorgd. Aangezien er geen onmiddellijk gevaar meer was, stuurde Czinczar een boodschapper naar Meewan. Om half vier kwam Meewan met een brede glimlach binnen. Hij werd gevolgd door Linneaanse slaven die een draagstoel torsten. In de stoel zat, aan handen en voeten geboeid, de fungerend Gebieder van Linn. Er heerste een volledige stilte toen de stoel werd neergezet en de slaven zich terugtrokken. Clane keek de barbaarse leider met ongeveinsde belangstelling aan. Sterker dan hij wilde toegeven was hij onder de indruk gekomen van de mening die Vrouwe Lydia hem over deze man had gegeven. Waar het om ging was of dit sterke, fraai-ogende militaire genie tot paniek gebracht kon worden door hem te doen geloven dat de atoomgoden werkelijk bestonden. Gelukkig kon hij voor het eerst in zijn loopbaan als atoomgeleerde rekenen op die onmetelijke kracht, de allergrootste die door de legendarische tovenaars uit de gouden dagen van weleer was ontwikkeld. Hij zag dat de onpersoonlijke uitdrukking op het gezicht van de ander veranderde in een blik van minachting. 'Bij de holten der goden,' zei Czinczar met afschuw, 'jullie Linneanen zijn allemaal hetzelfde - stuk voor stuk zwakkelingen.' Clane zei niets. Maar al te vaak had hij teleurgesteld in de spiegel gekeken en dan gezien wat Czinczar nu zag: een slanke jongeman met een gezicht dat bleek en vrouwelijk was en... nou ja, daar was niets aan te doen. Czinczars gezicht veranderde van uitdrukking. Opeens stond er iets spottends op te lezen. 'Heb ik de eer,' vroeg hij beleefd, 'te spreken met Clane Linn? Bestaat er geen misverstand?' Clane moest wel met gelijke munt betalen. 'Geen misverstand,' zei hij rustig. 'Ik ben naar Linn toegekomen alleen en uitsluitend om met u te praten, terwijl de slag nog niet beslist was. Dus hier ben ik.' Dat moet wel lachwekkend geklonken hebben uit de mond van een man die men zo had geboeid. De lijfwachten die dichtbij stonden konden hun schaterlachen niet inhouden en Meewan stond te giechelen. Alleen Czinczar bleef onbewogen. En zijn fluwelen stem klonk uiterst vastberaden toen hij zei: 'Ik heb niet de tijd om met woorden te spelen en ik heb er ook geen zin in. Het ontgaat mij niet dat u er op rekent ergens door gered te worden, en ik vermoed dat uw kennis van de atoomenergie daar niet vreemd aan is.' Op suggestieve wijze liet hij de energiestaaf door zijn handen gaan. 'Voor zover ik kan nagaan, kunnen wij u in minder dan een seconde doden, op elk gewenst tijdstip.' Clane schudde zijn hoofd. 'U vergist zich. Het is u volstrekt onmogelijk mij te doden.' Meewan uitte dreigende klanken. De ingenieur kwam naar voren. 'Czinczar,' zei hij met ingehouden woede, 'deze man is onuitstaanbaar. Sta mij toe hem in zijn gezicht te slaan, dan zullen we eens zien of zijn atoomgoden hem beschermen.' Czinczar gebaarde hem naar opzij. Maar hij keek op de gevangene neer met ogen die ongewoon helder stonden. De snelheid waarmee de spanning zich in het vertrek had opgehoopt verbijsterde hem. En, hoe ongeloofwaardig het ook was, het was de gevangene die zich van het voordeel verzekerd had. 'Onmogelijk mij te doden!' Met een enkele zin had hij hen uitgedaagd hun poging ten uitvoer te brengen. Er werd een frons op Czinczars voorhoofd zichtbaar. Zijn gezond verstand had hem ingegeven dat hij tegen Clane uiterst behoedzaam moest optreden, niet omdat hij echt op een ramp was voorbereid. Maar nu moest hij zichzelf onomwonden toegeven, dat de man niet normaal reageerde. De woorden die Clane had gesproken droegen een vreemde kracht in zich, een overtuiging die men niet kon negeren. De opzet van zijn eigen invasie van het Linneaanse rijk verkeerde wellicht in gevaar. Op dringende toon zei hij: 'Ik moet u iets laten zien. Er zal niet getracht worden u te vermoorden voordat u het gezien hebt. Wat uzelf betreft: doe niets ondoordachts, onderneem niets, over welke kracht u ook beschikt, alvorens u het met volle aandacht aanschouwd hebt.' Hij was zich ervan bewust dat Meewan hem zeer onder de indruk aankeek. 'Wat een kracht!' riep de ontwerper uit, en het klonk als een vervloeking. 'Wat 'n kracht bezit die man!' Czinczar lette er niet op. Het ging nu om zijn eigen geheim en er was geen tijd voor uitstel. 'Soldaten,' zei hij, 'breng die kist hier.' Hij was door en door nat toen ze hem brachten. Hij liet een spoor van smerig water achter op het kostbare tapijt, en op de plaats waar hij was neergezet begon zich onmiddellijk een plas te vormen. Het duurde even voor enkele zwetende mannen het deksel er af gewrikt hadden. Zelfs de wachtposten die bij de deuren aan het andere eind van de zaal stonden, spanden zich in om de inhoud te kunnen zien. Een kreet van afschuw verbrak de spanning. In de kist bevond zich iets van ruim twee meter lang. De breedte was moeilijk te bepalen, want de indruk werd gewekt alsof er plooien in het lichaam zaten; in elk geval was het geweldig van omvang. Kennelijk was de dood slechts korte tijd voor het lichaam in ijs was verpakt ingetreden. Het zag er fris uit, bijna levend, maar toch onmenselijk, met zijn nietsziende ogen die naar het rijk bewerkte plafond staarden. 'Waar hebt u dat vandaan?' vroeg Clane tenslotte. 'Gevonden op een van de manen - binnen enkele uren tijds nadat er een vreemd schip was waargenomen.' 'Hoe lang geleden?' vroeg de mutant op vlakke toon. 'Twee jaar, Aardse tijd.' 'Het wil mij voorkomen, dat degene die zich in dat schip bevond nu wel vertrokken is.' Czinczar schudde zijn hoofd. 'Mijnwerkers hebben zeven maanden geleden op een meteoriet een tweede lichaam gevonden, net als dit, gekleed in een ruimtepak.' Lange tijd staarde de mutant het wezen aan. Tenslotte keek hij op en zijn ogen ontmoetten de wachtende blik van Czinczar. Langzaam vroeg hij: 'Welke theorie hebt u hierover?' 'Een niet-menselijk ras, dat tot grote wetenschappelijke prestaties in staat is. Meedogenloos, onvriendelijk van aard - er bestaan namelijk berichten over plotseling optredende vernielingen in verafgelegen gebieden op Europa, die me voor een raadsel stelden voordat dit lichaam gevonden werd... Ik ben geneigd me af te vragen of dit niet een voorbode is van een tweede aanval op het zonnestelsel. Ik kan niet in het kort al de logische verbanden opnoemen die me hierbij voor ogen hebben gestaan, maar ik heb het gevoel dat de beschaving van de gouden eeuw te gronde is gericht door de eerste aanval.' Clane zei: 'Ik ben blij dat u me dit hebt laten zien, maar welk doel hebt u ermee op het oog?' Czinczar haalde diep adem. Hij deed zijn tweede zet om de catastrofe af te wenden, die uit het hele doen en laten van deze onorthodoxe gevangene sprak. Hij zei: 'Wij zouden allebei een ernstige fout begaan door eikaars leger te vernietigen.' 'Vraagt u om genade?' Dat kon Czinczar niet laten gaan. Grommend liet de barbaar zijn tanden zien. 'Ik vraag om gezond verstand,' zei hij. 'Het is onmogelijk,' zei Clane. 'Het volk moet zijn wraak hebben. Wanneer de overwinning eenmaal behaald is, zullen ze niets minder accepteren dan uw dood.' Deze woorden dwongen Meewan er toe uit te barsten in een obscene vloek. 'Czinczar!' riep hij uit. 'Wat is dit allemaal voor onzin. Zo heb ik u nog nooit meegemaakt. Ik ben geen volgeling van iemand die al van tevoren de nederlaag aanvaardt. Ik zal u wel laten zien wat we met deze... deze...' Tenslotte bracht hij uit: 'Soldaten, jaag een speer door hem heen.' Niemand bewoog zich. De soldaten keken aarzelend naar Czinczar, die zonder iets te laten blijken met het hoofd knikte. 'Ga je gang,' zei hij. 'Ik wil graag weten of hij gedood kan worden.' Nog steeds bewoog niemand zich. Kennelijk was het bevel niet uitdrukkelijk genoeg, of iets van de spanning in de leider had zich aan de anderen meegedeeld. Ze keken elkaar aan en bleven vertwijfeld staan. Toen rukte Meewan een van hen het zwaard uit de hand en liep op de geboeide man af. Verder kwam hij niet. Waar hij had gestaan bevond zich nu een bal van licht. 'Probeer eens de energiestaaf tegen mij te gebruiken,' zo klonk Clanes stem. Een doodse stilte. 'Probeer het maar. U wordt er niet door gedood.' Czinczar hief de energiestaaf omhoog en drukte op de schakelaar. Er gebeurde niets. Maar wacht! - de lichtbal werd helderder. Clanes stem, die de stilte verbrak, klonk als bevrijdend. 'Gelooft u nog steeds niet aan de goden?' 'Ik sta er verstomd van, dat u het daaraan inherente bijgeloof niet meer vreest dan de verspreiding van de leer,' zei Czinczar. "Wij zogenaamde barbaren,' zei hij trots, 'verachten u om uw poging om de menselijke geest aan banden te leggen. Wij zijn vrijdenkers en met al uw atoomenergie zult u ons uiteindelijk toch niet tot gevangene kunnen maken.' Hij haalde zijn schouders op. 'Wat uw macht over die bal betreft, ik matig me niet aan dat ik er iets van begrijp.' Eindelijk liet de mutant zijn starre houding varen. Met een ongelovig gezicht zei hij: 'Gelooft u echt niet in de atoomgoden?' 'Soldaten!' schreeuwde Czinczar met een doordringende stem. 'Ga hem van alle kanten te lijf.' De lichtbal vlamde even op, maar scheen zich niet te bewegen. De soldaten waren verdwenen. 'Gelooft u nu?' vroeg Clane. De barbaar zag er aangedaan en oud uit. Maar hij schudde het hoofd. 'Ik heb de oorlog verloren,' mompelde hij. 'Slechts dat, en niet meer, geef ik toe. Het is aan u om de mantel op te nemen die mij van de schouders is gevallen.' Hij besloot met de vraag: 'Wat is dat voor een bal, in de naam van uw goden?' 'Die bevat het gehele astraal heelal.' Czinczar fronste het voorhoofd en leunde naar voren, alsof hij probeerde het te begrijpen. 'Het wat voor heelal?' vroeg hij tenslotte. 'Wanneer u door een holle buis naar het binnenste kijkt,' legde Clane geduldig uit, 'dan ziet u sterren. Het is als een venster van waaruit men in de ruimte blikt - alleen is het geen venster. Het is het heelal zelf.' Op het gezicht van de barbaarse leider stond een en al verbijstering te lezen. 'Dit heelal?' vroeg hij, op vlakke toon. Clane knikte, maar zei niets. Het was niet gemakkelijk om een zo veelomvattend begrip in gedachten te nemen, zelfs met de geschreven verklaringen die hij had gevonden. Czinczar schudde het hoofd. 'Bedoelt u dat de Aarde zich daarin bevindt?' Hij wees naar de gloeiende bal. 'Het is een vierdimensionaal begrip,' zei Clane, nog steeds had hij zijn geduld niet verloren. Een nadenkend man liep hij niet gauw voorbij. Iets anders was op dat ogenblik van geen belang. De barbaar kneep zijn ogen toe en zei tenslotte: 'Hoe kan men een groot voorwerp in een klein voorwerp krijgen?' Uit zijn stem klonk het verlangen naar een logische verklaring. Clane haalde zijn schouders op. 'Wanneer groot en klein begrippen zijn die samenhangen met een bedrieglijk uitgangspunt, dan bestaat het probleem niet.' Dat ontlokte een dreigende blik aan Czinczar, en hij ging rechtop staan. 'Ik ben ervan uitgegaan,' zei hij, 'dat u, nu onze verhouding dit punt bereikt heeft, alleen de waarheid zou spreken. Kennelijk bent u niet bereid mij iets van wezenlijk belang over uw wapen te vertellen. Dat fantastische verhaal verwerp ik natuurlijk.' Clane schudde het hoofd, maar zei niets. Hij had de enige verklaring gegeven waar hij over beschikte en die was in botsing gekomen met de realistische denktrant van de man. Niet dat hij hem iets kwalijk nam. Hijzelf had slechts heel geleidelijk aan het idee kunnen wennen dat materie en energie in een andere vorm bestonden dan de lichamelijke zintuigen waarnamen. Maar nu was de tijd aangebroken om te handelen, om iets af te dwingen, om te overtuigen. De boeien vielen van hem af alsof ze niet bestonden. Hij stond op en nu zweefde een kroon, die bestond uit de kostbaarste juwelen aller eeuwen, boven zijn hoofd in een volmaakt samengaan met zijn bewegingen. Koppig zei Czinczar: 'Het zou een vergissing zijn om wie ook te doden, of het nu een slaaf is of iemand anders.' Clane zei: 'De goden eisen absolute overgave.' Tot razernij gebracht zei Czinczar: 'Dwaas, ik bied je het hele zonnestelsel aan! Heeft dit monster in die kist je in het geheel niet van gedachten doen veranderen?' 'Jawel.' 'Maar dan...' 'Ik geloof niet,' zei Clane, 'in een tweehoofdig leiderschap.' Er heerste stilte. Toen zei Czinczar: 'U hebt een lange   weg afgelegd - u die eens atoomkracht gebruikte alleen maar om in leven te blijven.' 'Ja,' zei Clane, 'ik heb een lange weg afgelegd.' Met fronsend gelaat keek Czinczar naar het ding in de kist. 'Dit vormt de werkelijke bedreiging voor Linn. Belooft u mij, dat u zult trachten tot Gebieder uitgeroepen te worden?' 'Ik kan u niets beloven,' zei Clane. Ze keken elkaar aan, twee mannen die elkaar bijna begrepen. De stilte werd door Czinczar verbroken. 'Ik geef me onvoorwaardelijk over,' zei hij met een zucht, 'aan u en aan niemand anders, in het vertrouwen dat u de moed zult hebben en het gezond verstand, u niet te onttrekken aan uw nieuwe plichten als Beschermer van het zonnestelsel. Dat was een rol,' zo besloot hij ietwat overbodig, en met een plotselinge sombere blik, 'die ik oorspronkelijk aan mijzelf had toebedacht.' In een veilig bewaakt vertrek in een verre voorstad van Linn rolde een energiekern bedaard heen en weer langs een smal pad. In het gehele zonnestelsel bestond er niets dat op die kern leek. Hij leek klein, maar dat was een vals beeld, dat zich aan de zintuigen van de mensen opdrong. De boeken die er over handelden en de mannen die die boeken hadden geschreven, kenden slechts een deel van de geheimen van de kern. Zij wisten dat het microheelal dat zich in het binnenste van de kern bevond tot barstens toe gevuld was met een veelvormigheid van minuskrachten. Het reageerde op kosmische stralen en op atoomenergie alsof het een onverzadigbare spons was. Geen submoleculaire energie die in zijn aanwezigheid werd ontladen kon er aan ontkomen. En zodra het zijn eigen vreemdsoortige variant van kritieke massa had bereikt, kon het een rudimentaire kettingreactie ontketenen in alles wat ook maar door hem werd aangeraakt. De kern kende één zwak punt en in hun hebzucht hadden de mensen zich daarop gestort: hij bootste het denken na. Zo leek het tenminste. Zo leek het. De belangrijke vraag die Clane, en vóór hem de Ouden, stelde nadat hij die eigenaardige hoedanigheid had waargenomen, was: Betekende dit dat de mens meester was over het heelal, of dat het heelal meester was over de mens?

 

 

 

 

 

Een

Het 'kind van de goden' had vooruitgang geboekt. Geboren als een geminacht lid van het geslacht dat heerste over het half barbaarse, decadente Rijk van Linn, was hij vrijwel onopgemerkt door hen in de familie en de regering, die eindeloos intrigeerden om hun macht te vergroten, opgegroeid. Men had hem verbannen naar de tempels, waar hij zijn opleiding zou krijgen en daar hadden een paar wijze mannen, die het geheim achter de atoomgoden hadden ontdekt, hem de innerlijke betekenis van de dingen bijgebracht. En tegen de tijd dat zijn potentiële vijanden beseften dat hij een gevaar kon betekenen voor hun plannen, was hij al te machtig om nog te kunnen worden vernietigd. Hij exploreerde de gigantische kuilen waarin, zoals men geloofde, de atoomgoden huisden, en ontdekte dat het de overblijfselen van vernietigde steden waren. Zoekend tussen de resten van wat eens grootsteedse centra waren geweest, vond en verzamelde hij onderdelen van wapens en machines, inclusief een bol, geladen met energie, die elke materie die er mee in aanraking kwam, opslokte en verteerde. Behalve -en dat was slechts een gissen van Clanes kant, gebaseerd op het feit dat zo'n verschrikkelijk wapen niet in staat was geweest de verdwenen beschavingen te verdedigen - 'beschermde' dingen. De bol reageerde op de gedachten van de persoon die hem beheerste. Zijn ontdekkingen verklaarden veel. Ze verklaarden de half mythische verhalen over een reeds lang gestorven, wonderlijke beschaving, die blijkbaar duizenden jaren geleden moest hebben bestaan. Ze gaven er een duidelijker beeld van hoe een pijl-en-boog cultuur kon zijn ontstaan, zij aan zij met eenvoudige ruimteschepen, die elke vakbekwame metaalbewerker kon bouwen en ze gaven een gedeeltelijke uitleg over de zogenaamde 'godmetalen', die de schepen van energie voorzagen. Maar het mysterie van de vergeten vernietiging bleef onopgelost. En toen vielen Czinczar en zijn barbaarse horden van Jupiters maan - Europa - Linn binnen. Hij bracht het dode lichaam mee van een groot, niet menselijk wezen. Czinczar geloofde dat lang geleden dergelijke wezens van de sterren waren gekomen en de menselijke beschaving hadden vernietigd. En hoewel zijn eigen tegen het Rijk van Linn gerichte aanval faalde, stelde zijn houding als staatsman ten aanzien van het welzijn van het menselijk ras hem in staat Clane ervan te overtuigen dat de aanwezigheid van een monster in het zonnestelsel er op duidde, dat er nog een invasie op handen was. Clane, die in oude boeken toevallig vage zinspelingen op een vijand had ontdekt, de Riss genoemd, was onder de indruk van de oprechtheid van de barbaar. Maar hij verwierp Czinczars eis dat hij de macht over het Rijk van Linn over zou nemen. Er waren te veel complicaties. Daar was bij voorbeeld het feit dat de nieuwe Hoge Bestuurder, Heer Jerrin, zijn broer was. Slechts af en toe verried de glinstering van weerkaatst zonlicht de aanwezigheid van het vreemde ruimteschip, dat zich door de misleidende duisternis van de ruimte bewoog. Het schip verbleef al vele maanden in de ruimte om de manen van Jupiter te observeren en de Riss-wezens aan boord deden geen enkele moeite om de aanwezigheid van het schip verborgen te houden, noch om zichzelf en het schip aan waarneming bloot te stellen. Talloze malen stuitten de ontdekkingsreizigers van Riss op menselijke wezens. En bij elk van deze ontmoetingen volgden zij dezelfde gedragslijn: zij doodden elk mens dat hen zag. Eens, op het ver verwijderde Titan, had het heuvelachtige landschap met zijn vele grotten een man in staat gesteld het net, dat zij voor hem gespreid hadden, te ontwijken. Die nacht, nadat hij ruimschoots de tijd had gehad om het dichtstbijzijnde dorp te bereiken, verwoestte een atoombom het gehele gebied. Hoe men er ook over denken mocht, hun gedrag wierp vruchten af. Ondanks het feit dat het ruimtevaartuig achteloos over steden en dorpen vloog, werden er slechts weinig meldingen over een groot, onbekend ruimteschip doorgegeven. En gedurende lange tijd vermoedde niemand dat het schip door andere dan menselijke wezens bestuurd werd. Al hun voorzorgsmaatregelen konden echter niets veranderen aan de natuurwet van leven en dood. Een paar uur van Titan verwijderd, werd een Riss-arbeider, die een kleine reparatie verrichtte aan een beschadigd instrument aan de buitenkant van het schip, door een meteoor getroffen. Door een ongelooflijk toeval bewoog het vliegende voorwerp zich in dezelfde richting als het schip, met vrijwel dezelfde snelheid. De werkman werd door de klap gedood en in de ruimte geslingerd. Op Europa, de grootste maan, keerde een eenmans Riss-verkenningsvaartuig automatisch terug naar het moederschip, maar zonder zijn piloot aan boord. De meters aan boord hadden een vlucht over een afstand van meer dan duizend mijl geregistreerd, maar zij die geprobeerd hadden de baan van de thuisvlucht te volgen, hadden zichzelf boven zo'n steil en ondoordringbaar gebergte teruggevonden, dat zij het zoeken al snel hadden opgegeven. Verrassend genoeg waren beide lijken teruggevonden: het eerste door meteooronderzoekers van Europa; het tweede door troepen, die deel hadden genomen aan de zware manoeuvres die waren voorafgegaan aan Czinczars invasie van de Aarde. Beide gedrochten werden bij hem gebracht en de gegevens uit de verschillende rapporten die hem hadden bereikt bij elkaar optellend, kwam hij tot een merkwaardig juiste conclusie met betrekking tot hun herkomst. Zijn aanval op de Aarde vond een paar maanden later plaats, terwijl het vreemde ruimteschip zich nog steeds in de nabijheid van Europa bevond. Toen volgde de nederlaag, hem bezorgd door Heer Clane Linn. Het van de sterren afkomstige schip vervolgde ongehaast zijn ontdekkingsreis. Minder dan een maand nadat Heer Jerrin en zijn leger zich inscheepten voor de Aarde, kwam het aan op Mars. En er ging nog eens een maand voorbij, voor de aanwezigheid van het schip gemeld werd aan de militaire gouverneur van Linn op Mars. Een afstammeling van de grote Raheinl zijnde was hij een trotse jongeman, die de eerste meldingen die hem bereikten afwees als producten van een te levendige fantasie, maar al te gewoon in deze streken, waar een goede opvoeding het slachtoffer was geworden van langdurige oorlogen. Maar toen hem vanuit een ander gebied een tweede melding bereikte, kwam het bij hem op dat dit de voorboden van een barbaarse invasie zouden kunnen zijn. Hij handelde snel en gedecideerd. Politieruimteschepen en patrouilles zochten de atmosfeer af. En aangezien de vreemdelingen geen enkele poging deden ongezien te blijven, werd het contact bijna onmiddellijk tot stand gebracht. Twee politievaartuigen werden vernietigd door krachtige energiestralen. De andere schepen, die vanaf grote afstand getuige waren van de catastrofe, trokken zich haastig terug. Als de Riss al opgemerkt hadden dat zij zich nu in een meer gemechaniseerd deel van het zonnestelsel bevonden, dan lieten zij zich daar bij hun acties toch niet door storen. Als zij al vermoedden dat hun gedragingen in deze streken oorlog betekenden, dan schenen zij zich daar niet van bewust te zijn. De gouverneur verzond een waarschuwing naar de Aarde en begon dan zijn legers te organiseren. Gedurende twee weken deden zijn patrouilleschepen niets anders dan observeren, en het beeld dat doorkwam, was zeer tot tevredenheid van de vastbesloten jongeman. De vijand, zo leek het, zond verkenningseenheden uit in kleine schepen. Het waren deze verkenningsschepen, die op de vijftiende dag aangevallen werden door zwermen met mensen bemande schepen. De techniek van de aanval was zeer zorgvuldig uitgewerkt. In alle gevallen waren pogingen gedaan de Riss-vaartuigen te rammen. Vier van de aanvallen waren succesvol geweest. De geramde ruimtevaartuigjes glansden in het licht van de namiddag in hun val naar de vlakke bodem diep onder hen. Snelle ruimteschepen doken omlaag, namen de gevallen machines aan boord en keerden snel terug naar hun ver verwijderde landingsterreinen. Het was een grote overwinning. Groter zelfs dan men onmiddellijk had kunnen vermoeden. De vijand reageerde de volgende ochtend. De stad Gadre vloog de lucht in met een kolossale explosie, die een paddenstoel van rook op deed stijgen, die de omgeving over een afstand van honderden mijlen in de omtrek verduisterde. De hevigheid van de tegenaanval maakte een eind aan de 190 oorlog op Mars. Het ruimteschip werd daarna volstrekt met rust gelaten. De jonge Raheinl, ontsteld door de hevigheid van het antwoord, beval de evacuatie van de grotere steden en verzond waarschuwingen naar de Aarde. Hij liet ook een onderzoek instellen naar de twee grootste en minst beschadigde vijandelijke ruimteschepen die waren buitgemaakt. Het was ongeveer een maand later, dat er een eind kwam aan de berichten die melding maakten van de aanwezigheid van het grote ruimteschip in de atmosfeer van Mars. Hij kwam tot de conclusie dat het naar de Aarde getrokken was en maakte op grond daarvan zijn laatste rapport op. Hij voelde zich opgelucht. Nu zouden zij, die in de best mogelijke positie verkeerden om te weten of het opgelost kon worden, worden geconfronteerd met dit probleem. Jerrin legde het eerste rapport van Mars neer, toen zijn vrouw Lilidel het vertrek binnenkwam. Hij stond op en begeleidde haar - met de baby, die zij op haar arm droeg: hun zevende kind - hoffelijk naar een stoel. Hij had de indruk dat hij meer te horen zou krijgen over een zeker persoon. Lilidel stak onmiddellijk van wal. En, zoals hij al verwacht had, het ging inderdaad over zijn broer Clane. Hij luisterde beleefd, ten prooi aan een gevoel van ontevredenheid; een gevoel van ergernis, dat altijd over hem kwam als zij op emotionele gronden probeerde zijn oordeel te beïnvloeden. Toen zij verscheidene minuten aan het woord was geweest onderbrak hij haar voorzichtig: 'Liefste, als Clane de macht over had willen nemen, dan had hij daar twee volle maanden de tijd voor tussen het einde van de barbaarse oorlog en mijn terugkeer.' Ze zweeg eerbiedig terwijl hij sprak. Lilidel, dat moest hij toegeven, was een opmerkelijke vrouw. Plichtsgetrouw, goedhartig, gracieus, discreet en ze had een onbesmet verleden. Zij was, zoals zij al zo vaak had bewezen, een voorbeeld voor alle vrouwen van edele geboorte. Jerrin kon er niets aan doen dat hij zich af en toe afvroeg wat het aan haar was dat hem ergerde. Het maakte hem ongelukkig dat hij gedachten als deze koesterde. Omdat zij, in gedeelten beschouwd, vrijwel volmaakt was. En toch, als vrouw, in haar geheel, irriteerde zij hem soms tot aan de grens van gek worden. Hij sprak verder: 'We moeten erkennen dat Clane de barbaarse legers op bekwame wijze tot staan heeft weten te brengen. Ik begrijp nog steeds niet goed hoe hij dat klaar heeft weten te spelen.' Hij besefte onmiddellijk dat hij iets verkeerds had gezegd. Volgens Lilidel was het verkeerd, zo gul te zijn met woorden van waardering voor de verdiensten van andere mannen. Clane had alleen zijn plicht gedaan. Er was geen enkele reden waarom hij zich niet terug zou trekken in zijn privé leven. Zijn ambities zouden zich kunnen beperken tot het welzijn van de familie. Jerrin luisterde en voelde zich ongelukkig. Hij was ernstig ontevreden over de manier waarop hij zich had gedragen ten aanzien van de overwinning van zijn broer. Een zegetocht had men Clane toch minstens aan moeten bieden. Hoewel, zijn adviseurs hadden hem ervan overtuigd dat een dergelijke erkenning hoogst gevaarlijk zou zijn. Toen hij weer sprak was zijn antwoord aan Lilidel zeer rechtstreeks. In feite was zijn verdedigende reactie een antwoord aan allen, die zijn natuurlijke impuls om eer te geven aan hem die de eer toekomt, bedwongen hadden. Hij zei: 'Liefste, als een deel van wat ik over Clane heb horen vertellen waar is, dan kan hij de macht op elk door hem gewenst ogenblik overnemen. En er is nog iets waar ik de aandacht op zou willen vestigen: te denken dat de taak van Hoogste Bestuurder het rechtmatig bezit is van mijn tak van de familie, is een illusie. Wij mogen de macht hebben, maar macht kan uit iemands vingers glippen zelfs wanneer hij denkt dat zijn greep stevig genoeg is. Ik heb hier', hij nam het rapport van Mars op, 'ik heb hier een hoogst verontrustende boodschap van generaal Raheinl...' Hij wist dat hij niet zo gemakkelijk op een ander onderwerp over hoorde te stappen. Al koesterde hij dan geen ambities ten aanzien van zichzelf, hij had tenminste aan zijn nakomelingen te denken. Het was aan hem de opvolging voor zijn zoon zeker te stellen. De jonge Calaj was nu zeventien jaar oud en de plannen voor zijn toekomst zouden tijdig moeten worden gemaakt. 'Ik was voornemens je te vertellen, dat ik een inspectiereis door de provincies ga maken. De bedoeling is nog deze middag te vertrekken. We kunnen dit gesprek beter uitstellen tot na mijn terugkeer.' Het laatste woord was toch voor Lilidel. Ze zei, dat hij erg veel geluk had een vrouw te bezitten die zijn steeds veelvuldiger afwezigheid accepteerde, met een zwaar, maar begrijpend hart.

Twee

'Kijk!' riep iemand. Er klonk zoveel verbazing in dat ene woordje door, dat Heer Jerrin zich onwillekeurig met een ruk omdraaide. Om hem heen rekten mannen hun nek en staarden naar de hemel. Hij wendde zijn hoofd en volgde hun blikken. Hij voelde een schok door zich heen gaan. In vergelijking met alles wat hij ooit eerder had gezien was dit een enorm schip. Hij wist aan welke beperkingen men op Aarde bij de bouw van ruimtevaartuigen gebonden was en op grond van deze kennis kwam hij tot de conclusie, dat het schip uit een ander zonnestelsel afkomstig was. Zijn gedachten flitsten terug naar de berichten die hij van zijn militaire gouverneur op Mars ontvangen had en gedurende een ondeelbaar ogenblik voelde hij een nijpende angst voor een op handen zijnde ramp. Zijn moed stroomde even snel weer in hem terug. Hij schatte de lengte van het onbekende schip op ongeveer een derde mijl. Zijn scherpe ogen namen de details van de constructie in zich op en zijn brein registreerde de gegevens en bewaarde die. Het schip leek in geen enkel opzicht op iets dat hij ooit eerder had gezien. Terwijl hij omhoog staarde, gleed het schip geruisloos over. Het vloog op een hoogte van circa drie mijl en de snelheid kon niet groot zijn, schatte hij, omdat het schip na een minuut in de verte nog zichtbaar was. Tenslotte verdween het in de nevels die boven de oostelijke horizon dreven. Nog voor het schip geheel uit het gezicht verdwenen was, had Jerrin zijn orders al gegeven. De berichten over de vernietiging van de Martiaanse stad Gadre hadden hem nog niet bereikt, maar hij was meer op zijn hoede dan Raheinl was geweest. Hij stuurde een vloot van ruimteschepen en kleinere vaartuigen achter het onbekende vaartuig aan, maar de bemanningen kregen de opdracht op veilige afstand te blijven. Na deze voorlopige maatregelen te hebben genomen keerde Heer Jerrin terug naar de stad Linn en wachtte daar de rapporten af. In de loop van de morgen bereikte hem een half dozijn berichten, maar zij voegden niets van belang toe aan wat hij zelf reeds had waargenomen. Wat wel van belang was, was de brief van Heer Clane die hem tegen het middaguur bereikte:

Excellentie,

Ik moet er met klem op aandringen, dat u de evacuatie uit de grote steden beveelt van alle strijdkrachten en uitrusting, die nodig zijn voor de verdediging van het Rijk. Het is van vitaal belang dat dit van een andere zon afkomstige schip vernietigd wordt. Er zijn redenen om aan te nemen, dat de zich aan boord bevindende wezens afstammelingen zijn van de wezens die de legendarische beschaving op Aarde vernietigden. Men noemt hen Riss. Verder verzoek ik u om een onderhoud, dat zo spoedig mogelijk moet plaatsvinden. Ik heb een aantal waardevolle suggesties waar het betreft de tegen de vijand toe te passen tactiek.

Clane.

 

Jerrin las de brief verscheidene keren en probeerde zich een beeld te vormen van de door zijn broer voorgestelde evacuatie. Alle bijzonderheden in overweging nemend kwam hij tot de conclusie, dat het een onmogelijke onderneming was en hij smeet de brief woedend naast zich neer. Later bedacht hij zich en verzond een antwoord:

 

Mijn broeder,

Alle nodige voorzorgsmaatregelen zullen worden genomen. Het zal mij een genoegen zijn je op elk tijdstip te ontvangen.

Jerrin, Hoogste Bestuurder van Linn.

 

Pas nadat hij de brief verzonden had vroeg hij zich voor het eerst af, hoe Clane zo snel gehoord kon hebben over dit interstellaire schip. Het leek vergezocht, dat hij het persoonlijk had waargenomen. Eerder leek het hem een bevestiging te meer, dat zijn vermoeden dat Clane aanhangers in elke tak van dienst had, zelfs in zijn eigen staf, juist was. Tegen de avond, toen de rapporten over het onbekende ruimteschip regelmatig binnen bleven komen, weken de bittere gevoelens die hij jegens zijn broer koesterde en maakten plaats voor de noodzakelijkheid de steeds groter wordende stapel bewijzen zorgvuldig te onderzoeken. Het onbekende ruimteschip bevond zich nu boven de oceaan. Dan vloog het over een gebergte. Vervolgens bleef het een uur hangen boven de stad Goram. Het werd verlaten door een vloot van honderd kleine vaartuigen, die, zolang het nog dag was, een paar uur besteedden aan het verkennen van het heuvelachtige gebied rondom de stad. Ondanks Jerrins orders geen contact te zoeken met de verkenningsvaartuigen van de bezoekers, vonden er toch twee incidenten plaats. Het gebeurde op twee ver uit elkaar liggende punten, maar de gebeurtenissen op zichzelf waren volkomen identiek. In beide gevallen waagden Aardse patrouilleschepen het een van de vijandelijke verkenners tot op minder dan een mijl te naderen. Waarnemers verklaarden, dat zij blauwe vuurflitsen hadden gezien. De Aardse vaartuigen vlogen in brand en stortten neer. Alle inzittenden werden gedood. Toen het nieuws Jerrin bereikte, bezorgde het hem een schok. Maar het sterkte hem in de plannen die in zijn geest gestalte aan begonnen te nemen. Hij had gewacht op bericht van Mars, om te horen wat de resultaten van Raheinls plan waren. (Hij nam als vanzelfsprekend aan, dat het schip dat naar de Aarde was gekomen, hetzelfde was dat ook op Mars was geweest. En dat het de reis van de vierde naar de derde planeet nauwelijks sneller had kunnen maken dan het ruimteschip, dat hem ongetwijfeld het rapport van de gouverneur van Mars zou brengen.) Maar nu scheen het antwoord hem duidelijk. De onbekenden waren afkomstig van een andere ster. Spoedig zou het onbekende schip huiswaarts keren. En aangezien de wezens, die zich aan boord van het schip bevonden geen enkele poging deden contact met hem te zoeken, leek het het beste hen rustig hun gang te laten gaan. Ondertussen zou de vloot van Linn zijn verdediging versterken, opdat zij in geval van nood gereed zouden zijn. Toen hij deze instructies doorgaf aan zijn chef-staf streek de officier langs zijn snor en zei tenslotte: 'Wat bedoelt u... met de verdediging versterken? Op welke manier moeten we meer pijlen en bogen fabriceren?' Jerrin aarzelde. Op die manier voorgesteld leek zijn plan bespottelijk. 'Wees waakzaam. Wees er op voorbereid offers te moeten brengen,' zei hij toen. Hij wist zelf niet goed wat hij daarmee bedoelde. De tweede dag verstreek terwijl het besef dat al zijn voorzorgsmaatregelen ontoereikend waren in hem groeide. De volgende morgen meldde de officier die het bevel voerde over de mannen en vrouwen die de bewegingen van Lord Clane en zijn aanhang observeerden, dat deze bezig was al zijn uitrusting weg te slepen uit zijn residentie in de stad Linn. Hierover nadenkend voelde Jerrin zijn woede toenemen. Dat was precies het soort incident dat een paniek zou kunnen doen uitbreken. Hij was nog steeds ziedend toen hij een tweede brief van zijn broer ontving.

Waarde Jerrin,

Mij bereikte het nieuws over de ramp op Mars en ik dring er nogmaals met klem op aan de evacuatie van Linn en andere steden te bevelen. Ik zeg u dit: dit schip moet worden vernietigd voor het de Aarde verlaat.

Clane.

 

Het was een scherp gestelde brief. De kortheid ervan joeg een vuurrode blos naar Jerrins gebronsde kaken. En langer dan een minuut had de toon van het schrijven - niet de inhoud - zijn volle aandacht. Dan dacht hij: 'Ramp op Mars!' Zich beheersend zond hij een koerier naar het terrein waar de officiële schepen van Mars altijd landden. De koerier keerde met lege handen terug. 'Sinds een week is er geen schip van Mars geland, Uwe Excellentie.' Jerrin ijsbeerde door de ontvangstsalon van het paleis. Te weten dat Clane over informatie beschikte die de regering niet gekregen had, verbijsterde hem en baarde hem zorgen. Hij moest toegeven dat Clane een persoonlijk geheim onthuld had, door hem op deze indirecte wijze te laten weten dat hij langs snellere wegen met de andere planeten in verbinding wist te komen. De bereidwilligheid om dat geheim prijs te geven, scheen op dit ogenblik veelbetekenend. Toch was zijn geest niet bereid de betekenis van dit alles in goed vertrouwen te accepteren. Hij was zich daar nog steeds zorgen over aan het maken, toen Lilidel binnenkwam. Zoals gebruikelijk had ze een van de kinderen meegebracht. Terwijl zij sprak staarde Jerrin haar afwezig aan. Ze was niet langer de opmerkelijke schoonheid die hij had getrouwd, hoewel haar gelijkmatige gelaatstrekken nauwelijks veranderd waren sinds de dag waarop hij haar voor het eerst had ontmoet. Niet haar gezicht, maar haar lichaam vertoonde de sporen die de voorbij gegaande jaren nagelaten hadden. En van de kinderen, die zij hem gebaard had. Jerrin was niet onredelijk kritisch. Hij wenste alleen, dat het karakter van zijn vrouw even weinig veranderd was als haar uiterlijk. Hij zei geduldig: Ik wil één ding duidelijk maken. Een man die zijn Rijk niet kan beschermen, kan zijn positie niet behouden. Ik stel voor, dat je nu eens ophoudt met je zorgen te maken over de opvolging van onze Calaj en eens ernstig nadenkt over de wanhopige positie waarin we ons bevinden als resultaat van de aanwezigheid van dat onbekende ruimteschip.' Hij vertelde haar snel over de brieven die hij van Clane ontvangen had. Toen hij was uitgesproken, zag de vrouw doodsbleek. 'Dit is waar ik bang voor ben geweest,' zei zij op gespannen toon. Ik wist dat hij bepaalde plannen had.' Het egocentrische van haar opmerking deed hem schrikken. Hij legde uit, dat Clane nauwelijks verantwoordelijk kon worden gesteld voor de verschijning van dat schip. Lilidel schoof zijn uitleg van zich af. 'Welke manier hij gebruikt is niet van belang,' zei zij ongeduldig. 'Als een man een bepaald doel nastreeft, is elke manier hem goed genoeg.' Ze ging nog een poosje zo door, tot Jerrin haar kort onderbrak. 'Ben jij krankzinnig?' beet hij haar woedend toe. 'Laat mij u dit vertellen, mevrouw... in mijn aanwezigheid duld ik dergelijke nonsens niet. Als u met iemand wenst te kletsen over de samenzwering van Clane tegen de Staat, doet u dat dan alstublieft niet met mij.' In zijn door haar woorden opgewekte woede vergat hij voor een ogenblik zijn eigen wantrouwen jegens Clane. Lilidel staarde hem met een gewonde blik aan. 'Nooit eerder heb je zo tegen mij gesproken,' zei ze snikkend. Ze drukte het kleine meisje dichter tegen zich aan, als om zich tegen een volgende aanval te beschermen. Haar gedrag diende ook om zijn aandacht op de aanwezigheid van het kind te vestigen. Haar handelwijze had een herkenbaar, vast patroon, dat Jerrin plotseling terugvoerde langs alle voorbije jaren. Hij herinnerde zich al die vorige gelegenheden, waarbij zij altijd een van de kinderen bij zich had gehad, als zij hem op kwam zoeken om zich te beklagen, of om een verzoek te doen. Of om een verzoek te doen! De schok, die de bij hem opkomende gedachte hem bezorgde was verschrikkelijk. Hij was er altijd trots op geweest dat Lilidel, in tegenstelling tot de intrigerende gemalinnen van vroegere heersers, haar persoonlijke relatie met hem nooit misbruikt had voor persoonlijke doeleinden. Nu flitsten hem plotseling de beelden voor de geest van de duizenden keren, dat zij hem op was komen zoeken om voor de belangen van een of ander individu te pleiten. Ze had suggesties gedaan als het er om ging iemand op een min of meer belangrijke post te benoemen. En altijd bracht die nieuwe positie de belanghebbende dichter bij de top van de macht. Op haar rustige manier had zij de uitvaardiging van een fantastisch groot aantal decreten en wetten bevorderd, waarvan slechts een fractie aan haar eigen brein ontsproten kon zijn. Hij zag haar plotseling als de woordvoerster van een groep, die de provincies waarover hij heerste bestuurde, er van profiterend dat hij het te druk had met militaire aangelegenheden. Door misbruik te maken van hem, hadden zij kans gezien een reusachtige organisatie op te bouwen voor hun eigen belangen. En zij waren het, die hem tegen Clane op wilden zetten. De omvang van het verraad maakte hem nuchter. Het was nauwelijks te geloven dat Lilidel zich bewust was van de gevolgen van wat zij had gedaan en nog deed. Het was gemakkelijker te geloven dat knappe koppen haar karakter hadden geanalyseerd en ook haar hadden misbruikt. Maar ontegenzeglijk moest zij het spel zeer bewust gespeeld hebben, voor zover zij het kon begrijpen. Het probleem was te groot om onmiddellijk te kunnen worden aangepakt. Jerrin zei kalm: 'Ga nu alsjeblieft weg. Ik heb er nu geen behoefte aan ernstig met je te praten. Je trof mij op een ongelukkig moment.' Nadat zij was vertrokken bleef hij lange tijd besluiteloos staan. Zijn gedachten hielden zich weer bezig met Clanes boodschap. Tenslotte dacht hij: De waarheid is, dat ik geen oplossing heb voor het -probleem van dat vijandelijke ruimteschip. Het wordt tijd om te weten of Clane die wel heeft. Het bericht aan zijn broer was kort en direct: 'Laat ons elkaar ontmoeten. Noem tijd, plaats en voorwaarden.' Clanes antwoord luidde: 'Wil je het bevel tot ontruiming van alle grote steden onmiddellijk geven? En wil je naar mij toekomen, als ik een schip zend om je op te halen?' 'Ja!' was Jerrins antwoord.

 

Drie

 

Er viel geen spoor van Clane te bekennen toen de Hoogste Bestuurder en zijn staf bij het ruimteschip aankwamen. Jerrin accepteerde de betekenis daarvan met een grimmig lachje, maar uit de rijen van zijn gevolg steeg een gemompel van ergernis op. Er kwam een eind aan de spanning toen een officier in de uniform van generaal zich langs de loopplank naar beneden haastte. Hij kwam snel naar hen toe, salueerde en bleef Ín de houding staan, wachtend op toestemming om te spreken. Jerrin gaf hem die. De man zei snel en op een toon van verontschuldiging: 'Uwe Excellentie, Heer Clane betuigt u zijn oprechte spijt dat hij niet in staat was zekere voorbereidingen tijdig te voltooien. Wij pikken hem op op zijn landgoed en zodra hij aan boord is wenst hij u te ontvangen.' Jerrin was vermurwd. Hij was geen voorstander van vaste regels, maar niemand hoefde hem te vertellen dat mensen die daar opzettelijk mee braken er bepaalde, onuitgesproken bedoelingen en gedachten mee tot uitdrukking brachten, die op regeringsniveau openlijke rebellie konden betekenen. Hij was blij dat Clane voor deze manier had gekozen om zijn bedoelingen duidelijk te maken. Hij had hiermee het minimum aan beleefdheid in acht genomen. Jerrin was niet zo onkies om naar de aard van die 'voorbereidingen' te informeren. Hij nam maar aan, dat die alleen in de verbeelding bestonden. Een paar minuten later keek hij door de patrijspoort van zijn kajuit naar het onder hem wegvallende landschap en het was toen, dat de eerste alarmbelletjes in zijn brein begonnen te rinkelen; het eerste besef, dat hij misschien een wat al te groot risico had genomen met het zich aan boord van dit ruimteschip begeven, zonder de begeleiding van een veiligheidsescorte. Het leek nauwelijks te geloven dat zijn broer een burgeroorlog zou riskeren, maar dergelijke dingen waren eerder gebeurd. Hij kon er niet toe komen zichzelf openlijk te bekennen dat hij mogelijk met open ogen in een val was gelopen en hij maakte de officieren van zijn staf dan ook geen deelgenoot van zijn wantrouwen. Hij voelde zich al wat beter, toen het schip aan zijn afdaling naar het landingsterrein achter Clanes landgoed begon. Later, toen hij zijn broer over het grasveld aan zag komen lopen, verdween het gevoel van ongerustheid nog meer. Zijn nieuwsgierigheid werd gewekt toen hij zag dat de mannen die achter Clane aanliepen een lang, kuipvormige metalen voorwerp droegen. Er lag iets glanzends in die kuip, iets dat zich heel traag voor- en achteruit bewoog. Het was uit zijn gezichtsveld verdwenen voor hij goed had kunnen zien wat het was. Het had een soort glazen bol geleken. In korte tijd was het schip weer in de lucht en vrijwel onmiddellijk verscheen er een officier, die voor Clane om audiëntie kwam vragen. Jerrin liet weten dat hij bereid was Clane te ontvangen. Hij voelde zich verward. Waarheen was dit schip op weg? Hij was gaan zitten, maar toen Clane binnenkwam stond hij op. De kajuit vormde een ideale omgeving voor een man van hoge afkomst om minder begenadigde stervelingen te ontvangen. Van de lager gelegen, aangrenzende kamer leidde een trapje van drie treden naar boven naar de eigenlijke ontvangstkamer. Boven aan dit trapje, als was het een estrade, wachtte Jerrin. Met zijn ogen tot spleetjes geknepen en stijf opeengeklemde lippen keek hij naar zijn broer toen deze hem tegemoet kwam. Kijkend door de patrijspoort had hij gezien dat Clane tempelkleding droeg. Nu had hij een ogenblik de tijd om hem iets aandachtiger op te nemen. Zelfs in deze sobere omgeving maakte hij een grauwe, kleurloze indruk. In deze kamer, te midden van een twaalftal in zilver en blauwe uniformen geklede stafofficieren leek hij zo weinig op zijn plaats, dat zijn oudere broer plotseling niet meer kon geloven dat hij een bedreiging voor zijn positie vormde. Jerrin liet zijn starre, vijandige houding varen. Een golf van medelijden en begrip sloeg door hem heen: Clane, de mutant. Maar al te goed wist hij hoe zorgvuldig dat gewaad de misvormde borst, armen en schouders van de ander bedekte. Ik herinner me nog, dacht hij, uit de tijd dat ik nog een jongetje was: samen met de andere jongens rukten we zijn kleren af en jouwden hem uit. Dat was lang geleden, meer dan twintig jaar. Maar de herinnering bezorgde hem een gevoel van schuld. Zijn onzekerheid was verdwenen. Gedreven door een impuls daalde hij de drie treden af en sloeg met een hartelijk gebaar zijn grote, sterke armen om het tengere lichaam van Clane. 'Waarde broer,' zei hij, 'ik ben blij je te zien.' Na een ogenblik deed hij een stap terug. Hij voelde zich nu veel beter; minder cynisch en ervan overtuigd dat zijn zwakkere broer nooit met hem om de macht zou willen strijden. 'Mag ik vragen,' zei hij, 'waarheen wij op weg zijn?' Clane lachte. Zijn gezicht was iets voller geworden sinds Jerrin hem voor het laatst gezien had. De engelachtige, bijna vrouwelijke trekken hadden plaatsgemaakt voor een krachtiger, gespierder gelaat. Zelfs zijn lach was zekerder geworden en gedurende een ogenblik was je eerder geneigd hem mooi, dan knap te noemen. Hij was nu drieëndertig jaar oud, maar er was nog steeds geen enkel teken dat hij zich ooit geschoren had. Hij antwoordde: 'Volgens de laatste meldingen bevindt het vijandelijke ruimteschip zich op dit ogenblik boven een bergketen op ongeveer honderd mijl afstand van hier. Ik wil je getuige laten zijn van een aanval, die ik van plan ben op dat schip uit te voeren.' Jerrin had er de hele verdere reis voor nodig om de volle betekenis hiervan tot zich door te laten dringen. Nog steeds begreep Jerrin niet goed wat er stond te gebeuren. Hij stond naast Clane en keek toe hoe die het vijandelijke schip observeerde, dat zich op een afstand van ongeveer drie mijl bevond, een vaag silhouet in de mist. Clane draaide zich tenslotte naar hem om en zei onzeker: 'Ons probleem is, dat we mogelijk kunnen falen.' Jerrin zei niets. Clane ging verder: 'Als ik er niet in slaag hen door middel van het Tempelmetaal te vernietigen, dan zullen zij een tegenaanval inzetten.' De zinspeling op het Tempelmetaal irriteerde Jerrin. De mening die hij zich over de Tempel en de godsdienst die er onderwezen werd had gevormd, was die van een soldaat. De ideeën die men in de Tempel kreeg bijgebracht waren nuttig waar het er om ging de leerlingen discipline bij te brengen. Zijn gevoelens waren niet van cynische aard. Aan de religie op zichzelf had hij nimmer enige gedachte gewijd. Nu voelde hij een soort druk. Hij kon niet ontsnappen aan de overtuiging dat Clane en de anderen het als vanzelfsprekend aannamen dat de religie iets inhield. Hij had vage berichten gehoord over Clanes activiteiten in het verleden, maar zijn huidig bestaan, dat hem elke dag dwong tot omvangrijke bestuursbezigheden, liet hem nimmer tijd om dieper na te denken over de geheimzinnige verhalen over toverkunst die hem van tijd tot tijd bereikten. Hij voelde zich nu weinig op zijn gemak, want hij had altijd aangenomen dat ook hier sprake was van een van de vele vormen van bijgeloof. Blijkbaar stond hij nu op het punt een demonstratie van die tot op heden verborgen gebleven geheimzinnige krachten mee te maken. Hij voelde zich verward. Ik had me nooit in mogen laten met die metafysicus, dacht hij. Hij wachtte en voelde zich ongelukkig. Clane staarde hem nadenkend aan. Ik wil dat je hier getuige van bent,' zei hij, 'omdat ik op basis hiervan hoop je steun voor een grootscheepse aanval te krijgen.' 'Verwacht je dat deze aanval zal mislukken?' zei Jerrin snel. Clane knikte. Ik heb geen betere wapens dan die welke beschikbaar waren in vroeger eeuwen. En als de beste wapens uit dat grote, wetenschappelijke tijdperk niet in staat waren de vernietiging af te wenden die onze voorouders nauwelijks overleefden, dan zie ik niet in, hoe wij succesvol kunnen zijn met de overgebleven brokstukken van hun wetenschap.' Hij voegde er aan toe: Ik heb het idee, dat dit vijandelijke schip is vervaardigd van een materiaal dat zich door niets laat vernietigen.' De betekenis hiervan schokte Jerrin. 'Begrijp ik het goed... wordt deze eerste aanval ondernomen met geen ander doel dan mij ervan te overtuigen, dat ik een tweede aanval moet ondersteunen? En dat al je hoop op die tweede aanval gevestigd is?' Clane aarzelde even en knikte dan. 'Ja,' zei hij. 'En hoe had je je die tweede aanval gedacht?' Hij werd bleek toen Clane het hem uitlegde. 'Wil je dat ik de hele vloot riskeer, alleen om ondersteuning te verlenen?' 'Waar anders is de vloot goed voor?' zei Clane eenvoudig. Jerrin beefde, maar hij zag kans zijn stem in bedwang te houden. 'De rol die jij tot op zekere hoogte voor jezelf in gedachten hebt, toont aan hoe ernstig je deze zaak opneemt. Maar besef je wel, broeder, dat je mij vraagt onze hele staat te riskeren? Als jij faalt, zullen zij onze steden vernietigen.' 'We mogen dat schip niet toestaan naar huis terug te keren,' zei Clane. 'Waarom niet? Het lijkt de meest eenvoudige oplossing. Vroeg of laat zullen zij weer vertrekken.' Clane was gespannen. 'Er is iets gebeurd,' zei hij. 'Duizenden jaren geleden was het niet zo'n succesvolle oorlog voor hen. Zij werden toen verdreven, zich er blijkbaar niet van bewust dat zij onherstelbare schade hadden aangericht in ons zonnestelsel, door al onze steden te vernietigen. Als dit schip de kans krijgt terug te keren, en meldt dat wij vrijwel hulpeloos zijn, dan zullen zij met een overmacht terugkeren.' 'Maar waarom?' vroeg Jerrin. 'Waarom zullen zij ons lastig vallen?' 'Land!' Het bloed vloog naar Jerrins kaken en hij kreeg een visioen van de strijd die lang geleden had plaatsgevonden. De wanhopige, dodelijke, genadeloze oorlog tussen twee rassen, volkomen vreemd voor elkaar, de één proberend te bemachtigen, de ander trachtend de macht in het planetenstelsel te behouden. Het beeld was voldoende. Hij voelde zich verstijven, zich bewust van de noodzakelijkheid. Hij rechtte zijn schouders. 'Goed,' zei hij met een metaalachtig klinkende stem. Ik wil getuige zijn van dit experiment. Ga je gang.' De metalen doos, waarin de zilverkleurige bal zachtjes heen en weer rolde, was naar het midden van de open plek in het bos gebracht. Het was de zilveren bal die Jerrin aan boord had zien dragen toen ze geland waren bij Clanes landgoed. Hij liep erheen en keek er aandachtig naar. De bal rolde rustig naar het ene eind, dan naar het andere eind van de metalen kist. De beweging leek geen enkele betekenis te hebben. Jerrin stak zijn hand er naar uit en keek op om te zien of Clane bezwaar zou maken. Maar toen hij zag, dat Clane rustig stond toe te kijken, liet hij zijn hand voorzichtig zakken en versperde met zijn vingers het pad van de glinsterende bol. Hij verwachtte, dat zijn hand opzij zou worden gedrukt door het zware gewicht van het metalen voorwerp. De bal rolde door zijn hand heen. In zijn hand, er doorheen, er voorbij. Hij voelde totaal niets, geen enkele aanraking met een vaste substantie. Het was, alsof hij zijn hand in het luchtledige hield. Geschrokken trok Jerrin zijn hand terug. 'Wat is dat?' vroeg hij met afgrijzen. De schaduw van een glimlach gleed over Clanes gelaat. 'Je stelt de verkeerde vraag,' zei hij. Jerrin was een ogenblik uit het veld geslagen, dan herinnerde hij zich zijn militaire opleiding. 'Wat doet het?' 'Het absorbeert alle energie die erheen geleid wordt. Het zet alles waarmee het in aanraking komt om in energie, om die energie daarna weer te absorberen.' 'Het zette mijn vingers niet om in energie.' 'Je kunt het veilig aanraken, omdat het zich in die kist bevindt. Waarschijnlijk is er een limiet aan de hoeveelheid energie die het kan opnemen, maar dat heb ik nog te ontdekken. Het is dat wat mij doet hopen dat we het met succes tegen de vijand kunnen gebruiken.' 'Bedoel je... dat je dit gaat gebruiken tegen ben?' Ongelooflijk. Het was geen ogenblik bij hem opgekomen dat dit het wapen zou zijn. Hij staarde ernaar, geschokt. Het gevoel - dat hem een ogenblik had verlaten - dat hij op de een of andere duistere manier belachelijk werd gemaakt, keerde terug. Jerrin keek ongelukkig om zich heen. Een gepantserd slagschip van ongeveer vijfhonderd meter lang verdween door de nevels in zuidoostelijke richting. Hier beneden, op de open vlakte in het bos, stonden een stuk of twaalf mannen bijeen. Iets verderop lag het kleine vaartuig dat hen van het tien mijl verderop wachtende ruimteschip hierheen had gebracht. Het vaartuig was niet bewapend, afgezien van een aantal met bogen en speren bewapende mannen. Jerrin hield zich in bedwang. 'Wanneer gebeurt het?' 'Nu!' Jerrin opende zijn mond om iets te zeggen, toen hij opeens zag dat de zilveren bol uit de metalen kist verdwenen was. Geschrokken keek hij omhoog... en bevroor, toen de bol boven Clanes hoofd in de lucht zweefde. Hij glansde nu helderder en danste en trilde als iets levends. Hij straalde glans uit, was onstoffelijk en toch tastbaar. Vederlicht zweefde de bol boven Clanes hoofd, al diens bewegingen volgend. 'Kijk naar het schip!' Clane wees. De woorden en de beweging waren als een signaal. De 'bal' was opeens boven zijn hoofd verdwenen. Een onderdeel van een seconde zag Jerrin het 'ding' hoog in de lucht, glanzend afstekend tegen de donkere omtrekken van het schip. Een felle lichtflits; dan zweefde de bal alweer boven Clanes hoofd. Hoog boven hen rukte het grote ruimteschip blijkbaar onbeschadigd aan zijn onzichtbare ankers. 'Werkte het niet?' vroeg Jerrin teleurgesteld. Clane maakte een ongeduldige handbeweging. 'Wacht,' zei hij, 'er kan een tegenaanval volgen.' De stilte die volgde, duurde niet lang. Een vuurbaan flitste langs de gehele lengte van het ruimteschip, van de neus naar de staart. Mijlen verder in het woud rolde een donderslag aan. Het geluid kwam dichterbij, werd luider. Een kwart mijl bij hen vandaan, tussen de struiken, was een verblindende lichtexplosie waarneembaar... dan was het hen voorbij en bevond zich op een kwart mijl achter hen. Jerrin had opgemerkt dat gedurende een ondeelbaar ogenblik, toen de donder en het vuur hen bedreigden, de bol boven Clanes hoofd verdwenen was. Toen hij opnieuw keek, was de bol weer terug in positie, dansend en trillend. Clane moest zijn vragende blik opgevangen hebben, want hij zei: 'Ze wisten ons niet te lokaliseren, dus ze berekenden de kromming en sloegen op verschillende punten langs die baan toe. De vraag is: hebben zij opgemerkt, dat er op een van de door hen berekende inslagplaatsen geen explosie heeft plaatsgevonden?' Jerrin was van mening, dat de berekening van de vijand uiterst accuraat was geweest en dat zij door middel van de een of andere magische kennis hun juiste positie nauwkeurig hadden weten te bepalen. Blijkbaar had de glanzende bol de energie van de aanval geabsorbeerd. Hij wachtte gespannen. Na vijf minuten was er nog steeds geen teken van een volgende aanval. Na twintig minuten zei Clane tevreden: 'Ze schijnen tevreden te zijn over hun tegenaanval. We weten nu in elk geval, dat het geen supermensen zijn. Laat ons gaan.' Ze begaven zich aan boord van het kleine vaartuig. Een tijdlang gleden ze langzaam onder de bescherming biedende boomtakken door. Dan draaiden zij een nauwe kloof in en bereikten een vallei, vanwaar het grote schip niet zichtbaar was. Terwijl zij hun snelheid opvoerden zei Clane: Ik zou die buitgemaakte vaartuigen die Raheinl je vanaf Mars gezonden heeft, graag eens wat nader bekijken. Hoe eerder we in actie komen, des te beter. Er zouden vergeldingsmaatregelen kunnen volgen.' Jerrin had daar al aan gedacht; hij had er aan gedacht hoe diep hij hierbij betrokken was geraakt. Ze waren tot de aanval overgegaan; ze hadden de vijand door daden laten weten, dat hun aanwezigheid hier niet gewenst was. Er was oorlog en er was geen terugkeer mogelijk. Hij vroeg kalm: 'Wanneer ben je van plan de tweede aanval uit te voeren?' 

 

Vier

 

Het onbekende ruimteschip was de stad Linn gelukkig niet dichter dan tot op een afstand van honderdvijftig mijl genaderd. Het was dus duidelijk, dat de hoofdstad niet het eerste slachtoffer zou worden. Een grote stad in het midden van het land ving de eerste klap op. De bom was geworpen ongeveer twintig uur nadat Clane had geprobeerd de onbekende aanvallers door middel van de zilveren bol te vernietigen. Hij viel op een stad waarvan de bevolking geëvacueerd was, met uitzondering van de achtergebleven patrouilles en de plunderaars, die deze patrouilles noodzakelijk maakten. Dikke rookwolken verborgen de omvang van de catastrofe. Minder dan een half uur later werd een tweede stad getroffen door een van de kolossale bommen en de paddenstoelvormige, giftige rookwolk die even later opsteeg betekende dood en verderf. Weer een uur later werd een derde stad verwoest en een vierde kort na het middaguur. Toen volgde er een pauze en een zwerm kleine vaartuigen, die zich losmaakten van het gigantische ruimteschip, kon worden waargenomen. Zij verkenden de omgeving van de vier platgebrande gebieden en vlogen uitdagend dicht langs de Linnse patrouilleschepen, alsof zij probeerden hen tot vuren te verlokken. Toen het nieuws hierover Clane bereikte, verzond hij een bericht aan Jerrin:

 

Excellentie,

Het komt mij voor, dat de vijand ernstig verrast is door onze aanval van gisteren en nu probeert ons uit te lokken meer van dergelijke wapens als die welke ik tegen hen gebruikte, in de strijd te werpen. Waarschijnlijk in de hoop te kunnen ontdekken, hoeveel kracht wij tegen hen kunnen verzamelen. De door Raheinl buitgemaakte vaartuigen onderzocht hebbend, kan ik u mededelen, dat één ervan slechts een kleine reparatie behoeft en dat wij onze tegenaanval mogelijk morgenavond in kunnen zetten.

Clane.

 

Zekere kenmerken van de buitgemaakte verkenningsvaartuigen plaatsten Clane voor een raadsel. Terwijl hij toezicht hield op het werk van de mecaniciens, moest hij zich er met geweld toe dwingen zich te concentreren op de belangrijker kanten van zijn taak. Als ik tijd heb, zei hij tot zichzelf, zal ik dat aanhangsel van het stuurmechanisme eens nader onderzoeken. De twee machines lagen naast elkaar in een van zijn ondergrondse werkplaatsen. De toestellen waren elk ongeveer vijftien meter lang en in feite vrij eenvoudig van ontwerp. De atoommotoren verschilden alleen daarin van de motoren van de Linn-schepen, dat zij compacter waren. Het principe was hetzelfde. Een blok voorbehandeld metaal explodeerde in de raketkamers. Al duizenden jaren vlogen aldus voortgestuwde machines door de atmosfeer van de planeten. Op de dag van de aanval arriveerde Jerrin vroeg in de namiddag. Hij zag bleek. Hij was ernstig en maakte een onderworpen indruk. 'Zeventien steden zijn nu al vernietigd,' meldde hij Clane. 'Ze dagen ons uit om tegen hen te doen wat wij kunnen.' Clane leidde hem naar de stuurinrichting van het vaartuig dat men had gerepareerd. 'Ik heb geëxperimenteerd,' zei hij, 'met een klein hulpstuk, dat zij aan het stuurmechanisme gekoppeld hebben.' Hij bukte zich. 'Ik heb hier een kaart,' zei hij. 'Ik wil, dat je hierop aangeeft waar het schip zich volgens de laatst binnengekomen meldingen bevindt.' Jerrin haalde zijn schouders op. 'Dat is gemakkelijk. Het bevindt zich boven...' 'Vertel mij niets!' Clanes woorden kwamen snel en scherp en hadden het gewenste effect. Jerrin staarde hem vragend aan. Clane vervolgde: 'Ik heb een bepaald idee in verband met dit ding... dus zet een teken op de kaart en laat het mij niet zien.' De andere man nam de kaart van hem aan en gaf met een potlood zo nauwkeurig mogelijk aan waar het schip zich bevond. Hij deed een stap achteruit en wachtte. Clane drukte op een knop. In de enorme leegte van de ondergrondse werkplaats klonk het ronken van de motoren als een zwak gezoem. Onder hun voeten begon het beweegbare platform langzaam te draaien en kwam dan weer tot stilstand. Het geluid van de motoren stierf weg. Clane rechtte zijn rug. 'De neus van het toestel wijst nu noord - noordwest. Trek een lijn op de kaart, die van deze kelder in die richting loopt.' Jerrin deed zwijgend wat van hem verlangd werd. De lijn passeerde het merkteken, dat hij op de kaart gezet had op een millimeter. Ik begrijp het niet,' zei hij langzaam. 'Wil je zeggen, dat dit vaartuig weet, waar zich het moederschip bevindt?' 'Het schijnt zo... zuiver mechanisch gesproken natuurlijk.' 'Dan is het zeer aannemelijk dat het moederschip weet waar dit verkenningsvaartuig zich bevindt.' Clane fronste zijn wenkbrauwen. 'Het kan zijn, maar ik betwijfel het. Het lijkt me nogal ingewikkeld en bovendien onnodig om onder normale omstandigheden na te gaan waar zich honderden kleine verkenningsvaartuigen op een bepaald moment bevinden. Maar de kleine vaartuigen daarentegen, moeten in staat zijn terug te keren naar het moederschip.' Hij voegde er aan toe: 'Als ze geweten hadden waar dit vaartuig zich bevindt, dan zouden zij wel moeite gedaan hebben om het terug te krijgen.' Jerrin schudde zijn hoofd. 'De zaak lijkt mij van weinig belang,' zei hij. 'Ten slotte kunnen wij de indringer op elk gewenst moment lokaliseren.' Clane gaf geen antwoord. Hij had gedetailleerde rapporten bestudeerd over de wijze waarop deze kleine vaartuigen het moederschip verlieten en er weer in terugkeerden. En sinds enige uren zag hij een bepaalde mogelijkheid. Het was niet iets, dat je aan een praktisch denkend mens kon uitleggen. Het hele concept van het automatische mechanisme was even nieuw als verbazingwekkend. Het Uur o naderde. Het werd donker, terwijl zij wachtten in de beschutting van een berg. Ze hadden wat oppervlakkige opmerkingen uitgewisseld, maar nu zwegen zij. Vanuit de rijen die de achterhoede vormden, steeg zo nu en dan een onverstaanbaar gemompel op. Het plan was gemaakt. De vloot had zijn orders. Het ging er nu alleen nog maar om de aanval zelf uit te voeren. 'Halloooo!' De kreet rolde hen langs de berghelling tegemoet. Jerrin rechtte zijn schouders, liep op zijn broer toe en omarmde hem. De duisternis verborg zijn tranen. 'Geluk,' zei hij. 'En vergeef mij alles wat ik over je gezegd en gedacht en tegen je gedaan heb.' Hij liep weg in de duisternis, naar de plek waar zijn eigen soldaten wachtten. Het mechanisme van het buitgemaakte Riss-vaartuig functioneerde feilloos. Het toestel verhief zich als een schaduw van de grond, klom en vloog over de bergtop. En bijna onmiddellijk zaten zij midden in de slag. De Linn-ruimteschepen kwamen in golven aanzetten en vielen met honderden tegelijk aan. Ze waren bemand met getrainde soldaten en zij hadden twee opdrachten: houdt de vijandelijke verdediging zoveel mogelijk aan het werk, door steil op de neus van het sigaarvormige ruimteschip neer te duiken. Dat was de eerste opdracht. Aangenomen werd, dat de onbekenden het niet aangenaam zouden vinden, hun interplanetaire schip geramd te zien door honderden projectielen die elk duizenden tonnen wogen. De bemanningen moesten enkele ogenblikken voor het contact met het vijandelijke ruimteschip gemaakt zou worden hun vaartuigen in reddingssloepen verlaten. Dat was de tweede opdracht. De theorie was, dat de lucht zo vol met reddingssloepen zou zijn, dat de vijanden de nadering van hun eigen buitgemaakte machine niet op zouden merken. Van Clanes energie absorberende bol werd verwacht dat hij elke directe aanval af zou slaan. De hemel was een hel van vuur en vlammen. Aan alle kanten stortten brandende Linn-ruimteschepen neer. Maar Clane zag geen reddingsvaartuigen en het eerste, misselijk makende gevoel dat de mannen geen kans hadden gezien tijdig weg te komen, bekroop hem. Maar ze konden nu niets anders doen dan doorgaan. Het oorverdovende lawaai waarmee de Linn-ruimteschepen zich te pletter vlogen tegen de metalen wanden van de indringer was niet van de lucht en er hoefde niet langer aan te worden getwijfeld, dat de vijandelijke verdediging niet in staat was het hoofd te bieden aan een dergelijke massale aanval. 'Ze zullen moeten vluchten,' dacht Clane gespannen. 'We zullen de tijd niet krijgen om dichterbij te komen.' Het was een mogelijkheid waarmee hij eerder geen rekening had gehouden. Hij had het als vanzelfsprekend aangenomen dat het vijandelijke schip in staat zou zijn de aanval van de Linn-schepen moeiteloos af te slaan, zonder zijn positie te wijzigen. In plaats daarvan leek het schip nu ernstig beschadigd. Naast hem fluisterde zijn bevelvoerend officier: 'Ik geloof dat ik een opening zie.' Clane keek in de richting waarheen hij wees en zag het nu ook. Een rilling voer door hem heen; de bedoelde opening lag recht voor hen uit. Onmiskenbaar stuurde hun kleine vaartuig er recht op aan... of werd er door aangetrokken. Het was mogelijk, dat de automatische besturing van het kleine vaartuig het mechanisme van de deuren in het moederschip in werking had gesteld en dat zij er, zonder op enige weerstand te stuiten, binnen konden dringen. Zijn eigen plan was geweest zich met geweld toegang te verschaffen, door met behulp van een kleine bom een gat in de wand van het vijandelijke ruimteschip te slaan. En het kwam hem voor, dat hij daar nog steeds de voorkeur aan zou hebben gegeven. Het probleem was: is dit een val, door de vijand voor ons opgezet, of is dit een automatisch proces en schenkt er niemand enige aandacht aan onze komst. Het was een risico dat hij te nemen had. Het grootste gevaar was dat het gigantische ruimteschip zich in beweging zou gaan zetten. Het licht in de luchtsluis was bedrieglijk vaag. Hij schatte dat zij zich nog op meer dan vijfendertig meter afstand bevonden, toen hij een klik hoorde. De machine minderde abrupt vaart; dofgrijs geschilderde wanden gleden links en rechts aan hen voorbij. Achter hen sloten de deuren zich geruisloos; voor hen opende zich een tweede stel deuren. Het kleine vaartuig, met niet meer dan vijfendertig man aan boord, bewoog zich behoedzaam voorwaarts. Ze bevonden zich aan boord van het vijandelijke sterrenschip. In het tot tijdelijk hoofdkwartier ingerichte kamp waarheen hij zijn gezin in veiligheid had gebracht, wachtte Jerrin. 'Ze zijn nog steeds binnen.' Zo luidde het beknopte rapport van zijn commanderend officier te velde. Na achttien uur moest dat vrijwel zeker betekenen dat zij ten dode opgeschreven waren. 'Ik had hem nooit mogen laten gaan,' zei Jerrin vol zelfverwijt tegen Lilidel. 'Het is belachelijk dat een lid van onze familie deelneemt aan een regelrechte aanval.' Zelf had hij meer dan honderd keer aan een directe aanval deelgenomen, maar dat negeerde hij nu. Hij negeerde ook het feit, dat alleen de man die de 'energiebol' beheerste - Clane zelf - het plan dat deze laatste hem voorgelegd had mogelijk ten uitvoer kon brengen. Jerrin ijsbeerde door het vertrek in zijn hoofdkwartier op en neer en het duurde verscheidene minuten voor het tot hem doordrong dat Lilidel voor één keer niets te zeggen had. Jerrin staarde haar met half dichtgeknepen ogen aan, zich grimmig realiserend dat wat er gebeurd was haar en zij die achter haar stonden, niet onwelgevallig moest zijn. 'Lieve,' zei hij tenslotte, 'het gehele land zal de terugslag van Clanes falen ondervinden. Het betekent het begin, en niet het eind van onze moeilijkheden.' Zij zei nog steeds niets. En hij zag, dat zij in deze crisis niet in staat was te bevatten hoe dit alles af zou moeten lopen. Zij streefde haar eigen doeleinden na; als moeder en als werktuig van de groep die gebruik van haar maakte. Hij herinnerde zich nog hoe de oude Vrouwe Lydia, zijn grootmoeder, haar ouder wordende echtgenoot ervan overtuigd had dat haar zoon over Linn diende te heersen. 'Ik moet er voor zorgen,' nam Jerrin zich voor, 'de kwestie van de opvolging niet aan Lilidel over te laten. En het wordt ook tijd, dat ik me wat meer voor de kinderen ga interesseren. Ik kan hun opvoeding niet langer aan haar toevertrouwen.' Dat sloeg in het bijzonder op Calaj, zijn oudste zoon. Hij keek weer naar zijn vrouw en opende zijn mond, om haar te vertellen dat Clane, als hij nog in leven was, de macht bezat om op elk door hem gewenst moment de heerschappij over te nemen. Maar hij zei het niet. Het diende geen enkel doel. In de eerste plaats zou zij het niet geloven, en in de tweede plaats was het niet helemaal waar. Regeren hing voor een groot deel af van de samenwerking tussen de bestuurders en er waren factoren tegen Clane, waarvan deze zich gelukkig - daar was Jerrin van overtuigd - zelf bewust was. De ontmoetingen tussen hen hadden een vriendschappelijke samenwerking mogelijk gemaakt. Alleen een noodsituatie, daar was hij zeker van, zou een politieke koerswijziging in Linn kunnen bewerkstelligen. Ik zal een laatste wil op moeten maken, dacht hij. Als er iets met mij gebeurt... als ik sterf, dan mag er geen verwarring bestaan. Hij voelde zich bedrukt. Voor de tweede keer in minder dan een jaar was het hart van het Rijk door een ramp getroffen. Eerst was het Czinczar de barbaar geweest. Nu waren het deze onbekenden. Vanuit de lucht had hij te midden van dikke rookwolken de mensen waargenomen die in stromen uit de gebombardeerde, nog niet geheel geëvacueerde steden vluchtten en in het aangezicht van een dergelijke catastrofe was hij zich bewust van zijn onvermogen. Het was dat, wat hem een besluit deed nemen. Ik weiger te geloven,' zei hij, 'dat Clane gefaald heeft. Is dat wel het geval, dan zijn wij verloren. En het mij bewust zijn van dat feit benadrukt nog eens zijn belangrijkheid ten tijde van een crisis. Hij is de enige, die in staat is een noodsituatie als deze het hoofd te bieden. En als hij nog in leven is, dan ben ik het volgende van plan.' Ze luisterde met wijd open ogen toen hij haar vertelde over het testament dat hij van plan was te schrijven. Plotseling werd haar gezicht door haat verwrongen. 'Je bent gek!' siste zij. 'Ben je wel ernstig? Ben je werkelijk van plan je eigen zoon te onterven?' Hij keek haar koel aan. 'Lieve,' zei hij, 'één ding wil ik jou en je privé leger voor eens en voor altijd duidelijk maken. Zolang ik in dit Rijk de Hoogste Bestuurder ben, zal dit land niet beschouwd worden als een privé-eigendom dat mijn kinderen automatisch erven. Het is nu nog te vroeg om te beoordelen of Calaj de vereiste leiderscapaciteiten bezit. Mijn indruk van hem is, dat hij een bijzonder geëmotioneerd jongmens is, dat veel te vaak zijn eigen weg gaat. Hij vertoont nog geen spoor van het evenwicht dat ik bezit, dat Clane bezit en dat zelfs, in mindere mate, Tews bezat.' De trekken op het gelaat van de vrouw verzachtten zich. Ze kwam naar hem toe. 'Ik kan zien dat je vermoeid bent, liefste. Alsjeblieft, doe niets overhaast voor deze crisis achter de rug is. Ik breng je een kop thee... sterk, zoals je het graag drinkt.' Ze bracht hem zijn thee met trillende vingers en toen zij het vertrek verliet stonden er tranen in haar ogen. De thee smaakte ongewoon bitter, zelfs naar zijn smaak, maar hij dronk die toch op, terwijl hij eerst zijn laatste wil en daarna de brief aan Clane dicteerde. Hij kwam tot het inzicht dat hij te veel als vanzelfsprekend had aangenomen. Maar zijn stemming bleef somber. Pas nadat hij de twee documenten verzegeld en bij zijn andere papieren gelegd had, realiseerde hij zich dat de spanning van de afgelopen dagen veel van zijn lichaam gevergd had. Hij voelde zich vermoeid, zelfs een beetje koortsig. Hij zond zijn secretaris weg en strekte zich uit op de bank onder het raam. Twintig minuten verstreken. Toen ging er zachtjes een deur open, zo zachtjes, dat de slapende man er niet door gestoord werd. Lilidel kwam binnen. Ze nam het kopje op waarin zij hem zijn thee gebracht had en sloop op haar tenen het vertrek uit. Het was ongeveer een uur later toen de intense stilte in de kamer voor de tweede keer verbroken werd. De deur vloog open en een stafofficier stormde naar binnen. 'Excellentie,' begon hij buiten adem, 'het vijandelijke ruimteschip hangt boven het kamp!' Het slanke lichaam op de bank bewoog zich niet.

 

Vijf

 

Nadat Clanes schip in het inwendige van het vijandelijke ruimteschip tot stilstand was gekomen, zag hij na een ogenblik dat zij als het ware ingekapseld waren door een metalen omhulsel. De neus van de machine en de voorste helft van de romp lagen begraven in een metalen koker. Overal om zich heen zag hij vaartuigen die op een dergelijke manier verankerd lagen. Blijkbaar was het vaartuig automatisch in zijn eigen vak geschoven. Er was een probleem: zou de gezagvoerder opgemerkt hebben dat de zojuist teruggekeerde reddingssloep er een was die op Mars door de menselijke wezens was buitgemaakt? Als hij het al had opgemerkt, dan liet hij daar in de eerstvolgende, van levensbelang zijnde vijf minuten in ieder geval niets van blijken. Aan het eind van de 'duiventil', waarin de voorste helft van het schip rustte, bevond zich een hoge ladder. Clane en zijn mannen beklommen die ladder en kwamen uit in een lange, lege corridor. Clane bleef aarzelend staan. Dan haalde hij diep adem... en zond de bol heen met zijn dodelijke opdracht. De bol flitste uit het gezicht, keerde terug, verdween en keerde opnieuw terug. En voor de derde keer flitste de bol weg als een bliksemstraal. Toen hij deze keer terugkeerde, was hij... verzadigd. Ze troffen geen enkele vorm van leven aan. Uren wandelden zij rond, voor zij er tenslotte van overtuigd waren dat het enorme ruimteschip in nauwelijks meer dan een paar seconden was overwonnen door een eenvoudig proces. De bol had elk zich aan boord bevindend levend wezen opgeslorpt. Zodra hij daar zeker van was begaf Clane zich naar de indrukwekkende regelkamer. Hij kwam daar juist op tijd aan om getuige te kunnen zijn van een vreemd verschijnsel. Een reusachtige glazen plaat, die toen hij de kamer betrad, volkomen dof en levenloos was geweest, begon nu lichtend op te flitsen en ogenschijnlijk zinloze geluiden uit te stoten. Snel zocht Clane dekking en terwijl de glanzende bol boven zijn hoofd danste, keek hij waakzaam toe. Abrupt stabiliseerden de lichtflikkeringen zich en op het glazen scherm begon een gestalte vorm aan te nemen. Het bezorgde Clane een schok toen hij zag dat het een soortgelijk schepsel was als het monsterlijke creatuur dat Czinczar van Europa had meegebracht. Alleen met dit verschil dat dit schepsel - al was het dan op een plaatje -levend was. Het wezen staarde vanaf de glazen plaat de kamer in en het duurde bijna een minuut voor zijn blik die van Clane ontmoette. Hij stootte een aantal doffe klanken uit, die geen enkele betekenis voor Clane hadden. Twee andere wezens doemden uit de schemering achter hem op en ook zij staarden Clane vanaf de glazen plaat aan. Een van hen maakte een onmiskenbaar bevelend gebaar en brulde iets. Er klonk een klik en de beelden verdwenen. De geluiden bleven nog een paar seconden hoorbaar en verstierven dan ook. Aarzelend waagde Clane zich verder de regelkamer in. Hij probeerde te begrijpen wat hij gezien had. Het beeld van onbekende wezens, vanaf de een of andere ver verwijderde plaats geprojecteerd op een glazen beeldscherm. Het was moeilijk te begrijpen, maar hij had de beklemmende overtuiging, dat andere, nog levende onbekende wezens wisten wat er was gebeurd met hun eerste schip dat de Aarde bereikt had. Zijn geest had een enorme sprong moeten maken om te kunnen bevatten dat verbindingen tot stand konden worden gebracht op andere wijze dan door rooksignalen, strategisch opgestelde spiegels of koeriers. Wat hij hier had gezien bewees, dat het niet alleen mogelijk was verbindingen tot stand te brengen over de oppervlakte van een planeet, maar dat het zelfs mogelijk was de immense ruimte tussen de planeten te overbruggen. Het veranderde alles. Het veranderde de hele situatie. Het buitmaken van dit schip betekende in feite niets. De onbekenden wisten nu, dat de verdedigende strijdmachten van het zonnestelsel gefaald hadden en niet in staat waren hun steden te beschermen. Ze zouden zich er ongetwijfeld over verbazen dat men kans had gezien hun schip te overmeesteren, maar het viel te betwijfelen of zij er erg door geschokt waren. Wat één schip bijna gelukt was, zou een hele vloot zeker gelukken... zonder enige inspanning. Dat zou hun houding zijn en Clane - snel de verdedigingsmogelijkheden van het zonnestelsel nagaand - twijfelde er niet aan dat een sterke vloot van vijandelijke schepen in staat zou zijn naar believen te handelen. Wat hij zojuist ervaren had - dit over enorme afstanden overbrengen van beelden - was van enorme betekenis. Somber gestemd begon hij het besturingsmechanisme van het ruimteschip te bestuderen. Na vier uur toonde hij zich tevreden, wetend dat hij in staat zou zijn met dit schip door de ruimte te reizen. De functie van sommige instrumenten op het ingewikkelde instrumentenpaneel ontging hem nog. Het zou veel tijd en studie vergen voor hij dit enorme schip volkomen zou beheersen. Hij voer met het schip naar Jerrins hoofdkwartier. Hij landde in een reddingssloep, die de wapperende overwinningsvlag van Linn achter zich aansleepte en werd een paar minuten later toegelaten tot het vertrek waar Jerrin dood lag. Dat was ongeveer een uur nadat het lichaam was ontdekt. Neerkijkend op zijn dode broeder, herkende Clane bijna onmiddellijk bepaalde vergiftigingsverschijnselen. Geschrokken deed hij een stap terug en keek om zich heen, proberend het gehele tafereel in één blik in zich op te nemen. Lilidel, de weduwe, lag geknield naast de bank, één arm over het dode lichaam geslagen en ogenschijnlijk gefolterd door verdriet. Maar zij leek eerder ten prooi aan angst dan aan verdriet en de blik uit haar half gesloten ogen had iets sluws en berekenends. Er blonken geen tranen in. Het geheel interesseerde Clane zeer. Hem hadden talloze inlichtingen bereikt over de groep, die deze vrouw gebruikt had om invloed op haar echtgenoot uit te oefenen en er was een tijd geweest, dat hij er aan gedacht had Jerrin voor haar te waarschuwen. Hij vroeg zich af waar haar oudste zoon, de ongelooflijke Calaj, was. Hij had er maar een ogenblik voor nodig om zich een scherp beeld te vormen van de mogelijkheden die de situatie bood. Op zijn weg naar Golomb, het kleine stadje niet ver van Linn waarheen het Hoge Bestuur, alsook een aantal departementen van de regering uitgeweken waren, had hij reeds een plotseling visioen van Calaj gehad. Vooruit gewaarschuwd zou de groep achter Lilidel - onder hen bevonden zich vele hooggeplaatste Bestuurders - de gelegenheid aan kunnen grijpen om de jongeling uit te roepen tot Hoogste Bestuurder. Dit hier was explosief materiaal voor een bloedige strijd om de macht. Tenzij de juiste maatregelen zouden worden genomen, zou zich al snel het gerucht verspreiden dat Jerrin was vermoord. Sommige van die geruchten zouden in de richting van de weduwe wijzen, andere naar Clane zelf. Zijn eigen aanhangers, die de heerschappij van de nobele Jerrin met tegenzin hadden aanvaard, zouden mogelijk weigeren er mee in te stemmen dat hun ergste vijanden de macht over zouden dragen aan een jongen van zeventien jaar. Een burgeroorlog was niet onwaarschijnlijk. Jerrins secretaris, Generaal Marak, een geheim aanhanger van Clane, raakte Clanes arm aan en fluisterde in zijn oor: 'Uwe Excellentie, ik heb hier de afschriften van een aantal belangrijke documenten. Ik durf er niet op te zweren dat de originele exemplaren nog aanwezig zijn.' Een minuut later las Clane de laatste wil van zijn broer. Dan las hij de aan hem persoonlijk gerichte brief, waarvan de belangrijkste zin luidde: Ik draag de zorg voor mijn weduwe en kinderen aan jou over.' Clane draaide zich om en staarde de weduwe aan. Heel even ontmoette haar blik de zijne: haar fonkelende ogen straalden haat uit. Dan sloeg zij haar blikken neer en daarna verried niets meer dat zij zich bewust was van zijn aanwezigheid. Hij vermoedde dat men hem hier niet verwacht had. Het was tijd om een beslissing te nemen. Toch aarzelde hij nog. Hij keek naar de in de kamer aanwezige stafofficieren; allen aanhangers van Jerrin. Nog steeds kon hij niet tot een besluit komen. In zijn geest vormde zich een beeld van iets dat veel groter was dan dat wat hier in dit vertrek gebeurde... groter dan wat er op deze planeet gebeurde. Het was het beeld van een machtige vloot van vijandelijke ruimteschepen, afkomstig uit een ver en vreemd zonnestelsel en hierheen op weg om wraak te nemen voor de verovering van hun verkenningsschip. Natuurlijk zou dat slechts een bijkomstige aansporing zijn. Hun werkelijke doel zou zijn elk menselijk wezen in dit zonnestelsel te vernietigen en zich meester te maken van alle planeten... terwijl de mannen elkaar hier bevochten in hun onbeduidende strijd om de macht. Met licht trillende vingers vouwde Clane de beide documenten op en stak ze in zijn zak. Hier staand in de aanwezigheid van zijn dode broeder, nog zo kort geleden zijn vriend geworden, haatte hij zichzelf om zijn politieke kennis, die hem automatisch deed denken: Ik moet proberen de originelen in handen te krijgen, voor het geval ik die ooit wens te gebruiken. De ommekeer die in hem plaatsvond, groeide. Met half toegeknepen ogen en een grimmige uitdrukking op zijn gelaat keek hij niet alleen naar het tafereel voor hem, maar naar de hele wereld van Linn... een verwarde mengeling van de beelden die hij direct waarnam en de haarscherpe beelden uit zijn herinnering; het tafereel dat hij hier aanschouwde en al die taferelen, waar hij ooit eerder getuige van was geweest. Hij herinnerde zich zijn eigen geïntrigeer van de afgelopen jaren; de emotionele vreugde die dat politieke steekspel hem bezorgd had. En nu, plotseling tot inzicht komend, moest hij erkennen dat het alles van een kinderlijke dwaasheid was geweest. Zijn lippen bewogen zich. Binnensmonds mompelde hij: 'Geliefde broeder, ik schaam mij, want ik wist genoeg om beter te weten.' Op dit ogenblik kwam het hem voor, dat Jerrin een groter man geweest was dan hijzelf. Zijn leven lang had Jerrin de politiek en de politici met minachting beschouwd. Als soldaat had hij midden in de harde werkelijkheid gestaan in een tijdperk waarin oorlog onvermijdelijk was. 'Kan ik minder doen?' De vraag trilde in zijn brein, zoals een geworpen mes trilt in het vlees. Dan besefte hij, dat dit zoeken naar vergelijkingen hem sentimenteel maakte. Het probleem waarmee hij zich geconfronteerd zag was dusdanig van aard, dat Jerrin het zich zelfs niet voor zou hebben kunnen stellen. Als hij dat wenste, lag de macht hier voor het grijpen. Al het geïntrigeer van Lilidel en haar groep zou hem er niet van kunnen weerhouden de macht zo nodig met bruut geweld in handen te nemen. Zonder schaamte, zonder bescheidenheid kon hij zeggen dat hij in Linn de man van de wetenschap was. Duidelijk en scherp was hij zich bewust van zijn superioriteit; zijn evenwichtigheid van geest en zijn snelheid van begrip. Op de een of andere manier had hij dat en hadden anderen het niet. Het maakte het voor hem noodzakelijk af te zien van de hoogste post in het land. Hij had een plicht te vervullen ten aanzien van het gehele menselijke ras. Een plicht, die uitsteeg boven zijn kennis van het kolossale gevaar dat dreigde. Hij kon van niemand anders verwachten dat hij de werkelijke omvang van dit gevaar zou kunnen bepalen; het laatst van al van deze omkoopbare, kinderlijke vrouw en hen die achter haar stonden. Woedend draaide Clane zich abrupt om en wenkte Generaal Marak naar zich toe. Deze kwam snel naar hem toelopen en Clane fluisterde in zijn oor: 'Ik zou u aan willen raden samen met mij deze kamer te verlaten. Ik kan anders niet instaan voor het leven van een man, die weet wat er in deze documenten staat.' Hij klopte op zijn zak, waar hij het afschrift van Jerrins laatste wil bewaarde. Helaas, maar dat was de grimmige waarheid. Een spel van intriges en plotselinge dood. Zonder een woord tegen een van de andere aanwezigen draaide hij zich om en verliet het vertrek. Marak volgde hem op de hielen. Zijn probleem zou zijn zijn meer vurige volgelingen ervan te weerhouden uit zijn naam naar de macht te grijpen. Een paar uur later landde hij bij zijn landgoed. De commandant van de wacht kwam hem ter begroeting tegemoet. 'Uwe Excellentie,' zei hij kort, 'de magische bol is gestolen!' 'De bol... verdwenen?' riep Clane uit. Een paar minuten later kende hij het hele verhaal. De bewakers van de bol waren blijkbaar door een grote overmacht in een hinderlaag gelokt. De kapitein besloot: 'Toen zij niet op de vastgestelde tijd terugkeerden, ben ik persoonlijk op onderzoek uitgegaan. Ik vond hun lichamen op de bodem van een ravijn. Ze waren allen dood.' Clanes brein hield zich al niet meer bezig met de misdaad, maar met de schuldige. En al snel concentreerden zijn gedachten zich op één man. 'Czinczar!' riep hij woedend uit.

 

Zes

 

Voor Czinczar en zijn mannen was de nederlaag die Heer Clane hen enkele maanden tevoren had doen lijden, geen complete ramp geweest. Voor zijn leger daadwerkelijk te bevelen zich over te geven, had hij zijn situatie goed overdacht. In het ergste geval zou hijzelf niet onmiddellijk gedood worden, maar zou men hem sparen, om hem later in het openbaar te kunnen executeren. Zijn soldaten zouden natuurlijk als slaven verkocht worden - tenzij hij Heer Clane er toe kon bewegen hen als legereenheid in te zetten. Om hem zover te krijgen, moest hij de mutant er van overtuigen dat een dergelijke legereenheid hem later van veel nut zou kunnen zijn. Aangezien zijn redenering aannemelijk klonk, gebeurde alles zoals hij gehoopt had dat het zou gebeuren. Clane plaatste het barbaarse leger samen met een groep opstandige slaven over naar een gemakkelijk te verdedigen berggebied. Als beheerser van de onoverwinnelijke magische bol was hij er zeker van de zaak goed onder controle te hebben. Zelfs hoewel hij terecht vermoedde dat Czinczar ergens in de ruimte nog een aantal ruimteschepen achter de hand hield, waarmee hij zo nodig nog steeds contact kon opnemen. Destijds had hij de barbaarse leider laten weten: 'Deze schepen zouden je kunnen helpen terug te keren naar je eigen planeet, maar ik waarschuw je, waag zoiets nooit zonder mijn toestemming. Weet dat ik te allen tijde in staat ben je te vinden en te vernietigen.' Czinczar twijfelde er niet aan. Bovendien wenste hij helemaal niet terug te keren naar Europa. Er stonden grote gebeurtenissen te wachten en hij was van plan er met zijn neus bovenop te zitten. Brutaal als de beul begon hij zijn voorbereidingen te treffen. Alle beschikbare ruimteschepen werden uitgerust om op rooftocht uit te gaan. De mannen die hem toegewezen waren lieten luidkeels hun afkeuring blijken toen ze te horen kregen dat ze hun baard af moesten scheren, maar hun leider was onvermurwbaar. In het donker van de nacht landden afzonderlijk opererende ruimteschepen op zorgvuldig uitgezochte punten, zo ver mogelijk uit de buurt van de stad Linn. Er sprongen mannen met gladgeschoren gezichten uit, gekleed als inwoners van Linn. Ze doodden alleen de mannen, slaven zowel als burgers van Linn. Gedurende een periode van vele maanden verschaften zij zich grote voorraden: graan, fruit, groenten en vlees en verder al het hout en metaal dat een leger nodig heeft. De rantsoenen die Clane de gevangenen had toegewezen, waren maar net voldoende om hen niet van honger te laten omkomen, maar binnen een week na de overgave deden zij zich al te goed aan het vee. En elk vuur dat in de bergen brandde, verspreidde de geur van geroosterd vlees. Na een paar weken was er al een aantal vrouwen nodig om de vuren te verzorgen. Czinczar had bevolen dat alleen slavinnen naar het kamp mochten worden gebracht en dat Linn-vrouwen, die per vergissing gevangen waren genomen, gedood moesten worden. Iedereen was van mening, dat dit een verstandig besluit was, maar merkwaardig genoeg werden er geen vrouwen om het leven gebracht. Czinczar was er van uitgegaan, dat de Linn-vrouwen, gehoord hebbend wat hen te wachten stond, zich uit angst wel als slavinnen zouden vermommen. En zo bewees zijn bloeddorstig dreigement hem goede diensten. In een dergelijk groot kamp zou gemakkelijk wanorde hebben kunnen ontstaan, maar nu liep alles er al die maanden op rolletjes. Het dagelijks leven in Linn was dermate ontwricht, eerst door de barbaarse invasie en later door de komst van het vreemde ruimteschip, dat hun gewelddadig optreden vrijwel onopgemerkt bleef. De komst van het ruimteschip had een nog driester optreden mogelijk gemaakt. Op klaarlichte dag landden de schepen van de barbaren in de buitenwijken van de steden en in kleine groepjes slaagden zij erin voorbij de wachtposten te komen, zonder te worden aangehouden. Deze kleine spionage-eenheden brachten van ver uiteen liggende punten belangrijke inlichtingen over aan een van de scherpzinnigste militaire bevelhebbers van die tijd. Zo was Czinczar er al geruime tijd van tevoren van op de hoogte dat er plannen in de maak waren om het vijandelijke ruimteschip aan te vallen. Hij wist ook op welke manier dat zou gaan gebeuren. En op de avond van de aanval was hij zich terdege bewust van de geweldige belangen die op het spel stonden. Persoonlijk begeleidde hij de mannen die binnen pijl-en-boog bereik naar de metalen kist slopen die de geheimzinnige energiebol bevatte. Hij wachtte tot de bol in de duisternis wegflitste, op weg naar het vijandelijke ruimteschip. Toen gaf hij zijn commando en de kleine groep barbaren wierp zich op de vijftig mannen die de ijzeren koffer bewaakten. De duisternis weerkaatste de kreten van angst en ontzetting van de door een bloeddorstige overmacht overvallen mannen. De barbaren ontdeden zich van de gedode bewakers door hen over de rand van een nabijgelegen ravijn te werpen. Daarna nestelden zij zich in de omgeving en wachtten op de terugkeer van de bol. Die kwam plotseling. Het ene ogenblik was er niets; het volgende lag het geheimzinnige voorwerp weer in zijn kist en rolde zachtjes heen en weer. Czinczar keek er verbijsterd op neer. Het was niet voor het eerst dat hij de bol zag, maar nu pas realiseerde hij zich iets van de macht die het voorwerp bezat. Hij riep luid: 'Breng mij de telescoop. Aangezien we hier toch moeten wachten, kan ik net zo goed eens een kijkje in het inwendige van dat ding nemen.' Dat was een nieuw idee en de methode die toegepast werd was bepaald niet zachtzinnig. Twee mannen boorden de lange, dunne telescoop door de 'huid' van de bol, meelopend met het heen en weer rollende ding. Czinczar klemde zijn ene oog tegen het oculair en probeerde gelijke pas te houden met de bol. Het eerste wat hij zag was zo totaal verschillend van wat hij verwacht had te zien, dat hij een ogenblik uit de pas raakte, waardoor zijn blik vertroebeld werd. Dan herstelde hij zich en keek opnieuw. En vreemd genoeg was zijn verbazing weer even groot, alsof zijn brein de eerste indrukken van zoeven alweer had uitgewist. Hij zag een met sterren bezaaid universum. In verwarring gebracht wankelde hij achteruit, proberend de verschrikkelijke grootsheid... de fantastische werkelijkheid te bevatten. Weer paste hij zijn stappen aan, aan de bewegingen van de bol en hij wierp opnieuw een blik in het inwendige. Hij rechtte zijn rug en probeerde een verklaring te vinden voor wat hij gezien had. Hij kwam tot de conclusie, dat de bol een 'gat' in de ruimte was. Totaal verbluft keek hij neer op de rustig heen en weer rollende bol. Hoe kon een voorwerp, dat op een zilveren bol geleek, een opening in iets zijn? Hij beduidde zijn mannen de telescoop weg te nemen en stak dan zijn vinger in de bol. Hij voelde absoluut niets, geen enkele weerstand. Hij onderging geen enkele gewaarwording. Tenslotte begon zijn vinger lichtelijk op te zwellen en hij herinnerde zich, dat meteooronderzoekers hadden bewezen dat de ruimte niet koud was, maar dat het van levensbelang was een luchtdicht drukkostuum te dragen. Het gebrek aan druk veroorzaakte dat opzwellen van zijn vinger. Hij vroeg zich af, of zijn hand tot in de diepste diepten van de ruimte doorgedrongen was. In gedachten verzonken liep hij bij de bol weg en ging op een rotsblok zitten. In het oosten begon de hemel zich al lichter te kleuren, maar nog steeds zat hij daar; nog steeds wachtten zijn mannen op zijn bevel om te mogen vertrekken. Hij was van plan Clane elke kans te geven om de bol tegen het vreemde ruimteschip te gebruiken. Toen de zon boven de gekartelde horizon uitrees, stond hij met een ruk op en liet de metalen kist en zijn geheimzinnige inhoud overbrengen naar een wachtend schip. Het vaartuig kreeg de opdracht op te stijgen tot boven de dampkring en in een baan om de Aarde te blijven. Czinczar herinnerde zich scherp dat Clane naar Linn had moeten komen om de bol tegen hemzelf in te zetten. Dat bewees dat de bol altijd in de nabijheid van het doelwit waartegen hij werd ingezet, moest worden gebracht. Hoe dan ook, het machtigste wapen dat men zich ooit voor zou kunnen stellen, was nu in zijn bezit. Hij was niet tevreden. Rusteloos ijsbeerde hij in de kamer die zijn hoofdkwartier was heen en weer, steeds opnieuw de situatie waarin hij zich bevond nagaand. Vele jaren geleden had hij ontdekt wat het basisgeheim van succes en macht was. Nu voelde hij zich niet op zijn gemak, omdat het beeld dat hij zich gevormd had niet meer klopte. Mannen liepen zijn kamer in en uit. Spionnen brachten informatie. Het vijandelijke ruimteschip was overmeesterd. Jerrin was dood. Clane had geweigerd van zijn broers dood te profiteren en had zijn aanhangers bevolen zich niet te verzetten tegen het plan Calaj tot Hoogste Bestuurder uit te roepen. Nadat de man die dit laatste beetje nieuws gebracht had, vertrokken was, schudde Czinczar verbaasd zijn hoofd en voor het eerst in al die maanden voelde hij iets van de vreselijke spanning, die bezit van hem had genomen, wegebben. Hijzelf zou de moed niet gehad hebben pm de macht niet te grijpen als de gelegenheid zich voordeed. Het was iets, dat hij zich nauwelijks voor kon stellen... het leek bijna bovenmenselijk. Het maakte hem besluiteloos. Hij was van plan geweest zich meester te maken van het vijandelijke ruimteschip, op een moment dat Clane zich niet aan boord bevond. Met de precisie van een uurwerk hadden zijn mannen de aanval voorbereid - maar het bevel om tot actie over te gaan bleef uit. Op de zesde dag na Jerrins dood kwam een boodschapper van Clane hem het bericht brengen, dat hij aan boord van het vreemde ruimteschip moest komen. Czinczar vermoedde het ergste, maar hij zag geen uitweg, tenzij hij zich openlijk zou verzetten. Maar aangezien dat het hele leger van Linn tegen hem in het geweer zou brengen, besloot hij zich aan Clane toe te vertrouwen. Op het afgesproken uur vlogen Czinczar en zijn staf in een geëscorteerd patrouillevaartuig naar Clanes landgoed. Toen zij uitstapten, zagen zij het vreemde ruimteschip hoog boven zich zweven. Er hingen een paar wachtposten rond. Er was geen spoor te bekennen van een strijdmacht die sterk genoeg was om het ruimteschip tegen een eventuele luchtaanval te beschermen. Omhoog kijkend zag Czinczar dat verscheidene luchtsluizen van het ruimteschip geopend waren en dat een dunne, maar gelijkmatige stroom van kleinere vaartuigen in- en uitvloog. Het was een beeld dat zijn spionnen hem eerder al tot in details geschilderd hadden en het verblufte Czinczar, zoals het dat al eerder had gedaan. Het schip leek hulpeloos; een willoze prooi voor elke aanvaller. En juist het beeld van dat volstrekt hulpeloze had hem doen aarzelen. Het was moeilijk te geloven dat Clane zo onachtzaam kon zijn, maar nu vervloekte de barbaarse aanvoerder zichzelf inwendig, omdat hij gefaald had door geen gebruik te maken van deze situatie. Voor het eerst in zijn grimmige loopbaan had hij een gelegenheid gemist. Het bezorgde hem een angstig voorgevoel. Met half toegeknepen ogen zag hij een van Clanes officieren op hen toe komen lopen. De man groette de barbaarse commandanten stijfjes en boog voor Czinczar. 'Uwe Excellentie, wilt u zo goed zijn mij met de leden van uw staf te volgen?' Czinczar had verwacht dat de man hen voor zou gaan naar het landhuis zelf, dat een vierhonderd meter verder naar het zuiden over de top van een lage heuvel heen juist zichtbaar was. Maar Ín plaats daarvan ging de Linn-officier hen voor naar een klein, stenen gebouwtje, dat half verborgen tussen dicht struikgewas lag. Opnieuw salueerde hij en maakte een buiging. 'Als u nu een voor een naar binnen wilt gaan,' zei hij, 'zodat de machine een eh...', hij aarzelde bij het uitspreken van het woord, 'zodat de machine een foto van u kan maken.' Hij voegde er haastig aan toe: 'Heer Clane verzocht mij u ervan te overtuigen dat dit absoluut noodzakelijk is, aangezien het anders onmogelijk voor u is de Zonnester te naderen.' Czinczar zei niets, noch stond hij zichzelf toe op dit moment dieper in te gaan op de betekenis van die woorden. Hij beduidde zijn officieren dat zij voor hem naar binnen moesten gaan. Hij keek nieuwsgierig toe en zag hen een voor een naar binnen gaan, om dan een ogenblik uit het gezicht te verdwijnen, waarna zij weer door de deur naar buiten kwamen. Dan was het zijn beurt. Ongehaast ging Czinczar door de deur naar binnen. Hij kwam in een kamer die kaal was, op een tafel en een stoel na en het instrument dat op de tafel stond. De stoel was bezet door een officier, die opstond en boog toen Czinczar binnenkwam. De barbaar beantwoordde de groet en keek dan nieuwsgierig naar het instrument op de tafel. Het apparaat zag eruit alsof het uit zijn metalen omhulsel gerukt was. Het metaal was samengesmolten op plaatsen waar het eerder door branders was opengesneden. Czinczar merkte dat in het voorbijlopen op; hij zag ook, dat het apparaat zelf voornamelijk leek te bestaan uit een telescoopachtig uitsteeksel, compleet met lens. 'Wat doet dat apparaat?' vroeg hij. 'Volgens Heer Clane maakt het foto's, meneer,' antwoordde de officier beleefd. 'Maar dat is alleen maar een ander woord voor portret,' zei Czinczar. 'Bedoelt u, dat die machine een portret van mij gemaakt heeft? Als dat zo is, waar is het dan?' De man kreeg een kleur. 'Uwe Excellentie,' bekende hij, 'ik weet er verder niets van af. Heer Clane droeg mij op alle vragenstellers naar hem persoonlijk te verwijzen.' Hij voegde er met enige nadruk aan toe: 'Ik denk dat hij u zal willen ontvangen, nu u hier doorheen bent.' Czinczar was volhardend. Ik heb u helemaal niets zien doen.' 'Het werkt automatisch, meneer. Iedereen die ervoor staat, wordt gefotografeerd.' 'Als zo'n foto noodzakelijk is om het schip te kunnen benaderen,' zei de barbaar, 'hoe is het dan mogelijk, dat Heer Clane en zijn mannen een week geleden in staat waren het schip te overmeesteren, zonder dat er eerst foto's van hen gemaakt waren?' Het was een retorische vraag en hij hoorde de woorden van de ander, die zich verontschuldigde voor zijn onwetendheid, nauwelijks. Zwijgend verliet hij het gebouwtje en volgde de eerste officier naar een vaartuig, dat een meter of twintig verderop juist bezig was te landen. Binnen een paar minuten waren zij boven en gleed het kleinere vaartuig door een van de openingen in de wand van het ruimteschip naar binnen. Czinczar en zijn gevolg stapten uit. Hij aarzelde heel even, toen hij de dubbele rij wachtposten zag die aangetreden stond om hen te ontvangen. Het was een uiterst koele ontvangst en zonder een woord te zeggen liep hij door een lange corridor naar een hoge deur. Hij overschreed de drempel en bleef met een schok staan, toen hij de afschuwelijke galg zag die aan het andere eind van het vertrek opgericht was. Het duurde maar even. Onverstoorbaar liep hij verder, regelrecht naar de voet van de galg. Hij ging zitten op de trap die naar het schavot voerde, haalde een notitieboekje te voorschijn en begon een afscheidsbrief te schrijven. Hij was nog steeds aan het schrijven, toen hij vanuit zijn ooghoek Clane binnen zag komen. Hij stond op en boog. De slanke jongeman kwam naar hem toe en zei zonder enige inleiding: 'Czinczar, ik stel je voor een eenvoudige keus. Bezorg mij de bol terug of je wordt gehangen.' 'Bol?' zei de barbaar tenslotte. Hij hoopte dat zijn stem verbaasd genoeg geklonken had, want hij was zich terdege bewust van de ernst van de situatie. Er volgden een paar benauwde ogenblikken. Clane maakte een ongeduldig gebaar, aarzelde even en werd dan zichtbaar kalmer. 'Czinczar,' zei hij langzaam, 'de bekwaamheid waarmee je je troepen gedurende de afgelopen maanden hebt weten te reorganiseren, heeft mij doen besluiten gebruik van je te maken bij een belangrijke onderneming.' De barbaar maakte opnieuw een buiging, maar zijn ogen vernauwden zich tot spleetjes toen Clane hem onthulde dat hij op de hoogte was van al zijn activiteiten. Czinczar onderschatte noch overschatte dit feit. Hij had een goed inzicht in Clanes positie: hij wist waarin diens kracht en waarin diens zwakte school. Zijn zwakte was, dat hij volkomen van zichzelf afhankelijk was. Hij was overgeleverd aan de genade van mensen, die weinig of geen begrip hadden van de belangrijkheid van zijn daden. Zo hadden de barbaren gedurende hun aanval op Linn kans gezien Clanes huis binnen te dringen en zich meester gemaakt van al diens wetenschappelijke instrumenten. Niet wetend welke ontzagwekkende machten de bol herbergde, hadden zij de fout gemaakt de bol en de andere instrumenten te gebruiken als aas om Clane in de val te lokken. Zij hadden hem naar zich toe gelokt, met als resultaat... dat zij zelf in de val terecht waren gekomen. Het geheim dat deze dingen mogelijk maakte was zijn kracht. Maar begreep je eenmaal hoe de vork in de steel zat, dan was de oplossing eenvoudig. Houd Clanes bewegingen in het oog. Hij kan niet overal tegelijk aanwezig zijn. Net als andere menselijke wezens heeft hij slaap nodig; moet hij zich tijd gunnen om te eten. Het was onmogelijk voor hem onafgebroken waakzaam te zijn. Het feit, dat hij het barbaarse leger had toegestaan zich te reorganiseren bewees nog niet, dat hij in staat was vooruit te zien welke mogelijkheden hem dit later zou kunnen bieden. Opnieuw was het Clane die de stilte verbrak. 'Zoals u weet,' zei hij, 'heb ik u behoed voor het lot, dat normaal ten deel valt aan hen die de euvele moed hebben het Rijk van Linn binnen te dringen. De politiek om vijandelijke bevelhebbers als afschrikwekkend voorbeeld voor andere avonturiers te executeren moge zinvol zijn of niet... het had u kunnen overkomen. Ik bespaarde u dat lot en een van uw eerste daden is mij te verraden, door een wapen van mij te stelen, dat u zelf niet in staat bent te gebruiken, omdat het u daartoe aan de nodige kennis ontbreekt.' Het kwam Czinczar voor dat het de hoogste tijd werd om te ontkennen. 'Ik weet waarachtig niet waar u het over hebt,' protesteerde hij, zijn meest onschuldige gezicht trekkend. Is de bol gestolen?' Clane leek hem niet te horen. Hij vervolgde grimmig: 'Ik kan waarlijk niet zeggen dat ik u ooit heb bewonderd. U hebt een primitieve methode ontdekt om macht te verwerven en u blijft op hetzelfde patroon door borduren. Ik persoonlijk ben tegen het op grote schaal doden en ik ben er absoluut van overtuigd, dat het in elk rijk, op welke wijze ook geregeerd, mogelijk is je de hoogste macht te verwerven zonder ook maar iemand een dolkstoot in de rug toe te dienen.' Hij zweeg en deed een stap achteruit. Hij keek Czinczar recht aan en zijn blik was genadeloos. Hij zei kort: 'Genoeg gepraat. Bezorg je mij de bol terug, of wil je gehangen worden?' Czinczar haalde zijn schouders op. De dodelijke bedreiging deed elke vezel van zijn lichaam gespannen staan. Maar hij had de mogelijkheden die de diefstal van de bol hem bood zorgvuldig overwogen en geanalyseerd en voorlopig hield hij zich aan die analyse vast. 'Ik weet er niets van,' zei hij rustig. 'Ik heb die bol niet. Tot voor een minuut wist ik zelfs niet, dat hij gestolen was. Wat is dat voor een onderneming, waar u mij bij denkt te kunnen gebruiken? Misschien kunnen we tot een overeenkomst komen.' 'Er is geen sprake van enige overeenkomst,' zei Clane koel, 'zolang ik de bol niet terug heb.' Hij vervolgde: 'Ik zie echter, dat je ervan overtuigd bent, dat ik de man die de bol gestolen heeft niet zal hangen. Wel... zullen we verder gaan en ons aan de werkelijkheid houden? Beklim je het schavot uit vrije wil, of moet je een handje geholpen worden?' Aangezien hij nu moeilijk terug kon krabbelen draaide Czinczar zich om en beklom de treden naar het schavot. Zonder de hulp van de beul af te wachten greep hij het touw en legde de strop om zijn nek. Hij zag nu doodsbleek, ondanks zijn zelfvertrouwen. Voor het eerst realiseerde hij zich dat er een eind dreigde te komen aan de verbijsterende loopbaan van Czinczar, de voormalige klerk, die zich had opgewerkt tot absoluut heerser over alle barbaren van Europa. Hij zag dat Clane de beul, een Linn-onderofficier, wenkte naar voren te komen. De man nam zijn plaats in naast de hefboom, waarmee het valluik onder de voeten van Czinczar geopend moest worden. Hij draaide zich om en keek naar Clane, die zijn arm opgeheven hield. 'Dit is je laatste kans, Czinczar,' zei hij gespannen. 'De bol of je leven.' 'Die heb ik niet,' antwoordde Czinczar kalm, maar zeer beslist. Clanes arm zwiepte onverbiddelijk omlaag. Czinczar voelde het luik onder zijn voeten wegklappen. En... hij viel !

 

Zeven

 

Hij viel ongeveer een halve meter en hij kwam met zo'n schok neer, dat zijn lichaam trilde van pijn. Tranen drongen zich naar zijn ogen. Hij knipperde ze weg. Toen zijn blik wat helderder werd, zag hij dat hij op een tweede luik stond, dat zich onder het eerste bevond. Hij hoorde geluiden alsof er gevochten werd. Hij keek om zich heen. Zijn stafofficieren waren in gevecht met de Linn-soldaten en probeerden hem te bereiken. Czinczar aarzelde, zich een ogenblik afvragend of hij en de zijnen zich aan een gevecht op leven en dood moesten wagen. Hij schudde zachtjes het hoofd. Het feit dat hij nog leefde, onderstreepte zijn vaste overtuiging. Hij verhief zijn bronzen stem en onmiddellijk staakten de barbaarse officieren de strijd en keken stomverbaasd naar hem op. Czinczar sprak hen toe, zich indirect tot Clane wendend. 'Als mijn leven werkelijk in gevaar zou zijn,' zei hij, 'zou dat betekenen, dat Heer Clane zijn verstand verloren heeft. Want laten we eens aannemen dat ik de bol wel in mijn bezit heb...' Hij realiseerde zich dat Clane deze woorden als een bekentenis uit zou kunnen leggen. Hij keek de mutant koel aan, een opmerking uitlokkend. Clane fronste even zijn wenkbrauwen, maar na een ogenblik nam hij de uitdaging toch aan. 'Laten we eens aannemen, dat je de bol inderdaad hebt,' zei hij rustig. 'Waarom zal dat je beschermen?' 'Omdat,' zei Czinczar, en zijn bronzen stem had nooit vaster geklonken, 'omdat als ik de bol heb, u zolang ik leef een kans hebt om die terug te krijgen, maar als ik sterf, is die kans voorgoed verkeken.' 'Als je de bol hebt,' zei Clane grimmig, maar met een klank van ironie in zijn stem, 'waarom wil je die dan zo graag in je bezit houden, terwijl je weet dat je er niet eens gebruik van kunt maken?' 'Ik zou het ding eerst grondig onderzoeken,' antwoordde de barbaar. 'Ten slotte hebt u ook geleerd hoe er mee om te gaan, zonder over de nodige voorkennis te beschikken.' Ik had een boek,' beet Clane hem toe. 'En bovendien bezit ik enige kennis over aard en structuur van materie en energie.' 'Misschien,' zei Czinczar koel, 'zou ik dat boek ook in mijn bezit kunnen krijgen... zulke dingen gebeuren.' 'Ik prentte de inhoud van dat boek in mijn geheugen en vernietigde het daarna,' zei Clane. Het was duidelijk dat Czinczar hem niet geloofde, maar hij bleef beleefd. 'Misschien kunnen mijn mensen de plaats vinden waar je het verbrand hebt,' zei hij. 'Of misschien vinden ze een ander boek, als ik hen naar de huizen van de goden zend.' Hij besefte dat dit woordenspel er alleen maar toe leidde dat de spanning tussen hen weer groeide. Clane verstijfde en zijn ogen vernauwden zich tot spleetjes. 'Czinczar,' zei hij scherp, 'als je de bol in je bezit zou hebben, wetend dat je die nooit zult kunnen gebruiken, omdat je het geheim ervan niet kent, zou je hem dan toch willen houden, terwijl je weet welke gevaren het menselijk ras bedreigen?' De barbaar haalde diep adem. Hij verwachtte een woedende reactie. 'Ja,' zei hij. 'Waarom?' Clane moest zich zichtbaar beheersen. 'Omdat,' zei Czinczar, 'ik geen vertrouwen heb in een man, die herhaaldelijk weigert de macht te aanvaarden en die aldus de enige mogelijkheid verwerpt om een verdediging op te bouwen tegen een mogelijke invaller.' Hij voegde er aan toe: 'En bovendien is gebleken dat de bol een waardeloos wapen in de strijd tegen de Riss is.' Clane scheen dat laatste niet te horen. 'En als ik je nu eens zou vertellen, dat ik weigerde de macht te aanvaarden, omdat ik veel groter plannen heb?' Ik erken macht,' zei Czinczar effen, 'niet de schitterende plannen van een man die nu zo goed als machteloos is.' 'Mijn plan is zo groots,' zei Clane, 'dat ik het niet eens durf te vertellen aan een hardnekkig man als jij bent, uit angst dat je het als onpraktisch zult beschouwen. Ik denk dat je verbeeldingskracht te kort schiet om de mogelijkheden die mijn plan biedt te kunnen waarderen.' 'Probeer het,' zei Czinczar. 'Pas als ik de bol heb,' zei Clane. 'En geen tel eerder. En wat mijn onmacht betreft... vergeet even niet dat ik het schip heb.' Czinczar fronste zijn wenkbrauwen. 'Wat ben je van plan ermee te doen? De wettige regering aanvallen en de liefde van het volk winnen? Nee, vergeet dat maar. Voor jou en je groep is het moment om het bestuur omver te kunnen werpen voorbij. Die gelegenheid doet zich misschien pas weer voor als de Riss aanvallen. En tegen die tijd is alles wat je doet waarschijnlijk al te laat.' Hij ging op nog heftiger toon voort: 'Heer Clane, u hebt mij ernstig teleurgesteld. Uw falen heeft mij en mijn troepen ernstig in gevaar gebracht, want weldra zal de wettige regering van Linn eisen dat u ons aan hen uitlevert. En zeer zeker zullen zij ook het buitgemaakte schip opeisen. En als u weigert, dan zult u voor het eerst van uw leven een vogelvrije zijn. En vanaf dat ogenblik zijn uw dagen geteld.' Clane lachte vreugdeloos. 'Ik zie,' zei hij, 'dat je het intrigeren nog steeds niet verleerd hebt. Maar dit kinderlijke geklets, deze onzin, maakt mij ongeduldig. Het menselijk ras wordt bedreigd en ik weiger te argumenteren met iedereen die onder deze omstandigheden plannen smeedt ten eigen voordele.' Hij draaide zich om en zei iets tegen een van de officieren die in zijn nabijheid stonden. De man knikte en Clane wendde zich opnieuw tot Czinczar. De barbaar bereidde zich voor op de volgende marteling. Clane zei kort: 'Haal je hoofd uit die lus en kom naar die tank, die daar links in de hoek staat.' Terwijl hij de lus over zijn hoofd schoof, keek Czinczar naar de tank. Het was een groot, betonnen geval en hij had het ding bij het binnenkomen al opgemerkt. Het zag er nogal raadselachtig uit en hij had geen flauw idee wat de bedoeling ervan was. Zijn hersens werkten razendsnel terwijl hij de treden van het schavot afdaalde. 'Ik ben heus wel te overtuigen,' zei hij. 'Waarom vertel je mij je plan niet? Ik kan je de bol niet teruggeven als bewijs van mijn trouw, omdat ik die eenvoudig niet heb.' Clane schudde ongeduldig zijn hoofd. Czinczar accepteerde de weigering en zei gemaakt onverschillig: 'Is het de bedoeling dat ik in die tank klim?' 'Kijk er maar in,' zei Clane, 'dan zie je vanzelf wel wat de bedoeling is.' Czinczar klauterde op de rand van de tank en keek nieuwsgierig omlaag. De tank was behoorlijk diep. Hij was leeg. Op de bodem stond een eenvoudige handpomp. Hij zag ook twee kettingen, die bevestigd waren aan in de vloer gemetselde ringen. Aan de uiteinden van de kettingen zaten een paar klemmen. Hij liet zich behoedzaam in de tank zakken en wachtte op instructies. Hij keek omhoog en zag Clane over de rand van de tank hangend omlaag kijken. 'Bevestig die klemmen om je enkels,' zei Clane. Czinczar deed wat hem gezegd werd. Ze sloegen met een metalen klank dicht. Het metaal sneed in zijn vlees en Czinczar kon niet zeggen dat hij zich erg prettig voelde. 'Die kettingen,' legde Clane uit, 'houden je vast op de bodem van de tank. Als we direct water in de tank laten stromen, zul je je van die handpomp moeten bedienen om te voorkomen dat je verdrinkt. Je ziet, het is allemaal heel simpel. De pomp laat zich heel eenvoudig bedienen. De keus Ís nu geheel aan jou. Of je blijft leven of zult sterven hangt af van je eigen inspanningen. Natuurlijk kun je het hele proces op elk gewenst moment beëindigen door mij de bol terug te geven. Let op... hier komt het water.' Het kolkte om Czinczars enkels, opborrelend uit de vloer. Het water was lauw en het voelde lekker aan. Czinczar ging op de bodem zitten en keek omhoog naar Clane. 'Mag ik een voorstel doen?' vroeg hij. 'Heeft het iets te maken met het teruggeven van de bol?' 'Nee.' 'Dan heb ik geen belangstelling.' 'Het gaat om die pomp,' zei Czinczar. 'Ik voel me niet prettig met dat ding bij me. Wil je hem alsjeblieft weg laten halen?' Clane schudde zijn hoofd. 'Nee. Over een paar minuten zul je blij zijn dat die pomp er is.' Ondanks alles kwam er een blik van ongerustheid in zijn ogen. Het was een reactie, die hij bepaald niet had verwacht. Hij besloot: 'Als je nog van gedachten verandert, dan zul je zien dat die pomp in staat is het peil van het water snel te laten zakken.' Czinczar gaf geen antwoord. Het water kolkte nu om zijn nek. Een minuut later steeg het tot aan zijn lippen. Onwillekeurig richtte hij zich iets op, zodat hij kwam te drijven. De lichamelijke foltering die hem te wachten stond, was nu nog maar enkele minuten van hem verwijderd en zijn lichaam spande zich tot de laatste vezel. Dan stond hij op en hij voelde het gewicht van de ketenen aan zijn enkels rukken. Ongetwijfeld had hij de grens van zijn uithoudingsvermogen bereikt. En nog steeds kwam het water hoger en hoger. Het kwam tot aan zijn lippen... tot aan zijn neus. Hij hield zijn adem in... het water had zijn ogen bereikt en sloot zich dan boven zijn hoofd. En dan kon hij zijn adem niet langer inhouden. Hij liet zijn adem ontsnappen... en ademde in. Hij voelde een pijn alsof een mes hem in zijn borst stak. Dat was alles. Het water smaakte smerig, niet alsof hij het dronk. Tenslotte voelde hij helemaal niets meer. Hij verloor het bewustzijn en duisternis omhulde hem. Toen hij bijkwam, lag hij over een vat en hij had zich nog nooit van zijn leven zo ellendig gevoeld. Ze waren nog steeds bezig het water uit hem te persen. Hij hoestte. Elke golf water die hij uitbraakte teisterde zijn lichaam. De pijn van het terugkerende leven was groter dan de pijn van de dood. Maar zelfs hij besefte nu, dat hij wenste te leven. Ze droegen hem naar een rustbank en na een uurtje of zo begon hij zich al weer wat beter te voelen. Clane kwam alleen binnen, trok een stoel bij en sloeg hem zwijgend gade. 'Czinczar,' zei hij tenslotte. Ik ben met tegenzin gedwongen je heldenmoed te bewonderen, maar Ík veracht de dierlijke sluwheid die er achter schuilgaat.' Czinczar wachtte. Hij weigerde te geloven dat zijn werk gedaan was. 'Je hebt eens te meer bewezen,' zei Clane bitter, 'dat een dapper man, die bereid is op het lage niveau van politiek geïntrigeer zekere risico's te nemen, zelfs de dood kan overwinnen. Maar ik haat je dwaze koppigheid die je doet besluiten de bol te houden. Als je in die dwaasheid volhardt, zullen we allen sterven.' 'Als ik de bol zou hebben,' zei Czinczar, 'dan zou het in tijd van nood, zoals nu, logischer zijn, als je jezelf een ogenblik vergat en mij zou vertellen hoe hij werkt.' Czinczar koos zijn woorden zeer zorgvuldig, maar al te goed beseffend hoe gevaarlijk zijn bewering klonk. Het was een eerste, zij het dan ook bedekte zinspeling op de grote ambities die hij koesterde. Want het was duidelijk dat hij in staat zou zijn de macht te grijpen en over elke willekeurige staat te heersen, zodra hij geleerd zou hebben de bol te hanteren. Clane schudde zijn hoofd. 'Het zal niet gebeuren, mijn vriend. Ik verwacht niet dat de bol ooit nog eens met succes tegen de Riss gebruikt zal worden. Ik zal je niet vertellen waarom.' Czinczar zweeg. Hoewel niet al te optimistisch, had hij toch gehoopt in de loop van dit gesprek een aanwijzing over het gebruik van de bol op te vangen. Maar de inlichtingen die hij kreeg maakten het probleem alleen nog maar groter. Clane ging verder: 'Het lijkt misschien alsof ik wat zorgeloos met de bol ben omgesprongen. Maar al lang geleden heb ik ontdekt, dat ik niet overal tegelijk kan zijn. En dan, ik herhaal het nog maar eens, de bol heeft voor een ander geen enkele waarde en betekenis. Hij functioneert op basis van een wiskundige formule, die betrekking heeft op het vrijmaken van atoomenergie en ik vraag mij af, of er in ons zonnestelsel behalve ikzelf nog iemand anders is die zelfs maar weet dat deze formule bestaat.' Czinczar had zijn aanwijzing gekregen en hij was er niet mee in zijn schik. Hij zei tenslotte: 'Wat zijn voor het ogenblik jouw plannen met mij?' Clane aarzelde. Toen hij sprak, had zijn stem een verbeten klank. 'Gedurende de afgelopen maanden,' zei hij, 'heb ik je moordzuchtige strooptochten getolereerd, omdat ik me afvroeg of het op een andere wijze wel mogelijk zou zijn geweest om zulke enorme voedselvoorraden aan te leggen.' Hij zweeg en ging dan verder: Ik vroeg me ook af, of het mogelijk zou zijn geweest zoveel vrouwen bij elkaar te krijgen, zonder gebruik te maken van de methoden die jij toepast. En vrouwen zijn voor mijn doel even belangrijk als voedsel.' Opnieuw zweeg hij en Czinczar kreeg de tijd om zich verdrietig te voelen. Hij had gedacht iets af te weten van de ingewikkelde wijze waarop het brein van de ander werkte, maar nu besefte hij dat hij totaal niets wist en hij had de onaangename overtuiging dat hij met zijn eigen wapens verslagen was. Het was een ontstellende gedachte dat de opbrengst van zijn geheime rooftochten aan Clanes plannen ten goede zou komen. Clane ging verder: 'Ik wil dat je het volgende doet. Morgen vliegt de Zonnester naar jullie kamp. Breng je complete uitrusting aan boord en geef die een plaats op een van de lager gelegen dekken. Er zijn twintig benedendekken, elk plaats biedend aan ongeveer tienduizend personen met hun bagage, dus je ziet; plaats genoeg voor je hele leger en de vrouwen.' 'Als ik mij eenmaal met mijn hele leger aan boord bevind, wat kan mij er dan van weerhouden het schip over te nemen?' zei Czinczar. Clane lachte grimmig. 'De twintig bovendekken zijn al bezet door een goed bewapende Linn-legerafdeling. Allen jonge, getrouwde mannen, vergezeld van hun vrouwen. Behalve op officiersniveau zal er geen contact bestaan tussen beide groepen. In feite zullen alle verbindingsdeuren, met uitzondering van die welke toegang geeft tot je hoofdkwartier, verzegeld worden.' Czinczar knikte afwezig. Het klonk afdoend. Hoewel elke verdediging natuurlijk doorbroken kon worden, hetzij door geweld, hetzij door het uitbroeden van een listig plan. Maar daar maakte hij zich nu nog nauwelijks zorgen over. Alles wat hij zojuist vernomen had, wees erop dat ze een enorme reis zouden gaan maken en dat beheerste op dit ogenblik zijn gedachten. 'Waar gaan we heen?' vroeg hij. 'Naar een van de buitenste manen?' 'Wacht maar af,' antwoordde Clane koel. Hij stond op, zijn voorhoofd in diepe rimpels geplooid. 'Genoeg hierover,' zei hij. 'Je hebt je instructies. Ik verlang dat je vandaag over een week met je leger aan boord bent, gereed om te vertrekken. En als je de waanzinnige ideeën die je verhinderen redelijk te denken, eens voor één keer van je af zou kunnen zetten, dan zou je misschien zo verstandig zijn mij de bol terug te geven.' De klank van zijn stem verried dat hij zijn woede slechts met moeite kon onderdrukken. Czinczar staarde hem peinzend aan. 'Mijn vriend,' zei hij. 'Je bent te emotioneel. Je kunt niet wegvluchten uit een wereld vol intriges. Dat wat je zo plotseling veracht is je omgeving. Dat zijn de mensen om je heen... de mensen met hun hartstochten en ambities. Er is nooit een ander klimaat voor je geweest om in te werken en dat zal er ook nooit zijn. Het slagen of falen van een man hangt af van de mate waarin hij de altijd aanwezige drijfveren van zijn soortgenoten kan begrijpen en beheersen. Als hij probeert eerlijk te zijn, dan zal het opkomend getij hem en zijn plannen overspoelen, alsof zij nimmer bestaan hebben. Pas op!' Hij besloot afwezig: Ik heb de bol niet!'

 

Acht

 

De pijl kwam uit de duisternis, floot langs Clanes hoofd en boorde zich in de schouder van een van zijn lijfwachten. De man slaakte een schorre kreet en sloeg tegen de dunne, trillende wand. Een vriend kwam hem te hulp. Andere soldaten doken in de donkere steeg. Iemand gilde... een hoge, snerpende stem, die in zijn angst bijna vrouwelijk klonk. Even later doemde een groep soldaten uit de duisternis op. Ze sleurden een jongensachtige, zich heftig verzettende gestalte mee. De gewonde soldaat was er intussen in geslaagd de pijl uit zijn schouder te rukken. Meer geschrokken dan werkelijk ernstig gewond stond hij daar en vloekte met een diepe, zware stem. Mannen die zich verderop in die straat hadden bevonden, haastten zich terug. Toortsen flakkerden in de nachtwind. In die rokende, stinkende atmosfeer waren bij het wisselende licht van de flakkerende toortsen slechts glimpen van lichamen en gezichten zichtbaar. Clane stond onbeweeglijk, geïrriteerd door de opwinding rondom hem. Tenslotte, toen niets erop wees dat er een eind aan het tumult kwam, wenkte hij een officier naar zich toe en binnen een minuut was er een pad voor hem vrijgemaakt. De soldaten brachten de gevangene voor hem. Iemand schreeuwde: 'Het is een vrouw!' De kreet werd overgenomen door de omstanders. Er klonken vloeken van verbazing. De vrouw, of de jongen, het was moeilijk te zien bij dat slechte licht, hield op zich te verzetten. De vraag: meisje of jongen, werd beantwoord toen zij sprak. 'Laat mij los, smerige ratten! Ik zal jullie hiervoor laten geselen. Ik wens Heer Clane te spreken.' Ondanks de bijtende toon was het onmiskenbaar de stem van een vrouw. En wat nog verrassender was: haar accent verried dat zij onderwijs had genoten op een van de scholen waarheen jongedames van hoge afkomst werden gezonden. De herkenning haalde Clane weg uit de ijzige houding die hij had aangenomen nadat er een aanslag op hem was gepleegd. Want hij nam als vanzelfsprekend aan, dat de aanslag op hem gepleegd was, en niet op de soldaat die in werkelijkheid gewond was geraakt. En hij nam eveneens als vanzelfsprekend aan dat de moordenaar een agent was van de groep van Lilidel. Maar nu de aanslag mislukt was, zouden de namen van haar opdrachtgevers uit haar gewrongen worden. Dat was de natuurlijke gang van zaken en het hinderde hem nauwelijks. Wat hem wel hinderde was, dat zij blijkbaar niet ernstig nagedacht had over de gevolgen van haar daad. Door haar opdracht te aanvaarden, had zij blijk gegeven niet te weten op welke sinds lang beproefde wijze men afrekende met vrouwelijke moordenaars. Zij werden overgeleverd aan de soldaten. Hij staarde haar met doffe ogen aan. Waarschijnlijk was het een door het flakkerende licht gewekte illusie, maar ze leek weinig ouder te zijn dan een kind. Hij schatte haar leeftijd op hoogstens achttien jaar. In haar ogen brandde het hartstochtelijke vuur van de jeugd. Haar mond was vol en zinnelijk. Hij haalde zijn schouders op toen hij zich realiseerde dat hij zich stond af te vragen hoe het zou zijn om haar persoonlijk de straf toe te dienen die vrouwen als zij reeds sinds lang hadden te ondergaan. Maar nog niet zo lang geleden had hij zelf fel geprotesteerd tegen deze en vele andere, verouderde gewoonten. Hij kon het zich moeilijk permitteren zijn eigen regels te overtreden. Hij verstijfde weer, zich schikkend in het onvermijdelijke van de situatie. Omdat hij woedend op haar was, omdat zij hem dwong een onaangenaam besluit te nemen, snauwde hij kort: 'Wie ben je?' 'Ik zeg hier niets!' zei ze. 'Hoe is je naam?' Ze aarzelde even, maar dan, blijkbaar de vijandige klank van zijn stem herkennend, zei ze dof: 'Madelina Corgay!' Het horen van deze naam bracht hem voor de tweede keer tot zwijgen. Want het was een oude en beroemde naam in Linn. Generaals, die hun sporen hadden verdiend op het slagveld, hadden die naam gedragen; vele wetten van het land waren ondertekend met die naam. De vader van dit meisje, herinnerde Clane zich, was een jaar geleden in een gevecht op Mars gesneuveld. Als dochter van een oorlogsheld zou men haar haar daad kunnen vergeven. Het deed Clane verdriet te beseffen, dat hij nu reeds bezig was te denken aan de politieke terugslag. Maar het zou een grote dwaasheid zijn blind te blijven voor het feit dat dit incident hoogst gevaarlijk voor hem kon zijn. Hij schudde woedend het hoofd. Met Calaj al gekozen tot Hoogste Bestuurder, morgen zijn triomfantelijke intocht houdend in de hoofdstad van Linn, zouden de aanhangers van de jongeman wel eens een geschilpunt van een kwestie als deze kunnen maken. En toch had hij rekening te houden met de verwachtingen van zijn soldaten, die er geen belang bij hadden dat haar vergeving werd geschonken. Gelukkig lag er nog een tussenweg open. 'Voer haar weg,' zei hij. 'Ik zal haar ondervragen zodra we onze bestemming bereikt hebben.' Niemand protesteerde. Ze hadden verwacht dat er vragen zouden worden gesteld. De rest kwam later. Clane gaf de nodige bevelen en even later bewoog de stoet zich weer verder door de straat. Verscheidene weken waren voorbijgegaan sinds de buitmaking van het vijandelijke schip en het was al langer dan zes maanden geleden dat Czinczar en zijn barbarenleger van Europa, die verre en nauwelijks bekende maan van Jupiter, hun nederlaag geleden hadden. Linn was nog steeds bezig zich te herstellen van de door die twee catastrofes aangerichte schade. Maar zij die het overleefd hadden waren al bijna weer vergeten hoe groot het gevaar was geweest. En vanuit alle hoeken van het rijk klonken de steeds luider wordende stemmen van ontevredenheid. Zij die er zakelijk belang bij hadden protesteerden dat Czinczar nooit een werkelijke bedreiging had gevormd. En dat het gevaar in ieder geval het resultaat was geweest van grove onachtzaamheid van de regering. Jerrin had eerdere bezwaren verworpen, maar nu Jerrin dood was, was er een vastbesloten beweging gaande om het door Clane gedurende de barbaarse oorlog uitgevaardigde decreet 'de vrijmaking van alle trouwe slaven' ongedaan te maken. De koortsachtige woede van tallozen, die zich beroofd zagen van hun kostbare slaven, groeide met elke voorbijgaande dag. En verscheidene boze geruchten hadden Clane bereikt dat er waarschijnlijk helemaal geen rampen zouden hebben plaatsgevonden als de familie van de hoge bestuurders niet zolang een mutant in hun midden zou hebben geduld. Dat was een regelrechte aanval op hemzelf. En wel een, die hij op geen enkele hem bekende wijze kon bevechten. Zeker niet waar hij zijn aanhangers er van weerhouden had te protesteren tegen de stemming in het Patronaat, die de jonge Calaj op de zetel van de Hoogste Bestuurder gebracht had. Geschrokken door de richting die de publieke woede begon te nemen, begonnen verscheidene aanhangers van Clane het al te betreuren dat zij zich door hem hadden laten overtuigen. Hij moest, zo betoogden zij met klem, nodig iets ondernemen, voor de Hoge Bestuurder Calaj in de hoofdstad aan zou komen. En het was dit voornemen, dat de aanwezigheid van Clane in de nachtelijke straten van een slapend Linn verklaarde. Een staatsgreep was voorbereid - zo had men hem nauwelijks een paar uur geleden, bij zijn aankomst in de stad bericht - en het doel hiervan was hem uit te roepen tot Hoogste Leider. Na aankomst in het paleis van Patronaatslid Saronatt, waar de samenzweerders hun hoofdkwartier hadden ingericht, riep Clane de leiders bij zich in een van de drie vertrekken die hem onmiddellijk waren toegewezen. Van het begin af aan werd zijn houding aangevallen. Hij luisterde geschrokken toen zijn vroegere trouwe aanhangers tegen hem uitvielen op een toon, die zij vroeger nooit tegen hem hadden gebruikt. Er vielen snerende opmerkingen en het ene betoog was nog feller dan het andere. Men lachte hem niet openlijk uit om zijn vrees voor een vijandelijke inval, maar verweet hem dat hij de verantwoordelijkheid niet van zich af had mogen schuiven, daar hij slechts als Heer Gebieder in staat was de veiligheid van de staat te verdedigen. Ze droegen dezelfde argumenten aan als Czinczar en zij klonken niet minder vastbesloten. Even na drie uur in de middag kondigde een bekend Patronaatslid aan dat hij zich afkeerde van Clane. 'Men heeft mij gevraagd,' zei hij woedend, 'of ik mij aan wil sluiten bij de Lilidel-groep. En ik neem hun uitnodiging aan. Ik heb genoeg van deze voorzichtige lafaard!' Dat was het begin. De worsteling om het zinkende schip te verlaten was begonnen. Om vier uur, toen Clane het woord nam, bestond zijn gehoor uit niet meer dan een handjevol mensen, voor het merendeel militaire bevelhebbers die samen met hem tegen Czinczar hadden gestreden. En zelfs zij, zo zag hij, waren niet al te vriendelijk. Kort en afgebeten besprak hij de mogelijke aard van de komende Riss-aanval. Hij vertelde hun niet wat zijn plannen waren, maar poogde op een andere wijze de gemoederen tot rust te brengen. 'Volgens mij,' zei hij, 'beseffen onze tegenstanders niet wat zij gedaan hebben door dit moederszoontje uit te roepen tot Hoogste Bestuurder. Kinderen zijn alleen geïnteresseerd in de mensen uit hun directe omgeving, niet in individuen die zij nooit ontmoet hebben. Stelt u zich eens voor, een kind, dat de kans heeft zijn eigen koppige wil door te drijven op deze hoogste post.' Hij stond op en staarde hen grimmig aan. 'Ik geef u dit graag ter overdenking,' zei hij. Hij keerde terug naar zijn eigen residentie, meer geschokt door de loop der gebeurtenissen dan hij toe zou willen geven. Hij was al op weg naar zijn slaapkamer, toen de kapitein van de wacht hem herinnerde aan de moordenares. Clane aarzelde. Hij was moe. Hij was misselijk van alle problemen. Hij was er niet eens zeker van of het hem wel interesseerde wie zijn dood gewenst had. Zelfs sommige van zijn vroegere aanhangers konden nu het gevoel hebben dat hij levend een gevaar voor hen betekende. Wat hem toch een besluit deed nemen was een zekere nieuwsgierigheid. Een groot deel van zijn succes kon toegeschreven worden aan zijn gewoonte om een snel en diepgaand onderzoek in te stellen naar alles wat zijn belangstelling gewekt had. Hij beval het meisje bij hem te brengen. Ze kwam onbeschaamd zijn kamer binnen, duidelijk haar verachting tonend voor de soldaten die poogden haar als een gevangene naar binnen te leiden. Bij het heldere licht van de olielampen zag ze er ouder uit dan zij hem eerder geleken had. Hij schatte haar nu op tweeëntwintig, drieëntwintig jaar... misschien zelfs vijfentwintig. Ze was mooi, naar zijn maatstaven. Ze had gelijkmatige gelaatstrekken en zij bezat niet alleen schoonheid, maar ook intelligentie. Het effect werd alleen bedorven door de onmiskenbaar onbeschaamde uitdrukking op haar gezicht. Zij was het, die als eerste sprak. 'Als u denkt,' zei zij, 'dat ik het gewone type moordenares ben, dan vergist u zich.' Clane maakte een ironisch buiginkje. 'Ik weet zeker,' zei hij, 'dat geen enkele moordenares gewoon is.' 'Ik schoot op u, om uw aandacht te trekken,' zei ze. Clane dacht terug aan het ogenblik van de aanslag. De pijl, herinnerde hij zich nu, was op een afstand van zeker dertig centimeter langs zijn hoofd gegaan. Voor een geoefend boogschutter een slecht schot. De vraag was: hoe geoefend was zij? En in hoeverre had de duisternis het haar onmogelijk gemaakt zuiver te richten? Ze sprak opnieuw. 'Ik ben lid van de Martiaanse Generaals Boogschutters Club en twee weken voor de aanval van Czinczar stond ik bij de kampioenswedstrijden bijna op de bovenste plaats. Daarom durfde ik het risico te nemen. Ik was er zeker van u te kunnen bewijzen, dat ik u had kunnen raken.' 'Had u geen andere methode kunnen kiezen om mijn aandacht te trekken?' vroeg Clane sarcastisch. 'Nee!' beet zij hem toe, 'niet als ik hoopte die aandacht te houden!' Clane verstijfde. Dit soort woordspelletjes interesseerde hem niet. 'Ik ben bang dat ik dit niet begrijp,' zei hij. 'En ik ben ook bang, dat we een meer orthodoxe methode van ondervraging zullen moeten toepassen, om achter de werkelijke reden voor die aanslag te komen.' Hij zweeg, ondanks zichzelf nieuwsgierig. 'Waarom wilde u mijn aandacht eigenlijk trekken?' 'Ik wil met u trouwen,' zei ze. Clane, die was blijven staan, liep naar een stoel en ging zitten. Er volgde een lange stilte. Hij staarde haar aan met grote, wijd open ogen, die meer onrust verborgen hielden dan hij toe zou hebben willen geven. Hij had niet verwacht dat iemand ooit kans zou zien door zijn pantser van wereldsheid heen te breken. Hij had het vage, onbehaaglijke gevoel dat zijn stem zou trillen als hij nu iets zeggen zou. En toch was het vanzelfsprekend dat er een krachtige reactie van hem verwacht werd. Deze jonge vrouw behoorde tot een deel van Linn, dat hij altijd beschouwd had als ver buiten zijn bereik liggend. Zij maakte deel uit van de society die, op een paar mensen na, de mutant, lid van de familie van de overleden Hoogste Bestuurder, Jerrin, genegeerd hadden. Het feit dat een meisje van haar stand had besloten met hem te trouwen bewees alleen, dat zij hem zag als een weg naar nog meer macht voor haarzelf. Hoe dan ook, haar daad betekende de eerste breuk in de dijk van maatschappelijke tegenstellingen. Politiek gezien kon zij van grote waarde voor hem zijn. Clane kreunde inwendig toen hij zich realiseerde dat hij eens te meer in een positie was gemanoeuvreerd die hem kon helpen zijn doel te bereiken. Hij zuchtte en nam een besluit. Hij riep de kapitein van de wacht toe: 'Wijs Vrouwe Madelina Corgay een appartement toe. Zij is tot nader order onze gast. Zie er op toe dat zij goed beschermd wordt.' Daarna ging hij naar bed. Hij had laten weten hoe laat hij gewekt wenste te worden. Hij lag nog lang wakker, zijn plannen voor de komende dag overdenkend. Voor en boven alles ging het bezoek dat hij wenste te brengen aan het Centrale Paleis, om nog eens een blik te kunnen werpen op het monster dat Czinczar had meegebracht naar de Aarde. Het was van het grootste belang dat iemand iets wist van de lichamelijke eigenschappen van de wezens, die een dodelijke bedreiging vormden voor de mensheid.

 

Negen

 

Heer Clane werd halverwege de ochtend gewekt door het geluid van ver verwijderd gezang. Een ogenblik verwarde het hem, maar dan herinnerde hij zich dat Calaj, de Hoogste Bestuurder, vandaag zijn intocht in de stad zou doen en dat dit met feestelijkheden gepaard zou gaan. Hij at een haastig ontbijt en begaf zich dan met een patrouillevaartuig op weg naar het Centrale Paleis. Toen zij de landing inzetten, zond de piloot een van de lijfwachten met een boodschap naar achteren. 'Uwe Excellentie, het plein staat vol mensen.' 'We landen in een van de zijstraten,' beval Clane. 'De rest van de weg leggen wij te voet af.' Ze landden zonder dat er zich iets voordeed en ze zochten hun weg door dansende en muziekmakende mensen. Ze passeerden groepjes zingende en hossende mannen en vrouwen en Clane, die nooit afliet zich te verwonderen over het potsierlijke gedrag van menselijke wezens, sloeg hen met oprechte verbazing gade. Ze vierden het aanvaarden van de macht door een jongmens dat zij niet kenden. Vrolijke stemmen, rauwe stemmen, opgewekte kreten, uitdagend met hun heupen wiegende vrouwen, mannen die grepen naar hun blote armen en die een kus drukten op elk paar gewillige lippen dat zij op hun weg tegenkwamen... het was op zichzelf een fascinerend schouwspel. Maar gezien in het licht van het gevaar waaraan zij nauwelijks ontsnapt waren en de op handen zijnde invasie, was het een tafereel dat iets rampzaligs had. Volwassen mannen en vrouwen gedroegen zich als kinderen en accepteerden als hun heerser een jongen, wiens enige verdienste was dat hij een zoon van de grote Heer Jerrin was. Hier gaf men zich zo over aan de kinderlijke genoegens van het leven, dat het gehele menselijke ras erdoor in gevaar werd gebracht. Zijn gedachten hadden dit punt bereikt toen zij wreed verstoord werden. 'Het is die laffe kleine priester!' schreeuwde een stem. Zijn kreet werd overgenomen door de menigte. Er klonken woedende kreten als: 'De Boze!' 'Priester van de Duivel!' Het dansen in de omtrek kwam plotseling tot een einde. De massa zette zich in beweging en drong naar hem op. Iemand schreeuwde: 'Het is Heer Clane... de man die verantwoordelijk is voor al onze moeilijkheden!' Een woedend gemompel steeg uit de menigte op. Naast Clane gaf de kapitein van de wacht een teken aan zijn twee dozijn soldaten. Met de handen aan het zwaard drongen de zwaargebouwde kerels zich naar voren. Clane, die toegezien had hoe de situatie zich ontwikkelde, deed een stap naar voren met een verwrongen glimlach om zijn lippen. Hij hief zijn hand op en gedurende een ogenblik kreeg hij de stilte die hij wenste. Hij riep zo luid hij kon: 'Lang leve de nieuwe Hoge Bestuurder Calaj!' Met die woorden greep hij naar de beurs die hij al jaren bij zich droeg om er op ogenblikken als deze gebruik van te maken en bracht een handvol zilveren munten te voorschijn. Met een snelle beweging wierp hij het geld in de lucht. Het zilver glansde in de zon en daalde op de mensenmassa neer. Nog voor de munten de grond bereikt hadden, fonkelde een tweede handvol in een andere richting in de lucht. En opnieuw riep hij, deze keer met een ondertoon van sarcasme in zijn stem: 'Lang leve Calaj!' De menigte luisterde niet eens. Gillend en schreeuwend wierp men zich elkaar verdringend op het geld. Zelfs nadat Clane en zijn mannen buiten gevaar waren hoorde hij nog kreten als: 'Geef hier... het is van mij!' en 'Ellendeling, je trapt op mijn hand!' Voeten schuifelden over het plaveisel; het geluid van vuistslagen vulde de ochtendlucht. Het voorval maakte hem verbitterd. Opnieuw had hij zich gedwongen gezien gebruik te maken van een techniek om een mensenmassa in bedwang te houden. Het was zo eenvoudig, zo sluw, zo effectief; het maakte deel uit van het beeld dat hij zich aan de hand van informaties van de man in de straat gevormd had. Ondanks zijn grenzeloos verlangen niet langer gebruik te hoeven maken van dergelijke goedkope kunstgrepen, kon hij dat niet. Hij herinnerde zich wat Czinczar gezegd had. Hij schudde zijn hoofd. Er moest een manier zijn om de mensen er van te doordringen dat dit het elfde uur van 's mensen noodlot was. Dat alle mensen voor één keer al hun persoonlijke ambities opzij hadden te zetten, om zij aan zij te strijden tegen een vijand, die zo wreed en boosaardig was, dat hij zelfs weigerde met menselijke wezens in contact te komen. Maar hoe? Wat kon hij zeggen of doen, om de vonk naar hun harten over te laten springen? Hij, die al zijn tijd en energie besteedde aan het bestuderen van de machines aan boord van het Riss-slagschip; een taak zo kolossaal en zo belangrijk, dat al het andere daarbij vergeleken verbleekte. En hier was hij, op weg naar het paleis, om daar persoonlijk te doen wat een routinewerkje had moeten zijn voor één of meer ondergeschikten. Niemand anders was bekwaam genoeg om een van de twee taken, die verricht moesten worden op zich te nemen: noch de politieke, noch de wetenschappelijke. Een paar jaar geleden was hij begonnen met een school voor politieke studenten, maar hij had het te druk gehad om er genoeg aandacht aan te kunnen besteden. Politiek. Oorlogen. Intriges. Mensen, die hij moest ontvangen. Rapporten van zijn spionnen, die bestudeerd moesten worden. Onderzoeken. Experimenten. Nieuwe ideeën. Elke dag was als in een flits voorbijgegaan, terwijl de dingen die nog gedaan moesten worden zich steeds hoger opstapelden. Een mens kon niet alles alleen doen. Nu hij voor de crisis stond, besefte hij de waarheid hiervan. Toen hij aankwam bij de paleispoort dacht hij daar nog steeds over na. Bijna automatisch nam hij de juiste tijd in zich op; het was een paar minuten voor het middaguur. De vraag die hij zich stelde was: zou men hem toelaten? Het bleek helemaal geen probleem te zijn. Een verstrooide kapitein van de wacht gaf hem en zijn staf toestemming binnen te treden. Clane begaf zich regelrecht naar de vrieskamer. Het kostte hem geen moeite het lijk van de dode Riss, door Czinczar meegebracht van Europa, te vinden. Het lange lichaam van het onmenselijke schepsel gedroeg zich niet al te prettig toen het ontdooide. Toen het water van zijn bruingevlekte, als leder gerimpelde huid begon te druipen, verspreidde het een ondraaglijke stank. In het begin was de geur nog zwak, maar die werd al gauw sterker. Nadat de slagers, die hij had meegebracht, het lichaam in stukken hadden gezaagd, nam Clane de verschillende delen ter hand en begon eerst aan zijn ene, dan aan zijn tweede secretaris te dicteren. Wanneer hij klaar was met een lichaamsdeel, overhandigde hij het aan een tekenaar, die er met snelle, zekere lijnen een tekening van maakte. Tegen het eind van de middag was de stank zo hevig, dat het vertrek er tot in de verste uithoeken van doordrongen was. En nog steeds onderzocht en dicteerde Clane; onderzocht en dicteerde hij. Gasvlammen en reageerbuizen kwamen er aan te pas. Het kliervocht, het bloed, het merg uit de wervelkolom werd onderworpen aan tal van chemische proeven en onderzocht op zijn samenstelling. Alles werd zorgvuldig beschreven, van een naam voorzien en in tekening gebracht, om later te kunnen worden nageslagen. Eén keer, toen hij zijn vingers in een kleverige brij stak om te proeven hoe het smaakte, viel zijn secretaris flauw. Een andere keer probeerde hij een stukje van het wezen te voeren aan een in een kooi opgesloten rat. Het dier, opzettelijk hongerig gehouden, vloog er op af en... stierf een paar minuten later. Clane dicteerde: 'Na onderzoek bleek, dat het vlees overheersend uit samengestelde eiwitstoffen is opgebouwd. De samenstelling ervan is van dien aard, dat valt te betwijfelen, of het eetbaar is voor enig dier van Aardse oorsprong. Een rat, die het vlees gevoerd kreeg, stierf na 3 minuten en 8 seconden.' Kort na de avondmaaltijd legde hij de delen van het lichaam terug in de kist en bracht die terug naar de vrieskamer. Deze taak volbracht hebbende aarzelde hij. Want hiermee had hij pas de eerste van zijn twee taken voltooid. De taak die hem nu nog wachtte vereiste al zijn kunde om een ander aan zijn wil te onderwerpen. Hij zond de leden van zijn staf weg en vroeg de weg naar de appartementen van Calaj. De ambtenaar die hij aansprak, herkende hem en riep uit, zijn handen naar zijn hoofd brengend: 'Oh, Uwe Excellentie, de verwarring die hier vandaag heerst is onbeschrijflijk! We zijn allemaal doodop!' Hij gunde zich lang genoeg de tijd om Clane te vertellen wat hij weten wilde. Er stonden wachtposten voor de ingang van Calaj s appartement, maar ze sprongen in de houding toen hij zei: Ik ben Heer Clane Linn, oom van de Hoge Bestuurder!' 'Moeten wij u aandienen, Excellentie?' vroeg een van hen aarzelend. 'Nee,' zei Clane koel en zeer beslist. 'Ik ga zo naar binnen.' Hij ging naar binnen. Hij kwam in een kleine alkoof; daarachter lag een groter vertrek. Toen hij nieuwsgierig om zich heen keek zag Clane Calaj op zijn hoofd naast een open raam staan. Hij sloofde zich uit om een Martiaans slavenmeisje, dat naast hem stond, te laten zien hoe bedreven hij was. Het meisje giechelde. Dan draaide zij zich om en zag Clane staan. Ze bevroor. Ze zei iets en Calaj haastte zich om normaal op zijn benen te gaan staan. Hij moest zijn moeder haar vrees voor Heer Clane uit hebben horen spreken, want hij werd bleek toen hij zag wie het was. 'Oom!' zei hij, en de ondertoon van angst in zijn stem ontging Clane niet. Calaj werd als het ware gehypnotiseerd door zijn eigen angst. In zekere zin was de vrees van de jongen gerechtvaardigd. Clane had geen tijd te verspillen. Hij was met twee bedoelingen naar het paleis gekomen. Zijn eerste taak - het onderzoek van de Riss - was volbracht. Zijn tweede taak was Calaj. Clane was meedogenloos. Volgens de rapporten van zijn spionnen was deze jongen abnormaal. Als dat zo was, dan kon hij niet worden gered. Dikwijls in het verleden had Clane kinderen en volwassenen in een privé zwakzinnigen gesticht opgenomen. Daar had hij met al zijn kennis geprobeerd hun verwarde geesten te ontrafelen. Tevergeefs. Dit was geen moment om te hopen op succes, waar hij in het verleden zo dikwijls gefaald had. Calaj moest opgeofferd worden. En Lilidel. En die hele groep die achter haar stond. 'Mijn jongen,' zei Clane, 'van de goden heb ik instructies ontvangen met betrekking tot jou. Zij houden van je... maar je moet hun wil doen.' 'Ze houden van mij? zei Calaj, zijn ogen wijd open. 'Ze houden van je,' zei Clane krachtig. 'Waarom, denk je, zouden ze je anders de hoogste toppen van macht hebben laten bereiken? Je denkt toch zeker niet dat enig menselijk wezen je tot Hoogste Bestuurder uit heeft kunnen roepen zonder hun toestemming?' 'Nee... natuurlijk niet.' 'Luister goed,' zei Clane, 'dit zijn hun instructies voor je toekomstige acties. Zeg het mij na: Je moet regeren naar eigen inzicht.' Ik moet regeren naar mijn eigen inzicht.' Zijn stem klonk dof. 'Laat je door niemand in het paleis adviseren in staats aangelegenheden. Welke beslissing je ook moge nemen, het zal altijd een beslissing van de goden zijn.' De jongen herhaalde de woorden met enige stemverheffing. Toen knipperde hij met zijn ogen. 'Mag zelfs mijn moeder mij geen raad geven?' vroeg hij verbaasd. In het bijzonder je moeder niet,' zei Clane. Hij ging verder: 'Je hebt nieuwe mensen om je heen nodig. Wees voorlopig nog voorzichtig, maar benoem dan geleidelijk aan mensen die je zelf kiest. Wantrouw mensen, die je worden aanbevolen door je moeder of haar vrienden. En nu dit: ik heb hier een document...' Weer thuis liet hij geen tijd verloren gaan. 'Ik vertrek onmiddellijk,' zei hij tegen de hoofden van de verschillende afdelingen van zijn huishouding. 'Waarschijnlijk zullen jullie in lange tijd niets van mij horen. Blijf het landgoed besturen, zoals jullie dat in het verleden hebt gedaan.' De kapitein van de wacht zei: 'Hoe zit het met de moordenares?' Clane aarzelde even en zei dan: 'Ik veronderstel dat de mannen vol verwachting zijn?' 'Dat zijn ze, meneer!' Clane zei kalm: 'Ik beschouw het gebruik om moordenaressen uit te leveren aan de soldaten als een barbaarse praktijk en het zal dan ook niet gebeuren. Ten eerste, omdat het voor ons allen zeer gevaarlijk kan zijn, omdat haar familie zeer bevriend is met de nieuwe Hoge Bestuurder. Legt u op dit punt de nadruk, als u het uw mannen uitlegt. U kunt verder zeggen...' Bij wijze van compensatie deed hij een aanbod. Een aanbod zo gul, dat hij er niet aan twijfelde of het zou worden geaccepteerd. Hij besloot: 'Deze regeling geldt voorlopig voor de tijd van één jaar. En kapitein...' 'Meneer?' Clane opende zijn mond om zijn volgende aankondiging te doen, maar klemde dan zijn lippen weer op elkaar. Het was meer dan zomaar de volgende zet in het spelletje dat hij speelde en toch... het had een politiek tintje. Ik moet uitstijgen boven al die kleinzieligheid, hield hij zichzelf voor. Ondanks wat Czinczar gezegd had, vereiste staatsmanschap meer dan dierlijke sluwheid. Het leek allemaal zo voor de hand liggend, zo vanzelfsprekend. Als ook hij het spel alleen maar speelde zoals anderen het speelden, kon er geen hoop zijn. Zijn eigen vastbeslotenheid deed hem verstijven. Hij zei rustig: 'U kunt de officieren mededelen, dat Vrouwe Madelina Corgay zich weldra Vrouwe Madelina Linn zal mogen noemen. Iedereen dient haar dienovereenkomstig te behandelen.' 'Zeker, meneer! Mijn gelukwensen, Excellentie.' 'Het huwelijk zal vandaag voltrokken worden,' besloot Clane.

 

Tien

 

'Maar wat heb je getekend?' tierde Lilidel. 'Wat stond er in dat document?' Zij ijsbeerde door zijn appartement heen en weer, ten prooi aan een aanval van razernij. Calaj keek haar nijdig aan, verveeld door haar irriterende gedrag. Zij was de enige persoon die hem het gevoel bezorgde nog een kleine jongen te zijn en inwendig was hij des duivels op haar, omdat zij hem er voor de zoveelste keer aan herinnerde dat hij moest lezen wat hij ondertekende. Hij maakte zich weinig zorgen over Clanes verschijning in het paleis, nu alweer vijf weken geleden, maar het vervelende was, dat het gebeurde zijn moeder nog even helder voor de geest stond alsof het gisteren was gebeurd. 'Waarom zou ik dat document hebben moeten lezen?' protesteerde hij. 'Het was alleen maar het zoveelste stuk papier. Jullie doen niets anders dan mij documenten voorleggen die ik moet ondertekenen. Wat maakt één meer of minder uit? Overigens, hij is mijn oom en ten slotte heeft hij niets ondernomen om mijn benoeming tot Hoogste Bestuurder in de weg te staan.' 'We mogen niet toestaan dat hij er mee wegkomt,' zei Lilidel. 'Ik kan me voorstellen, dat hij nu inwendig lacht, denkend dat we te bang zijn om openlijk iets tegen hem te ondernemen.' Dat was voorlopig de laatste keer van een reeks eindeloze herhalingen. De neurotische Calaj kon er niets aan doen dat hij zich af en toe afvroeg of zijn moeder misschien gek was. Lilidel raasde verder. 'Alle gouverneurs hebben de instructie gekregen elk officieel document nauwkeurig te onderzoeken, in het bijzonder die documenten welke betrekking hebben op militaire zaken. En in geval van twijfel dienen zij ons onverwijld te raadplegen.' Ze vervolgde bitter: 'Natuurlijk kun je in sommige gevallen net zo goed tegen een blinde muur praten als je om medewerking vraagt. Ze schenken net zoveel aandacht aan ons alsof zij de regering zijn en wij een stel gewone huurlingen.' Calaj bewoog zich onrustig. Het zat hem dwars dat zijn moeder zich steeds weer aanmatigde het woord 'wij' te gebruiken. Ze had geen officiële positie en toch gedroeg zij zich, alsof zij de Hoogste Bestuurder was en hij alleen maar haar zoon en erfgenaam. Hij herinnerde zich - en niet voor de eerste keer - dat Clane iets gezegd had over 'je laten gelden'. Het probleem was, hoe zou hij het zelfs maar durven wagen zich te verzetten tegen zijn moeder en al die overheersende mensen. Het wordt tijd dat ik iets doe, dacht hij. Hij zei hardop: 'Wat heeft dat allemaal voor zin. Onze spionnen melden dat hij zich op geen van zijn bezittingen bevindt.' Hij voegde er aan toe - een venijnig steekje onder water, dat een van zijn verdedigingswapens tegen de overheersing van zijn moeder was geworden: 'Je zult hem eerst moeten zien te vinden, voor je openlijk iets tegen hem kunt ondernemen. En zelfs in dat geval zou ik Traggen als schild gebruiken, als ik jou was. Als aanvoerder van de legioenen hoort Traggen het gevaarlijke werk te doen.' Calaj stond op. 'Wel... ik denk dat ik maar eens bij de spelen ga kijken.' Hij slenterde de kamer uit. Lilidel keek hem weinig op haar gemak na. Naar Clanes mening was zij zich er niet van bewust, dat het vergiftigen van haar echtgenoot haar voor onoplosbare innerlijke conflicten had geplaatst. Maar ondanks de moord, die zij naar de achtergrond van haar gedachten gedrongen had, legde zij, nu haar zoon Calaj de hoogste positie in het land bekleedde, zichzelf dezelfde maatstaven van waardigheid op als haar overleden echtgenoot. Het had haar een geweldige schok bezorgd toen Calaj er op gestaan had dat de feestelijkheden waarmede zijn benoeming gepaard ging, langer zouden duren dan de drie dagen die men er oorspronkelijk voor uitgetrokken had. Dat betekende langer vrij voor het volk, maar tevens kolossale kosten voor de regering. De spelen duurden nog steeds voort en zijn belangstelling ervoor bleef onverflauwd. Maar er hadden nog ergere incidenten plaatsgevonden. Een groep jongelingen, samen met Calaj na een bezoek aan de spelen terugkerend naar het paleis, hadden hem tot hun ontzetting plotseling uit horen barsten: Ik zou jullie allemaal kunnen doden! Soldaten, doodt hen! Toen hij het bevel voor de derde keer brulde, zag een van de soldaten, een grote bruut van een kerel, dat een van Calajs metgezellen zijn hand aan zijn al half getrokken zwaard had. In dezelfde splinter van een seconde sloeg hij met zijn sabel op de jongen in en hakte hem bijna in tweeën. In de paniek die daarna ontstond, werden negen van de elf jongemannen afgeslacht. Twee van hen overleefden het door de benen te nemen. Lilidel had geen andere oplossing gezien dan het voorval te melden als een moordaanslag. Op haar aandringen werden de twee jongens die ontsnapt waren aan ijzeren haken door de straten gesleept, om tenslotte tegen de palissade van de rivierbedding te worden gespietst. Daar staand in zijn appartement, waar zij heen moest komen als zij hem wenste te spreken, had Lilidel het onprettige gevoel dat wat er gebeurd was nog maar het begin was. In de weken die volgden kwam ze tot de ontdekking dat Traggen een aantal gespierde kerels uit had gekozen, om op te treden als Calajs lijfwacht en dat zijn mannen opdracht gekregen hadden zelfs het geringste bevel van de Hoogste Bestuurder te gehoorzamen. Ze wantrouwde Traggens motieven, maar waagde het niet aanmerkingen te maken op zijn orders. Het was vanzelfsprekend dat het geringste bevel van de Hoogste Bestuurder ogenblikkelijk werd gehoorzaamd. Minder vanzelfsprekend waren de orders die door Calaj gegeven werden en het was maar al te duidelijk dat Traggen, die intrigant, hier achter zat. Maand na maand druppelden de verhalen binnen. Honderden mensen waren verdwenen en er werd nooit meer iets van hen vernomen. Hun plaatsen werden snel ingenomen door nieuwkomers, die niets wisten van wat er eerder gebeurd was, of de verhalen die zij gehoord hadden, afdeden als vage nonsens. Overal in Linn, onder alle lagen van de bevolking, intrigeerden mensen om zich toegang te verschaffen tot de Hoogste Bestuurder. Het smachtend verlangen van velen om hoger te klimmen op de maatschappelijke ladder door deel uit te maken van de paleiskring, kende geen grenzen. Sinds generaties was dat de weg die leidde naar macht en positie. Maar nu leek het tot een ware nachtmerrie te worden. Alle pracht en luister, waar ieders hart naar smachtte, was er. Calaj zat aan banketten, waar de meest uitgezochte heerlijkheden op tafel kwamen, kostelijk en vaak onbekend voedsel, afkomstig van andere planeten. Elke avond was de balzaal van het paleis een vrolijke werveling van feestelijk geklede dansende mensen. Oppervlakkig gezien was alles zoals het behoorde te zijn. Gewoonlijk slagen de eerste paar incidenten er niet in het individu op te schrikken. Iemand in de menigte slaakte een kreet van pijn of angst, en het viel meestal moeilijk te ontdekken wat er was gebeurd. Bovendien overkwam het iemand anders. Het leek ver weg en je niet persoonlijk te raken. En dat was waar ook, zelfs al gebeurde het in je onmiddellijke nabijheid. De lijfwachten, zo was Lilidel ter ore gekomen, hadden een handige techniek ontwikkeld om een gedood slachtoffer op te vangen, tussen zich in te nemen en ermee door de dichtstbijzijnde deur te verdwijnen. In het begin was het voor iedereen moeilijk zich voor te stellen dat hem zoiets zou kunnen overkomen. Maar de spanning nam toe. Niemand die in de hoogste regeringskringen was geaccepteerd waagde het zich terug te trekken uit het actieve sociale leven. Maar Lilidel begon te bemerken, dat haar toehoorders niet al te veel sympathie meer voor haar toonden, als zij weer eens een vage toespeling maakte op het gevaar vermoord te kunnen worden. Al te veel families in Linn rouwden om een zoon of dochter, die door de slachters van Calaj gedood was. Een jaar en drie weken gingen voorbij. Op een dag werd Lilidels onophoudelijk zoeken naar een aanwijzing over de aard van het document dat Calaj ondertekend had, beloond. Een alinea in een brief van een provinciaal bestuurder werd onder haar aandacht gebracht en zij las: Wilt u alstublieft zo goed zijn Zijne Excellentie, de Hoogste Bestuurder, mijn dank over te brengen voor de voorzorgsmaatregelen die de regering heeft genomen om de veiligheid van de bevolking te verzekeren bij een eventuele volgende bomaanval door een onbekende indringer op onze steden. Wij van Reean, die ons altijd voor ogen zullen houden welk afgrijselijk lot onze buurstad Mura trof, kunnen misschien beter dan wie ook begrijpen, welk een briljant werk hier wordt verricht. Naar mijn mening zal dit meer dan iets anders de reputatie vestigen van de Hoogste Bestuurder. Zeker bij hen, die hem eerder te jong achtten voor deze hoge post. Zijn staatsmanschap, zijn vastberadenheid, het breken met het verleden - zoals u bekend zal zijn vormen de boeren het minst patriottische en het meest op eigenbelang uit zijnde deel van ons volk - al deze eigenschappen vormen het bewijs, dat de nieuwe Hoogste Bestuurder een man van opmerkelijk inzicht en karakter is. Dat was alles, maar voor Lilidel was het genoeg. Een week van zorgvuldig speuren leverde haar het beeld op van wat er gebeurd was en van wat er nog gebeurde. Overal, behalve in de omgeving van Linn, was de bevolking uit de steden opgeroepen om zich naar de in de omtrek van de stad liggende boerderijen te begeven. Tot nader order, en onder bedreiging met zware straffen, moesten zij tien procent van hun inkomen afstaan voor de bouw van woonruimte - en een koelhuis voor voedselopslag - bij de boerderij waarheen zij zich, in geval van nood, moesten begeven. De gebouwen moesten zo worden geconstrueerd, dat zij konden worden omgebouwd tot graanschuren, maar gedurende drie jaar zouden zij leeg blijven staan. De stadsmensen moesten deze huizen zelf bouwen en eens per maand moesten zij zich er in groepsverband heen begeven, om vertrouwd te raken met de omgeving. Na drie jaar zou de boer het gebouw kunnen kopen voor de helft van de kostprijs van het materiaal - voor de verrichte arbeid behoefde hij niets te betalen - maar hij mocht het de eerstvolgende tien jaar niet slopen. Het voedsel in het koelhuis bleef het eigendom van de stadsbevolking, maar moest na vijf jaar opgeruimd worden. Lilidel was ervan overtuigd dat dit het resultaat was van het document dat Calaj voor Clane ondertekend had. Zij raadpleegde vervolgens enige landbouwkundige experts. Deze toonden zich hoogst verbaasd en een van hen merkte onthutst op: 'Maar zoiets kun je de boeren niet aandoen. Ze zullen zeker niet bereid zijn hieraan mee te werken. En het minste dat wij kunnen doen, is hun die gebouwen na drie jaar geven.' Lilidel stond op het punt er mee in te stemmen dat het een misdadig plan was, toen zij zich plotseling herinnerde dat Calaj verondersteld werd hier achter te staan. 'Onzin!' veegde zij hun bezwaren van tafel. 'We gaan door op dezelfde wijze als in het verleden.' Ze voegde er aan toe: 'En vanzelfsprekend breiden wij het plan uit tot de omgeving van Linn.' Later zei ze triomfantelijk tegen Calaj: 'Het mooie is dat Heer Clane je positie inderdaad versterkt heeft.' Ze aarzelde. Er was iets mis met de door haar behaalde overwinning. Al langer dan een jaar was er geen teken te bespeuren van Clane. Hij was zo volledig verdwenen, dat hij dood en begraven zou kunnen zijn. Overwinning? Je had er weinig aan als de verliezer niet wist, dat hij overwonnen was. 'Maar wat betekent dit allemaal?' vroeg Calaj korzelig. 'Waartoe dienen al die voorzorgsmaatregelen?' 'O, er was een of ander ruimteschip, afkomstig van een ver verwijderde planeet, dat probeerde een inval te doen in ons Rijk. Je vader maakte zich er veel zorgen over, maar toen onze vloot het aanviel, hadden wij er weinig moeite mee het te verdrijven. Ik veronderstel dat wij hen hadden moeten achtervolgen en hun de oorlog verklaren, maar je kunt die barbaren niet eeuwig blijven bevechten. Die voorzorgsmaatregelen op zichzelf zijn niet belangrijk; de hoofdzaak is dat de bevolking het waardeert. En men denkt, dat jij er verantwoordelijk voor bent.' 'Ik heb alleen maar één papier ondertekend,' zei Calaj. Het was een punt dat hem al geruime tijd ergerde. Zijn moeder staarde hem verbluft aan. Soms had zij er moeite mee de gedachtegang van haar zoon te volgen. 'Wat bedoel je?' Calaj haalde zijn schouders op. 'De rapporten zeggen, dat in elk district door mij ondertekende en van mijn zegel voorziene orders zijn aangeplakt. Maar ik heb maar één papier ondertekend.' Lilidel werd doodsbleek. 'Vervalsingen,' fluisterde ze. 'Wel, als ze dat kunnen...' Ze onderbrak zichzelf. 'Nu ik er aan denk, het exemplaar dat zij ons zonden zag er vreemd uit...' Bevend zond zij iemand weg om het te halen en even later stonden zij over het document gebogen. 'Het is mijn handtekening,' zei Calaj. 'En dat is mijn zegel.' 'Maar er zijn er honderden van,' fluisterde Lilidel verpletterd. Ze had nog nooit eerder een fotogram gezien. Een week later - ze wist nog steeds niet of ze nu wel of niet tevreden moest zijn met de situatie die zich ontwikkeld had - bereikte haar een vreselijke melding. Honderden gigantische ruimteschepen hingen boven de berggebieden van de Aarde. En uit elk van die ruimteschepen waren duizenden monsters aan land gegaan. De Riss waren gekomen.

 

Elf

 

Heer Clane leefde nog wel degelijk. Op het afgesproken uur, meer dan een jaar geleden, had hij zijn bevelen doorgegeven aan alle afdelingen van het reusachtige schip, om vervolgens zijn plaats achter de stuurinrichting in te nemen. De Zonnester begon zich te verheffen. In het begin leek alles normaal genoeg, maar binnen een paar minuten trad er al een verschil aan het licht. Met buitengewone snelheid werd het donkerder. De steeds toenemende versnelling deed de mannen in de besturingsruimte elkaar met een ziekelijke grijns aanstaren. Clane merkte de reacties op, maar hij bleef op zijn plaats bij het bedieningspaneel. Hij had een hol gevoel in zijn maag, maar alleen hij wist hun bestemming. Na drie uur verminderde hij de versnelling en begaf zich naar zijn appartement om te eten. Zich bewust van de moeilijkheden waarmee de duizenden aan boord te kampen hadden bij het bereiden van hun maal wachtte hij anderhalf uur voor hij de snelheid weer opvoerde. Vijf uur gingen voorbij, voor hij de versnelling opnieuw verminderde tot één graviteit, om de aanwezigen aan boord in staat te stellen hun maaltijd te bereiden en die te nuttigen. De volgende versnellingsperiode duurde vier uur. Daarna verminderde hij de enorme druk gedurende korte tijd, terwijl zijn nieuwe instructies werden doorgegeven. 'De mensen aan boord van dit schip,' beval hij, 'zullen nu zeven uur gaan slapen. De snelheid zal aanstonds weer opgevoerd worden, maar zal niet zo groot worden als die was. Maakt gebruik van de geboden gelegenheid.' Pas toen stond hij zijn officieren toe het reisschema door te geven aan hun ondergeschikten, die het daarna verder verspreidden over het gehele schip: 'Twee (ontbijt), drie (versnelling), anderhalf (lunch), vijf (versnelling), anderhalf (avondmaaltijd), vier (versnelling), zeven (slapen).' De resterende tijd voor het ontbijt was bestemd voor het kleden en toilet maken. 'Dit,' zei Madelina, 'is dwaasheid!' Clane nam haar aandachtig op terwijl zij tegenover hem aan de ontbijttafel zat. Dit was de vierde ochtend van hun verblijf aan boord van het ruimteschip. Hij had zich afgevraagd in hoeverre de druk van de steeds groter wordende snelheid en de sleur aan boord haar zouden beïnvloeden. Na verschillende maaltijden samen met haar wist hij het. Als vrouw was Madelina even openhartig als zij als gevangene was geweest. Het werd tijd dat hij de waarheid ontdekte. Ze keek hem aan, haar donkere ogen vonken schietend. 'Ik zie voor ons geen enkele reden,' zei ze, 'om op de vlucht te slaan. Je moet keihard zijn in deze wereld, Clane. Misschien dat je daarom nooit iets bereikt hebt.' Dit achteloos voorbijgaan aan al wat hij gepresteerd had, schokte Clane. Maar er ging nog een andere, verontrustender bedoeling achter haar woorden schuil. Na dertig jaar onafhankelijkheid moest hij zich nu aanpassen aan de aanwezigheid van iemand, die hem op deze kritische, maar niet altijd scherp ziende wijze toesprak. Het meest onbevredigend van al was zijn eigen reactie op haar aanwezigheid. Zijn verstandelijke reactie. Dankbaarheid! Een vrouw van de Linneaanse aristocratie had hem uitgezocht om mee te trouwen. Ze was weinig meer dan een kind, impulsief, ongeduldig, ongedisciplineerd; de ervaring missend die meer evenwicht aan haar oordeel zou kunnen geven. Maar desondanks was hij haar dankbaar. En bang. Veronderstel, dat zij ongeduldig werd en tot het besluit kwam dat zij een vergissing gemaakt had. Hij twijfelde er niet aan of zij zou hem verlaten, lichtzinnig, hem minachtend. Misschien zou zij proberen een andere beschermer te vinden aan boord van dit grote schip. Het was een mogelijkheid waar hij liever niet aan dacht. Het werd tijd dat ze begreep dat dit niet zo maar een ontvluchten van Lilidel was. Hij zei: 'Waarom ga je na het ontbijt niet met mij mee. Naast de regelkamer is een grote, geheel glazen ruimte, vanwaar je een prachtig gezicht op de sterren hebt.' Madelina haalde haar schouders op. Ik heb de zon wel eens eerder gezien.' Het leek een verwerping te zijn en Clane wist niet of hij zich nu opgelucht of ongelukkig moest voelen. En dan, een uur later, juist toen hij op het punt stond de snelheid op te voeren, kwam ze naar de regelkamer. 'Waar is die uitzichtruimte?' vroeg ze opgewekt. Clane zag hoe verscheidene officieren elkaar veelbetekenend aankeken. Inwendig woedend ging hij naar haar toe. Aangezien hij haar op de hoogte had gebracht van het vluchtpatroon, viel haar gedrag niet te verontschuldigen. 'Hierheen,' zei hij. Ze moest de onderdrukte woede in zijn stem opgemerkt hebben. Maar ze bleef vriendelijk glimlachen en liep in de richting die hij haar wees. Ze bleef staan toen ze de deur van de uitzichtruimte bereikt had. Hij hoorde haar sissend haar adem inhouden en dan was ze al door de deur verdwenen. Toen Clane naar de deur liep, zag hij dat zij al met haar neus tegen de transparante wand gedrukt stond. Ogenschijnlijk een paar centimeter daarachter lag de grote duisternis zelf. Clane kwam zwijgend naast haar staan. Hij was nog steeds woedend. Want dit bezoek van Madelina, er op berekend hem te hinderen, paste precies bij al die andere dwaze dingen, die menselijke wezens aan de vooravond van een catastrofe deden. Elke dag die voorbijging werd het duidelijker, dat de onderlinge verhoudingen tussen menselijke wezens onontwarbaar verbonden was met het gevaar dat de Riss vormden. Zich er somber van bewust hoe ingewikkeld deze oorlog tussen de planeten was, wachtte hij Madelina's reactie af. De uitzichtruimte verschilde daarin van de andere transparante afdelingen van het schip, dat het 'glas' als een enorme blaas uitstulpte. Vanwaar zij stonden was het mogelijk naar voren zowel als naar achteren te kijken. Bijna recht achter het schip was een bijzonder heldere ster zichtbaar. Clane zei zachtjes: 'Madelina, je hebt in het bijzijn van mijn officieren een dwaas van mij gemaakt door te komen.' Madelina keek niet om, maar haalde alleen even uitdagend haar schouders op. 'Volgens mij is deze hele vlucht dwaasheid,' zei ze. 'Jullie mannen zouden je moeten schamen om op de loop te gaan. Ik voor mij wil er niets mee te maken hebben.' Ze draaide zich impulsief om, een gespannen uitdrukking op haar gezicht. 'Luister goed, Clane... ik zal je niet opnieuw een figuur laten slaan. Maak je daar maar geen zorgen over. Weet je, ik weet dat ik een goede vrouw voor je kan zijn. Maar je bent te voorzichtig. Je beseft niet hoe kort het leven is. Je moet leren de kortste weg te kiezen; je moet de dingen snel en zonder angst doen. Er is maar één ding waar ik bang voor ben en dat is, dat ik iets mis, een ervaring, iets dat je er van bewust maakt dat je leeft.' Ze ging op ernstige toon verder: Ik zeg je, Clane, deze hele reis is een vergissing. We moeten terugkeren naar het landgoed. Zeker moeten we voorzorgsmaatregelen nemen tegen gevaren die ons bedreigen. We lopen het risico in een door Lilidel gezette val te lopen, maar ik ben bereid dat risico te nemen. Ik houd van het leven, maar ik wens het niet op mijn knieën te leven.' Opnieuw onderbrak zij abrupt haar eigen gedachtegang. 'Waarheen zijn we op weg? Naar Mars? Naar Venus?' 'Geen van beide.' 'Een van de manen misschien? Als ons reisdoel interessant is zal ik misschien minder ongeduldig zijn, Clane. Ten slotte heeft een meisje recht op een prettige huwelijksreis.' Ze wees naar de heldere ster achter hen. 'Welke planeet is dat?' 'Het is de Zon,' zei Clane. Hij hielp haar plaatsnemen op een bank en keerde dan terug naar de regelkamer. Een paar minuten later doorkliefde de Zonnester met een duizelingwekkende, nog steeds toenemende snelheid een ruimte die met elk voorbijgaand uur duisterder werd. Het was tijdens de avondmaaltijd op de vijfde dag, dat Clane gemeld werd dat Czinczar om een audiëntie verzocht. Hij aarzelde, vechtend tegen een opkomend gevoel van ongeduld. Opnieuw een menselijke horde om te nemen. En een belangrijke. 'Breng hem binnen,' beval hij dan. De barbaarse leider kwam binnen en nam plaats op de stoel die Clane hem aanwees. Zijn gelaat weerspiegelde zijn emoties, maar toen hij begon te spreken was zijn stem kalm. 'Jij gek!' Clane glimlachte. Ik dacht wel, dat je zo zou reageren.' Czinczar veegde de opmerking met een driftig handgebaar opzij. 'Welke gedachte gaat er schuil achter deze zet?' 'Hoop!' De lippen van de barbaar krulden zich. 'Je hebt de heerschappij over een planeet, waarop we ons in geval van nood terug hadden kunnen trekken opgegeven... voor een droom.' Clane zei: 'Macht begint voor jou een obsessie te worden, Czinczar. Bedreigd door een invasie van de Riss heeft verworven macht niets te betekenen. Dit is een probleem, dat niet in het zonnestelsel kan worden opgelost.' 'Noch door een man wiens eerste gedachte is de vlucht te nemen in de ruimte,' sneerde Czinczar. Clane lachte weer, iets grimmiger nu. 'Als je mijn plannen kende zou je die woorden inslikken.' Czinczar haalde zijn schouders op. 'Waar gaan we dan heen?' vroeg hij tenslotte. 'We zijn op weg naar een ster, die ik ontdekte op een oude sterrenkaart van dit deel van het Melkwegstelsel,' antwoordde Clane. Bij het uitspreken van deze magische woorden moest hij zichzelf dwingen kalm te blijven. 'Melkweg,' andere 'sterren' - zelfs voor hem, die zoveel ontdekt had van de wetenschap van vroeger tijden, waren dit nieuwe begrippen, die emoties bij hem loswoelden die hij nooit eerder gekend had. 'Hij ligt ongeveer vijfenzestig lichtjaren van Sol verwijderd,' zei hij rustig. Hij keek Czinczar aan, om te zien of de fantastische afstand die hij genoemd had, voor hem iets betekende. Maar de barbaar leek verwikkeld in een geestelijk conflict. 'Zijn daar... mensen?' Zelfs na een minuut van zwijgen klonk zijn stem verbaasd. Clane zei ernstig: Ik zal je het beeld schilderen van het gouden tijdperk van de wetenschap, Czinczar. Jij was het, die het eerste lijk van een Riss naar de Aarde bracht en dit alles zal je dus niet helemaal nieuw in de oren klinken. Lang geleden bereikte de menselijke beschaving een hoogte, die sindsdien nooit meer is geëvenaard. In die wonderlijke tijd reisden schepen niet alleen naar andere planeten, maar ook naar andere sterren. Toen kwamen die vreemde monsters en er ontbrandde een oorlog. En de beschaving van het zonnestelsel werd zo goed als begraven, door de vernietiging van alle steden. Maar kolonies vluchtten in de ruimte en zetten daar de wetenschappelijke ontwikkeling voort. En hun kennis is oneindig veel groter dan wij op Aarde zelfs maar kunnen beseffen.' Czinczar stond op. 'Uwe Excellentie,' zei hij vormelijk, 'naar mijn mening hebt u met uw daad het zonnestelsel vernietigd. Door de macht Ín Linn aan een krankzinnige jongeman en diens moordzuchtige moeder te laten, hebt u het lot van het menselijk ras in handen gelegd van een regering, die op het moment van een aanval door de Riss in de grootste verwarring zal raken. Een verwarring, die tot aan het eind zal blijven. Uw fantasierijke vlucht is onlogisch, Ín de eerste plaats, omdat als andere mensen aanleiding hadden gezien de Riss te bestrijden, zij allang contact met de Aardbewoners zouden hebben gezocht.' Clane aarzelde een ogenblik en zei dan: 'Daarop zijn verscheidene antwoorden mogelijk. Kolonisten bouwen geen interstellaire schepen. En mochten zij die wel gebouwd hebben, dan waren zij tegen de tijd dat zij met de bouw ervan gereed waren, het bestaan van de Aarde al vergeten. Of althans vergeten waar ergens in de ruimte de Aarde zich bevond.' Czinczar beheerste zich met zichtbare inspanning. 'Uwe Excellentie,' zei hij, 'ik dring er op aan dat u terugkeert. Ook ik heb verbeeldingskracht, anders zou ik nooit hebben weten te bereiken wat ik bereikt heb, noch zou ik het enorme risico aangedurfd hebben Linn aan te vallen. Maar als ik van deze krankzinnige reis door de duisternis had afgeweten, dan zou ik mij niet aan u hebben overgegeven... bol of geen bol.' 'Czinczar,' zei Clane, 'je stelt mij in hevige mate teleur. Op een vreemde - ik neem aan onlogische manier - rekende ik er op, dat je het belang ervan in zou zien al je persoonlijke, niet ter zake dienende ambities van je af te zetten. Ik rekende er op, dat je jezelf het genoegen zou willen ontzeggen dat een veldslag je verschaft... ik weet, dat je het plan koesterde een zuivere verdedigingsoorlog tegen de Riss te voeren. Dat alles, zeg ik je, hoopte ik dat je zou kunnen vergeten in deze tijden van nood. En wat ontdek ik?' Hij maakte een handgebaar dat uitdrukking gaf aan zijn woede, bij de gedachte aan de dwaasheden die Czinczar begaan had. 'Van het begin af aan heb je geïntrigeerd om er je eigen, persoonlijke voordeel mee te doen. Je hebt anderen gedwongen zich tegen je te verdedigen...' 'Als ik niet op het toneel verschenen was,' sneerde Czinczar, 'zouden die anderen hun eigen plannen dan niet gesmeed hebben? Waren zij geen op eigen voordeel uit zijnde intriganten?' 'Voorlopig zal iedereen zijn eigen plannen, zijn eigen verlangens moeten vergeten,' antwoordde Clane rustig. 'Er kunnen geen uitzonderingen gemaakt worden.' 'Je blijft maar op datzelfde aambeeld hameren,' zei Czinczar minachtend. 'Wel, ik weiger nog langer te praten met een man die zijn verstand verloren heeft en zich overgeeft aan kinderlijke dromen. Een bekwaam man, die afstand doet van zijn ideeën verraadt zichzelf en zijn land. Hij moet vechten voor zijn eigen overtuiging tegen de standvastige ideeën van anderen. Ik ben ervan overtuigd, gezien de kinderlijke houding die je aan hebt genomen, dat al je andere plannen evenredig zijn.' Hij liep naar de deur en bleef daar staan. 'Vergeet niet, dat de reden waarom de Riss het zonnestelsel aanvallen is, dat er maar een beperkt aantal bewoonbare planeten in de ruimte zijn die zij met hun schepen kunnen bereiken. Ik hoop, dat je er zeker van bent, dat wij een bewoonbare planeet vinden als we onze bestemming bereikt hebben over...' Hij zweeg, plotseling gespannen. 'Hoe lang zal onze reis nog duren?' 'Iets langer dan een jaar,' zei Clane. Czinczar kreunde. 'Waanzin,' mompelde hij, 'pure waanzin.' Hij vertrok, een opgewonden en in verwarring gebrachte Clane achterlatend. De barbaarse leider was ontegenzeglijk een van de grootste militaire genieën van deze tijd; een driest, maar ook zeer zorgvuldig man, die de gehele situatie rondom de Riss hoogstwaarschijnlijk met aandacht voor zelfs het kleinste detail onderzocht zou hebben. En angst voor onbekende verten zou zijn beslissingen nooit beïnvloeden. En toch was zijn gedachtegang onjuist. Czinczar bezat nu eenmaal niet die wetenschappelijke kennis, die een weloverwogen oordeel mogelijk maakte. Al zijn moed, zijn bereidheid risico's te nemen, al zijn militaire kennis zou niet voldoende zijn om de vijand tegen te houden of die te verslaan. Als het antwoord niet in de ruimte te vinden was, dan was er geen antwoord.

 

Twaalf

 

Een week ging voorbij, zonder dat er iets noemenswaardigs voorviel. In het begin hield Clane zich afzijdig van sommige voorzorgsmaatregelen die hij in het verleden tegen een man als Czinczar genomen zou hebben. 'Als we ooit een eind aan al dat geïntrigeer willen maken,' hield hij zichzelf voor, 'dan zal iemand de eerste stap moeten doen. Je moet de mensen tonen dat je hen vertrouwt.' Eén kleinigheid bleef hem bezighouden. En in die week nam het in zijn geest ongewone afmetingen aan. Waarom het ging was eenvoudig dit: Czinczar had hem ondubbelzinnig meegedeeld dat hij niet mee zou werken. En opeens, op de zesde dag, liet hij zijn terughoudendheid varen. Hij begon Czinczar te bespioneren. Hij was hevig teleurgesteld, hoewel, zoals hij zich bitter realiseerde, niet zeer verrast te ontdekken dat er in het benedengedeelte van het schip omvangrijke militaire voorbereidingen werden getroffen. De ontdekking maakte Clane somber, omdat Czinczar duidelijk vertrouwde op zijn eigen maatregelen om spionage te voorkomen. Het toonde opnieuw aan, dat het Czinczar aan elke wetenschappelijke kennis ontbrak. Zijn militaire voorbereidingen verrieden zijn bekwaamheid op dat gebied. Hij had springstoffen van de Riss, die hij in een van de ruimen ontdekt had, gereedgemaakt om te gebruiken. Met stormrammen uitgeruste eenheden hadden zich geoefend om verbindingsdeuren die niet voor de springstoffen zouden bezwijken, te rammeien. Het gehele barbaarse leger - een kolossale gevechtseenheid - was onderverdeeld in kleinere groepen, die meer geschikt waren om in een beperkte ruimte te vechten. Het tijdstip voor de aanval was door Czinczar vastgesteld gedurende de slaapperiode van de achtste 'nacht'. Twaalf uur voor de aanval volgens plan plaats zou vinden nodigde Clane de barbarenleider uit samen met hem een aantal Riss-wapens te inspecteren. Hij erkende dat hij weer gebruikmaakte van zijn oude kunstjes. Maar, zo hield hij zich bij wijze van zelfverdediging voor, dat waar je op hoopte kon je slechts geleidelijk aan bereiken. Ondertussen moest hij maar gebruikmaken van de menselijke listen en lagen die hij maar al te goed kende. Er volgde een oponthoud van enkele uren waarin Czinczar het tijdstip van de uitnodiging met zijn generale staf besprak. Tenslotte zond hij een koerier naar Clane om te laten weten dat hij de uitnodiging aannam. Maar de aanval werd niet afgelast. Czinczar kwam op de afgesproken tijd in gezelschap van twee genie-officieren. Hij negeerde Clanes uitgestoken hand en zei kortaf: 'Je verwacht toch niet, dat ik vriendelijk ben tegen een man die mij martelde?' 'Maar je niet doodde,' wees Clane hem met een flauw glimlachje terecht. 'Dat was,' zei Czinczar, 'omdat je hoopt gebruik te kunnen maken van mijn legers. En aangezien dat inhoudt, dat je ook van mijn bekwaamheden gebruik wilt maken, zou ik graag willen dat je mij een beeld van onze situatie geeft, zodat ik met de training van mijn manschappen kan beginnen.' Clane voelde vaag zoiets als medelijden met de grote man. Hij was er zich duidelijk niet van bewust wat hem te wachten stond. Het benadrukte eens te meer, hoe weinig geschikt hij was de harde werkelijkheid van de Riss-oorlog te beoordelen. De volgende woorden van de barbaar maakten duidelijk dat hij bepaalde ideeën had over de wapens die hij wenste te zien. 'Voor ik aan boord kwam, werd ik "gefotografeerd" door een machine. Naderhand werd van iedereen een foto gemaakt. Wat was de bedoeling daarvan?' Clane ging hem voor naar de wapenkamer met de reusachtige stoelen en het nog indrukwekkender wapentuig. Hij bleef op de achtergrond, terwijl de officieren kreten van verbazing slaakten bij het zien van al die glanzende machines en instrumenten. Czinczar deelde duidelijk hun verbazing, want hij keek ernstig om en zei: 'Ik zie, dat de Riss op elk wetenschappelijk gebied duidelijk onze meerderen zijn.' Clane zei niets. Weken geleden had zijn reactie net zo geklonken. Nu was hij er niet zo zeker meer van. Onwillekeurig ging zijn blik naar de vloer. Die was bedekt met een fijn geweven fibermat. Onder de mat kijkend, zoals hij natuurlijk had gedaan, had hij ontdekt, dat er eerder een andere vloerbedekking moest hebben gelegen; een of andere plasticlaag. Die was geheel verdwenen, op hier en daar een paar kleine overblijfselen na. Zijn werklieden waren niet in staat geweest die stukjes te verwijderen. Het materiaal weerstond zelfs stalen beitels. Voor Clane had het betekend, dat dit een oud schip was. De plasticlaag was in de loop van de eeuwen versleten en de Riss wisten niet hoe die te vervangen. Er waren nog meer bewijzen. Sommige schakelaars op de regelpanelen functioneerden niet meer. Hij had het spoor van de bedrading gevolgd en dat had hem naar lege vertrekken geleid, die eruit zagen alsof er vroeger machines in hadden gestaan. De betekenis van dat alles was overweldigend. Ook de Riss hadden een onevenwichtige beschaving. Maar, met meer geluk begiftigd dan de mens, hadden zij kans gezien de bouw van interstellaire schepen voort te zetten. Of misschien maakten zij inderdaad gebruik van schepen die zij vijftig eeuwen geleden in die dodelijke oorlog buitgemaakt hadden en wisten zij eenvoudig niet, hoe zij sommige machines moesten herbouwen. Het schonk Clane een duidelijk beeld. Twee rassen, worstelend om te ontkomen uit de onpeilbare duisternis, met de Riss ver op kop in de race om zich kennis te verwerven. En nu waren zij op een overweldigende wijze in het voordeel. Bij het eerste grote treffen zou de mens ten onder gaan. Czinczar sprak weer. Ik verwacht dat je mij tegenhoudt als ik iets verkeerds doe.' Hij scheen de 'fotomachine' te zijn vergeten. Hij ging op de ene grote stoel na de andere voor de bedieningspanelen zitten en manipuleerde met de klokken en wijzers. Bij elke handeling stelde hij vragen en de beide officieren maakten ijverig aantekeningen. 'Waar is dit voor? En dit? En dit?' Hij luisterde aandachtig en het antwoord leek geen enkele keer te gedetailleerd voor hem te zijn. Verscheidene keren schudde hij ondanks de uitgebreide uitleg zijn hoofd en zei: Ik begrijp niet hoe dat werkt.' Clane onthield zich van een nog nadere uitleg. De meeste van deze machines had hij gedemonteerd en weer in elkaar gezet. Maar hoe zij werkten was weer een heel andere kwestie. Hij had geprobeerd een paar eenvoudig uitziende schakelingen na te maken, maar met een volkomen negatief resultaat. Gelukkig bevatten de voorraadruimten van het schip nog tal van duplicaten, zodat uitgebreide experimenten mogelijk bleven. Czinczar begon de bedoeling langzamerhand te begrijpen. Zijn blik gleed snel langs het indrukwekkende instrumentenpaneel, waarna hij naar de 'beschermingsmachine' wandelde en die aandachtig bekeek. Het bedieningsgedeelte, dat hij nu bestudeerde, leek in niets op de telescopische 'fotomachine', die zijn 'portret' had gemaakt. Hij keek gespannen naar de sloten waarmee elke wijzerplaat vergrendeld was. Clane kwam naar hem toe. 'Dit is het,' zei hij. Hij begon een beeld te schetsen van de ingewikkelde werking van het mechanisme. 'Zoals je weet, of misschien niet weet,' zei hij, 'zijn de negentig chemische elementen samengesteld uit atomen, die op hun beurt weer gevormd worden door nucleaire en orbitale deeltjes. De buitenste "ring" van elk atoom is van het eerste belang bij elke chemische reactie. Als de buitenste "ringen" van twee elementen vrijwel gelijk zijn, is het vrij moeilijk die twee langs chemische weg te scheiden. Zwermen van zulke atomen zijn voortdurend in beweging en zenden op verschillende frequenties een ononderbroken straling uit. De eerste gedachte was, dat de uitstraling van een voorwerp op elke frequentie gelijk zou zijn aan de uitstraling van een ander voorwerp. Maar volgens de Riss-schema's die ik in het schip gevonden heb, en er zijn een aantal interessante films aan boord die de tekst ondersteunen, verschillen deze uitstralingen in tijd en ruimte. Ze bestaan in een verschillende ruimtetijd. Ik geef toe, dat het heel moeilijk voor mij was het te kunnen bevatten.' Hij zweeg. Het was voor het eerst dat hij hierover met iemand sprak en hij was zich bewust van een toenemende, inwendige spanning. Soms, als hij zich realiseerde welk een kolossale buit aan wetenschappelijke kennis hij samen met dit Riss-schip had buitgemaakt, dreigde het hem wel eens te overweldigen. Het was dat gevoel, dat hij nu had te bevechten. Hij ging verder: 'Deze machine', hij wees naar het instrumentenpaneel van de 'beschermer', 'zendt voortdurend een straling uit, die de ruimtetijd in en buiten het schip binnendringt. De straling beweegt zich enkele honderdduizenden keren per seconde op en neer langs de energieschaal. Wanneer het weerklank vindt, dat wil zeggen wanneer het de ruimtetijd van een andere straling binnendringt, wordt de temperatuur van het "afgetaste" voorwerp opgevoerd. Dit gebeurt met alle, behalve de "beschermde" atomen. In wezen is de aard van deze bescherming heel eenvoudig. Zodra je was gefotografeerd, was je beeld elektronisch vastgelegd en was het mogelijk je aanwezigheid waar ook in het heelal vast te stellen. Deze herkenning zou kunnen worden gebruikt om je tussen biljoenen andere voorwerpen op te sporen en je te vernietigen, maar ook om je te beschermen. Op dit ogenblik zelf worden jij en ik en iedereen aan boord van dit schip afgetast door de straling en door dit herkenningsproces worden wij een paar honderdduizend keer per seconde herkend.' Clane besloot: 'Dit is een van de meest dodelijke wapens om in te zetten tegen de schepsels van vlees en bloed die ooit zijn uitgevonden. Als ik vooruit had geweten, dat zij een wapen als dit aan boord hadden, dan zou ik er zelfs niet aan gedacht hebben hen aan te vallen. Alle mannen aan boord van de ruimteschepen die aanvielen werden gedood. Niet een deel van hen, maar elke Linn-man die daadwerkelijk aan de aanval deelnam. Mijn mannen en ik ontsnapten, omdat de Riss-patrouilleboot, aan boord waarvan wij ons bevonden, was uitgerust met een "beschermer", die ons automatisch fotografeerde.' Uitgesproken zijnde wachtte hij. Het verbaasde hem niet dat de stilte die op zijn woorden volgde, lang duurde. Tenslotte zei Czinczar: 'Handelt het alleen tegen levende voorwerpen?' 'Met die bedoeling is het wel gemaakt.' 'Maar het zou eventueel ook gebruikt kunnen worden tegen niet levende doelen? Je onbewust of opzettelijk gebruik van het woord "voorwerp" zou daar op kunnen duiden.' Clane aarzelde. Niet voor het eerst verbaasde hij zich over de opmerkingsgave van de barbaarse leider. Hij haalde zijn schouders op en gaf toe dat het mogelijk was. 'Hoewel ik eerlijk gezegd niet goed zie hoe het met enig resultaat tegen iets anorganisch ingezet zou kunnen worden. Het voert de temperatuur van het afgetaste gebied op tot zestig graden; dat is fataal voor een levend organisme, maar zelfs een boom zou het overleven.' 'Je wilt zeggen dat dit instrument niet in staat is onze planeet te vernietigen?' Ik zie niet hoe.' 'Dat,' zei Czinczar, 'wilde ik alleen maar weten.' Zijn toon wees erop, dat hij de kern van de lange uitleg had begrepen. Zijn ogen ontmoetten die van Clane en er dansten sardonische lichtjes Ín. 'Probeer me nog maar eens,' zei hij. Ik laat me niet gemakkelijk bang maken.' Hij leek niet erg tevreden met het resultaat van zijn weerwoord. Hij opende zijn mond om een opmerking te plaatsen, maar veranderde dan blijkbaar van gedachte. Zonder verder nog iets te zeggen nam hij plaats in de volgende grote stoel en betastte de knoppen van de verschillende wapens die hierdoor bediend werden. Clane verborg zijn teleurstelling. Hij was van plan later nog op de kwestie terug te komen en hij had het gevoel, dat Czinczar dezelfde bedoeling had. Terwijl hij wachtte, legde hij het volgende wapen uit. Het functioneerde op moleculair niveau. Het was beslist niet radioactief, maar het scheen een verschrikkelijke opwinding teweeg te brengen in de moleculen van een voorwerp. Het resultaat was, dat het voorwerp in een blauwwitte hitte opbrandde en zich oploste in de gassen waaruit het was samengesteld. Het kon gebruikt worden tegen levende zowel als niet levende organismen, maar het had beperkte mogelijkheden, in zoverre dat het korte tijd op een bepaald doel gericht moest worden. Hij moest nog zien te ontdekken of het ook automatisch gebruikt kon worden. 'Ik heb dat nog niet uitgeprobeerd,' ging Clane verder. 'Ik heb nauwelijks de tijd gehad het grondig te bestuderen.' Hij zweeg een ogenblik en besloot dan: 'Ik heb het grootste deel van mijn aandacht aan het "beschermingsmechanisme" gegeven. Het maakt al het andere dat wij ontdekt hebben zo goed als waardeloos.' 'En de bol,'zei Czinczar snel,'is in staat zelfs dit "beschermingsmechanisme" te vernietigen.' Hij keek om en ontmoette Clanes vastberaden blik. 'Denkt u eens in, Excellentie, als zij proberen te landen, zal de bol elke zich in de nabijheid bevindende Riss vernietigen.' 'Alles wat zij hebben te doen,' zei Clane effen, 'is laag over onze steden te vliegen met het "beschermingswapen" ingeschakeld. Iedereen in die steden zal worden vernietigd. Honderd Riss-schepen zijn in geen tijd in staat de bevolking van de Aarde uit te roeien.' Czinczar keek hem aan. 'Waarom maakten ze bij de vernietiging van die steden dan gebruik van atoombommen?' Zijn toon daagde Clane uit een logisch klinkend antwoord te geven. 'Ik denk,' zei Clane langzaam, 'dat het een wapen is dat ontwikkeld werd na de oorlog die oorspronkelijk de menselijke beschaving vernietigde. Ik denk, dat zij niet wilden dat wij hun geheim leerden kennen. Bovendien kunnen de mogelijkheden van het wapen voor een groot deel teniet worden gedaan door de steden te evacueren en de bevolking te verspreiden.' Czinczar schudde zijn hoofd. 'Dat is geen afdoend antwoord. Een onweerstaanbaar wapen hoeft niet verborgen te worden gehouden. U zegt, dat u het uitgeprobeerd hebt. Wetend met welke grondigheid u te werk gaat, vermoed ik dat u weet hoe groot het bereik is.' 'Ongeveer twee en een halve mijl,' antwoordde Clane zonder enige aarzeling. 'Aangezien het een zeker bereik heeft,' zei Czinczar, 'is het duidelijk, dat het op een afstand van één mijl effectiever is dan op een afstand van twee mijl.' Clane knikte. 'Hoe dichter in de nabijheid van het schip, hoe hoger de temperatuur die opgewekt wordt. Op een afstand van twee en een halve mijl is de uitwerking nog steeds fataal, maar het slachtoffer zal verscheidene uren lijden voor het tenslotte sterft.' 'En wat gebeurt er, als er een barricade wordt geplaatst tussen het wapen en het beoogde doel?' 'De mannen aan boord van de Linn-schepen werden beschermd door bijna tien centimeter dik metaal en toch stierven zij allen.' 'Volgens uw verklaring,' zei Czinczar snel, 'zouden ze gestorven moeten zijn, toen zij zich op een afstand van twee en een halve mijl van het schip bevonden. Maar in werkelijkheid waren ze allemaal dichtbij genoeg om het grote schip te rammen. Als hun schepen over die volle afstand stuurloos zouden zijn geweest, zouden slechts enkele hun doel hebben weten te bereiken.' Clane zei geïrriteerd: 'Laten we aannemen, dat een deel van de bevolking erin slaagt zich in te graven en buiten het bereik van dit dodelijke wapen te blijven. Dat duizend of tienduizend personen het zouden overleven, om de strijd voort te kunnen zetten. Een dergelijk aantal zou voor de Riss vrijwel te verwaarlozen zijn.' Czinczar stond op. 'Excellentie,' zei hij woedend, 'het is duidelijk, dat wij elkaar niet begrijpen.' Clane was iets anders wel duidelijk. Namelijk dat hun woordenstrijd een kritiek stadium had bereikt. 'Excellentie,' ging Czinczar verder, 'ik ben voor alles soldaat... u een man van de wetenschap. Voor mij heeft uw angst dat er mensen kunnen worden gedood nauwelijks enige betekenis. Er zullen altijd mensen worden gedood, is het niet in een oorlog, dan door andere oorzaken. Maar oorlog zal er altijd zijn, we hoeven dus niet eens verder te kijken.' Hij ging grimmig verder: 'Het is van belang, dat een soldaat slechts denkt in termen van verliespercentages. Alleen de bekwame leiders dienen te worden beschermd. Gedurende een oorlog kan het verlies van een groot militair strateeg een nationale ramp betekenen. De nederlaag die er het gevolg van kan zijn, kan slavernij voor het hele volk betekenen. In een oorlog tussen de planeten kan het zelfs de uitroeiing van het ras ten gevolge hebben.' Op dat moment opende Clane zijn mond om hem in de rede te vallen, maar veranderde dan van gedachten en zei droog: 'En wie zal er beslissen over de belangrijkheid van zo'n man? Hijzelf?' Hij zweeg, haalde zijn schouders op en zei: 'Ga verder.' Czinczar zei nijdig: 'Onder bepaalde verstarde bestuursvormen kan één enkele man elke slag verliezen en toch zijn macht behouden. Maar een moedig en vastbesloten generaal met genoeg aanhangers kan dwars door zo'n bolwerk van egoïsme heen breken en naar de macht grijpen. Die situatie is in Linn van toepassing op één persoon... op uzelf.' Hij liet er beschouwend op volgen: 'U verloor de moed.' 'Ga verder,' zei Clane koel. 'De ware leider,' zei Czinczar, 'geeft zijn land nooit over aan een invaller, tenzij hij er een speciale, militaire bedoeling mee heeft en hij ervan overtuigd is, op die wijze zijn positie te versterken. En meestal laat je hem de prijs ervoor betalen.' 'Als wij één man voor twee Riss uit zouden wisselen,' zei Clane, 'zouden we onszelf uitroeien en de natuurlijke aanwas op een of twee Riss-planeten zou de verliezen van de Riss binnen één jaar ongedaan maken. Grof geschat zouden we voor elke Riss die wij zouden doden, tien van onze eigen mensen verliezen.' 'Dat kunt u niet bewijzen,' viel Czinczar uit. Hij maakte een ongeduldig handgebaar en ging verder: 'U hebt het mis als u denkt dat ik tegen een reis als deze ben. Maar ik ben van mening, dat het te vroeg is. Het zonnestelsel moet eerst verdedigd worden. We moeten deze vijand tonen dat zij niet ongestraft op een van onze planeten kunnen landen. Later, als we onze verdedigingslinies versterkt hebben, als we weten hoe en onder welke omstandigheden we kunnen vechten, als we de bevolking geleerd hebben zich aan te passen aan de omstandigheden onder welke de strijd gevoerd moet worden, dan... pas dan kunnen we het aan anderen overlaten ons werk voort te zetten.' Zijn ogen gloeiden, zijn gezicht stond verbeten en zijn lippen vormden een scherpe, harde lijn. 'Zo,' zei hij, 'denk ik erover.' Hij ging zitten en keek Clane verwachtingsvol aan. Deze aarzelde. Voor zover hij kon zien was er niets nieuws of belangrijks naar voren gebracht. Alle door Czinczar aangevoerde argumenten had hij reeds lang geleden overdacht en verworpen als zijnde ontoereikend in deze situatie. Hij zei tenslotte langzaam: In de eerste plaats verwerp ik de gedachte, dat één of twee mensen onmisbaar zijn voor het menselijk ras, zelfs al zijn zij er door politiek gekuip in geslaagd een grote groep ervan te overtuigen, dat die door middel van hen in staat zal zijn zich macht te verwerven. Ik persoonlijk heb velen verteld hoe naar mijn mening een oorlog tegen de Riss dient te worden gevoerd. In geval van nood zullen deze mensen weten wat hen te doen staat.' 'Dan is het te laat,' zei Czinczar kort. 'Deze oorlog tussen Riss en mensen,' ging Clane verder, 'kan niet worden gewonnen door verzet te bieden op één enkele planeet, of zelfs in één enkel zonnestelsel. Ziedaar mijn tweede punt.' 'Ik ben er voorstander van zich tot één doel te beperken,' merkte Czinczar op, 'vooropgesteld, dat de vijand je dat toestaat.' 'Ten derde,' zei Clane, 'gaan we er niet van uit, dat we de helft of driekwart van de bevolking in de strijd moeten werpen. Leiders die hier wel van uitgaan, gedragen zich misdadig onverantwoordelijk.' Czinczar lachte schor. 'Een goed soldaat maakt gebruik van elke man die hem ter beschikking staat en is bereid tot elk offer, hoe groot ook. Aangezien het alternatief de volledige uitroeiing van de bevolking is, is het opofferen van driekwart of meer ervan van geen doorslaggevende betekenis voor welke leider ook.' Ik ben er zeker van,' zei Clane, 'dat ik zelfs Lilidel binnen deze rekbare beperkingen kan vertrouwen. En nu...' zijn toon veranderde - 'voor ik mijn vierde punt aanvoer, wil ik dat je eerst dit deel van het wapenpaneel inspecteert.' Hij wees naar een afdeling die ze nog niet eerder hadden bekeken. Czinczar wierp hem een onderzoekende blik toe en nam dan plaats in een van de grote stoelen. Zijn eerste aanraking van een knop deed een beeld verschijnen op een groot scherm voor hem. Hij staarde fronsend naar een deel van de ruimte. 'Is dat een raam?' vroeg hij aarzelend. 'Ga door,' zei Clane uitnodigend. De hand van de barbaar bewoog zich snel van het ene naar het andere instrument. Zijn lichaam spande zich zichtbaar, toen hij de knop aanraakte die hem beelden verschafte van het interieur van het schip. Zwijgend draaide hij nog meer knoppen en schakelaars om en keek naar de beelden op het scherm voor hem, terwijl hij luisterde naar de gesprekken die vanuit verborgen luidsprekers zijn oor bereikten. Mensen die praatten - in hun kamers, in de gangen, in de grote, gemeenschappelijke keukens. Mensen die praatten, zonder zich er van bewust te zijn dat zij werden gadegeslagen. De kijkers wierpen een blik in het hoofdkwartier van Czinczar in het voor de barbaren gereserveerde deel van het schip. De beelden op het scherm toonden de voorbereidingen die de barbaren voor hun aanval getroffen hadden. Overal werden de bewijzen daarvoor aan het licht gebracht. Eindelijk leek hij genoeg gezien te hebben. Hij zette het toestel af en bleef een volle minuut met zijn rug naar Clane gekeerd zitten. Tenslotte stond hij op, draaide zich om en keek Clane zonder met zijn ogen te knipperen aan. 'En wat,' vroeg hij, 'is dat vierde punt?' Clane staarde hem aan, zijn blik plotseling versomberd, omdat hij weer teruggekeerd was naar het laagste niveau. Ondanks zijn verlangen zich te verheffen tot een niveau, dat hoog uitsteeg boven politiek gekonkel en het toepassen van geweld, was hij opnieuw onverbiddelijk afgedaald naar dit lage peil. En nu stond hem geen andere uitweg open dan hiermee door te gaan. Hij zei: 'Heel eenvoudig. We zijn op weg naar een andere ster. Op mijn egocentrische manier heb ik mijzelf een leidende positie bezorgd. Zolang ik deze positie bekleed, wordt de reis voortgezet. Als ik tot de ontdekking kom, dat mijn positie op de een of andere wijze bedreigd wordt, zal ik met tegenzin gedwongen worden de "beschermingsmachine" in te zetten tegen mogelijke samenzweerders, om hen zo nodig te vernietigen. Ik hoop, dat ik duidelijk genoeg ben?' De barbaar staarde hem openlijk vijandig aan. 'Volmaakt duidelijk,' antwoordde hij. Hij draaide zich schouderophalend om en zei: 'Laat ons verder gaan met de inspectie.' Er volgde geen verdere discussie. Wat Clane betrof hadden zij beiden een nederlaag geleden.

 

Dertien

 

Een jaar en achttien dagen gingen voorbij. Het reusachtige schip naderde het einde van zijn reis. Tweelingplaneten zweefden als twee grote manen in de duisternis recht voor hen uit. Gezien hun afmeting en hun onderlinge afstand - ze leken ongeveer dezelfde diameter te hebben - was het duidelijk, dat zij om elkaar heen draaiden en dat zij samen een ellipsvormige baan beschreven om de hete, blauwe ster die hun zon was. De Zonnester naderde hen in een vrijwel rechte lijn. Technische officieren - van Linn zowel als van barbaarse zijde - waren bijeen in de uitzichtkamer. Vanwaar hij stond, naast Czinczar, kon Clane hun opmerkingen horen. 'Ongetwijfeld hebben ze beide een dampkring.' Ik kan op elk ervan oceanen en continenten zien.' 'Kijk, dat moet een berg zijn. Je ziet het aan de schaduw die hij achter zich werpt.' Clane luisterde zonder iets te zeggen. De meeste opmerkingen bevestigden zijn eigen indrukken. Hij had nog een paar gedachten die hij nog niet uit had horen spreken, maar hij wist zeker dat die nog komen zouden. Hij wachtte rustig en het duurde niet lang of de verwachte opmerkingen kwamen. Een man zei: 'Je zou denken, dat we voor ons uit allang de glimp van een schip op hadden moeten vangen. Er moet toch een geregeld verkeer tussen die twee planeten onderhouden worden.' Een andere man zei: Ik heb voortdurend de rechterzijde van beide planeten in het oog gehouden, daar waar het nu donker en dus nacht is. Ik zou nu toch de lichten van hun steden moeten zien.' Er kwam een abrupt einde aan de gemompelde conversatie. Meer dan een dozijn paar ogen staarde Clane aan. De mutant glimlachte vaag en wendde zich tot Czinczar. 'Ze verwachten nu dat ik hun garandeer dat we daar menselijke wezens aan zullen treffen,' zei hij op gedempte, geamuseerde toon. De barbaar haalde onverschillig zijn schouders op. Clane keek de leden van zijn gemengde, hem gedeeltelijk vijandig gezinde staf aan. 'Heren,' zei hij, 'overweegt u de volgende mogelijkheden. Steden vormen een kwetsbaar doelwit voor een vijand uit de ruimte. Daarom zijn er geen steden. En het is nog te vroeg om te beweren dat er geen verkeer tussen de planeten onderhouden wordt.' Hij deed een paar passen naar voren en wijzigde de stand van het gigantische stuurwiel. Het schip begon geleidelijk een boog te beschrijven. Onmiskenbaar koerste het nu aan op de planeet die enkele seconden eerder aan hun rechterzijde was geweest. Niemand die een opmerking over deze keuze maakte. De ene planeet leek net zo goed als de ander, ook al omdat het met dit reusachtige schip een kwestie van dagen was om van de ene planeet naar de andere over te wippen. Het schip drong de dampkring van Tweeling Een binnen, zoals iemand voorgesteld had de planeet te dopen, met afnemende snelheid. Op Clanes sterrenkaart hadden de planeten andere namen - Buitenland en Binnenland -maar daarover liet hij niets los. De machine dook de snel naderbij komende planeet tegemoet, kwam dan geleidelijk aan horizontaal te liggen en zweefde op een hoogte van ongeveer drie mijl over een heuvelachtige wildernis, die doorsneden werd door rivieren. Zover het oog reikte zag je bossen of grazige weiden. De mannen keken elkaar aan. Clane liep naar Czinczar toe en naast hem staand staarde hij somber naar het maagdelijke land dat onder hen door gleed. Czinczar was de eerste die sprak. 'Het is jammer dat onze vijanden deze planeet nooit ontdekt hebben. Ze hadden die zonder strijd kunnen bezetten.' Clane lachte kort. Het was een vreemde, schorre lach, waarvan hij zelf schrok. 'Czinczar,' zei hij na een ogenblik, 'er zal op Aarde evenmin gevochten worden, tenzij de bewoners van Tweeling Een of Tweeling Twee ons van superieure wapens kunnen voorzien.' De barbaar zei niets. Hij moest iets bespeurd hebben van Clanes hevige teleurstelling. Iemand schreeuwde: 'Daar is een dorp!' Clane telde negentien tamelijk ver uit elkaar staande huizen en iets verderop een aantal nog meer verspreid liggende huizen. Over een oppervlakte van vijftig hectare stonden regelmatig geplante bomen; grote boomgaarden, met daar omheen groene akkers. Hij zag niets bewegen, maar op een afstand van drie mijl was dat niet zo verbazingwekkend. Menselijke wezens waren vanaf grote hoogte niet zo gemakkelijk te onderscheiden. Ze waren er al voorbij. De huizen verdwenen in de achter hen liggende nevel. Maar hun aanwezigheid had de mannen in de uitzichtkamer al in staat van grote opwinding gebracht en aan alle kanten laaiden de gesprekken op. Clane zei tegen Czinczar: 'Veronderstel, dat deze planeet wordt bewoond door een zich op de landbouw toeleggende gemeenschap. Er zou geen groot leger voor nodig zijn om hier de macht over te nemen. En zelfs al zouden we geen wapens vinden die ons kunnen helpen de invallers tegen te houden, dan zouden we hier toch een kern van beschaving kunnen vestigen.' Czinczar volhardde in een bokkig zwijgen en een tijdlang stonden de mannen daar zonder iets te zeggen. Dan zei Clane: 'Laat ons eens zien wat we daar beneden aantreffen. Misschien is alles er wel heel anders dan het schijnt te zijn.' Hij veranderde van onderwerp. 'Hoe denk je dat wij hen moeten benaderen?' Ze besloten met sterke eenheden de dorpen binnen te dringen. Ze hadden verschillende dorpen waargenomen, maar het grootste bestond uit niet meer dan achtentwintig huizen met nog wat verspreid liggende huizen daar omheen. Ze waren het er over eens, dat alleen opererende spionnen geen kans hadden een dergelijke kleine gemeenschap binnen te dringen. Zulke spionnen waren geschikt voor steden als Linn, waar dagelijks vreemdelingen uit alle uithoeken van het zonnestelsel arriveerden. Hier zou elke nieuweling onmiddellijk als een vreemdeling worden herkend. Alleen een eenheid die sterk genoeg zou zijn om eventueel verzet of vijandelijkheden het hoofd te bieden, zou in staat zijn belangrijke informatie te verkrijgen. Nadat het besluit eenmaal genomen was beval Clane: 'Zes patrouilleschepen vertrekken onmiddellijk... drie Linn-schepen, drie van Europa.' Hij voegde eraan toe: 'Veel geluk!' Gedurende vele maanden waren groepjes mannen getraind voor opdrachten als deze. Terwijl Clane toekeek hoe zij zich gereedmaakten om te vertrekken, zei hij: 'Ik stel voor, dat wij hier over vier uur weer bijeenkomen. Tegen die tijd zullen de eerste meldingen wel binnen zijn.' Een paar minuten voor de afgesproken tijd was Clane aanwezig in de uitzichtkamer. Hij kwam in een ruimte die gonsde van opwinding, en het kostte hem verscheidene minuten om zich te realiseren wat er was gebeurd. Alle patrouilleschepen op één na waren teruggekeerd en er was iets mis. Snel bracht hij orde in de chaos. 'Een voor een,' zei hij scherp, 'brengen jullie verslag uit.' Hij wendde zich tot Czinczar. 'Een van jouw mannen eerst.' De barbaar knikte en wenkte een van zijn patrouilleleiders naar zich toe. De officier begon weinig op zijn gemak: 'We troffen alles aan zoals we mochten verwachten in een kleine, landelijke gemeenschap. Het waren inderdaad menselijke wezens, die in vele opzichten op ons leken. Zoals Heer Clane ons opgedragen had, namen we geen vijandige houding aan, maar keken zomaar wat rond. Er deden zich geen taalproblemen voor, hoewel wij, zeker in het begin, het meest het woord deden. Zodra zij begrepen wat wij wensten, leidden een man en een vrouw ons rond. De huizen waren eenvoudig van bouw en beter gemeubileerd dan wij mogelijk verwachtten, maar voor zover wij waar konden nemen is er geen technische apparatuur. We kregen te horen dat deze planeet Buitenland heet en de andere Binnenland. Een van de vrouwen vertelde ons dat zij een zuster had die op Binnenland woonde en zij gaf toe dat zij haar zuster zo nu en dan een bezoek bracht. We konden echter niet ontdekken vanwaar de ruimteschepen vertrokken. De tweelingplaneten lijken veel op elkaar en de bevolking houdt zich voornamelijk bezig met landbouw. De namen Aarde en Linn en het begrip zonnestelsel leken hun totaal onbekend te zijn. Vanzelfsprekend begonnen we ons geleidelijk meer op ons gemak te voelen. U weet hoe onze mannen zijn; stoutmoedig en met een oog voor een goed uitziende vrouw.' De man zweeg een ogenblik en Clane wierp Czinczar een snelle blik toe, om te zien hoe de barbarenleider op deze woorden reageerde. Czinczars bekwaamheid om zijn mannen in toom te houden had Clane altijd gefascineerd. Maar nu zag hij, dat Czinczar de man een geruststellend knipoogje gaf. Het was een onthutsende ervaring te zien hoe deze man, die onder andere omstandigheden geen grofheden duldde, deze onbeschaamde zinspeling accepteerde. Maar het leverde duidelijk resultaat op. De officier haalde verlicht adem en zijn stem klonk ronduit enthousiast toen hij zijn relaas vervolgde. 'Roodge,' zei hij, 'is wat dat betreft een mannetjesputter. Hij tilde een van de jongere vrouwen op en droeg haar naar het struikgewas. Ze giechelde een beetje en spartelde niet tegen, dus ik besloot niet tussenbeide te komen.' 'Wat gebeurde er toen?' 'Ik keek hoe de andere mensen reageerden, maar zij schenen zich er niet veel van aan te trekken. Ik had natuurlijk moeten begrijpen dat er iets mis was toen Roodge binnen een minuut terugkwam, met een verdwaasde uitdrukking op zijn gezicht. Ik nam aan dat het meisje kans gezien had weg te komen, maar ik zei niets, omdat ik niet wilde dat de andere mannen hem uit zouden lachen. En de stomme idioot maakte de zaak er niet beter op door zijn mond stijf dicht te houden.' Czinczar bleef geduldig. 'Ga verder,' zei hij. De verslag uitbrengende officier vervolgde op treurige toon: 'We stelden nog meer vragen. Ik vroeg mij af, of zij iets afwisten van het bestaan van de vreemde vijand die ons bedreigde. Toen ik die beschreef zei een van de mannen: "O, u bedoelt de Riss." Dat zei hij zomaar. Hij ging verder door te zeggen dat zij zo nu en dan handel dreven met de Riss.' 'Doen zij zaken met de Riss?' onderbrak Clane de officier op scherpe toon. De officier draaide zich naar hem en keek dan naar Czinczar, die knikte, als om te zeggen dat hij rustig kon antwoorden op de hem gestelde vraag. Hij keek Clane weer aan en zei: 'Dat was wat hij zei, Uwe Excellentie. En ik weet zeker dat zij wisten wie ik bedoelde toen ik hun de beschrijving gaf.' Clane was ontzet. Gedurende een ogenblik onthield hij zich van het stellen van vragen en ijsbeerde voor de officier heen en weer. Dan bleef hij staan en keek de overige aanwezigen aan. 'Maar dat zou betekenen,' zei hij op onzekere toon, 'dat zij de een of andere manier ontdekt hebben om deze Riss te neutraliseren. Waarom laten de Riss hen met rust, terwijl zij ons zonnestelsel binnendringen en weigeren in contact te komen met de menselijke wezens daar?' Hij schudde zijn hoofd. 'Ik weiger te geloven dat zij een oplossing hebben gevonden om de agressie van de Riss te beteugelen. Dat probleem zal nooit door de bewoners van slechts één planeet kunnen worden opgelost.' Niemand zei iets. Clane vestigde zijn blik opnieuw op de patrouillecommandant. 'Ga verder,' zei hij kort. 'Ik wist,' zei de officier, 'dat u deze mensen persoonlijk zou wensen te ondervragen. Ik stelde dus voor dat een man en een vrouw met ons mee zouden gaan, om ons schip te bezichtigen. Ik ging er vanuit, dat het beter was hen mee te krijgen met overredingskracht dan door middel van geweld, hoewel ik natuurlijk van de laatste methode gebruik zou maken als de eerste niets uit zou halen.' 'Natuurlijk.' 'Wel, onze gidsen stemden er in toe met ons mee te gaan. Ze maakten geen enkel bezwaar en in feite leken zij op een bijna kinderlijke manier nieuwsgierig... zoals wijzelf ook nieuwsgierig zouden zijn geweest.' 'Ga door... ga door.' 'We stegen op. Onderweg kon Roodge zich niet langer inhouden en deed een uitval naar de vrouw. Ik ben zelf geen getuige geweest van het incident, maar ik hoorde het tumult. Toen ik om mij heen keek waren de man en de vrouw verdwenen.' Clane staarde hem een ogenblik met een nietszeggende uitdrukking op zijn gelaat aan en vroeg dan: 'Op welke hoogte waren jullie?' 'Ongeveer twee mijl.' 'Keek je over de rand? Van de patrouilleboot, bedoel ik?' 'Binnen een paar tellen... ik dacht... ik dacht, dat ze misschien overboord gesprongen waren.' 'Of geduwd?' voegde Czinczar er aan toe. De officier knikte. 'Wetend hoe impulsief onze mannen soms kunnen handelen, dacht ik dat inderdaad, ja.' Het kwam Clane voor, dat de officier zich tamelijk mild had uitgedrukt. De impulsieve daden van de eenvoudige soldaten in Czinczars afdeling van het schip hadden gedurende de reis geleid tot de dood van twaalfhonderdnegentig mannen en driehonderdtweeënzeventig vrouwen. In elk van die gevallen hadden Czinczars rechters de moordenaars veroordeeld tot honderd zweepslagen, te verdelen over tien dagen: tien slagen elke dag. In het begin had het Clane geleken dat het ophangen van een paar mannen beter zou zijn geweest als afschrikwekkend voorbeeld, maar de statistieken hadden bewezen dat slechts drie mannen die zweepslagen toegediend hadden gekregen, zich voor een tweede maal moordzuchtig hadden getoond. De zweepslagen leken diep door te dringen, maar slechts in de huid van hen, die ze te incasseren kregen. De officier beëindigde zijn relaas. 'Wel, dat is ongeveer alles, meneer. Behalve dan, dat Roodge tegenover mij heeft toegegeven dat het eerste meisje op dezelfde wijze als het tweede was verdwenen.' De vier overige patrouilleleiders brachten vervolgens verslag uit over hun ervaringen, die vrijwel overeenkwamen met die van de anderen en die slechts in details verschilden. Allen hadden zij geprobeerd gasten mee aan boord te brengen. In twee gevallen had men de uitnodiging afgewezen, waarna zij een poging gedaan hadden een man en een vrouw gevangen te nemen. Eén paar was tot op een hoogte van een mijl meegegaan, maar had toen blijkbaar genoeg gekregen van het spelletje en was verdwenen. De derde officier vertelde hoe een van zijn soldaten, een man van het type Roodge, de aan boord gebrachte vrouw beledigd had. De vierde commandant was de enige die er in geslaagd was zijn gevangenen aan boord te krijgen. Maar zijn stem klonk nogal bedroefd toen hij besloot met: 'Ik dacht eerst dat zij in de menigte verdwaald waren en mijn mannen zijn nog steeds naar hen aan het zoeken, maar ik vermoed nu, dat zij na één blik op de drukte in de gangen genoeg gezien hadden en naar huis zijn gegaan.' Dat was voorlopig het laatste, dat er te melden viel. Met nog slechts één patrouille over om verslag uit te brengen leek het beeld vrijwel compleet. Clane stond zich nog het hoofd te breken over enkele niet verklaarde details, toen er bij de deur enige opwinding ontstond. De zesde patrouillecommandant stormde naar binnen. Al van verre maakte hij een bleke en opgewonden indruk. 'Uit de weg!' riep hij de bij de deur staande officieren toe. 'Snel, ik heb belangrijk nieuws.' Hij rende door het pad dat zij voor hem vrijmaakten en bleef voor Clane staan. 'Excellentie,' bracht hij er hijgend uit, 'ik was bezig de dorpsbewoners te ondervragen, zoals mij opgedragen was, toen een van hen mij vertelde dat er zich een Riss-schïp van hetzelfde type als het onze - dat zei hij letterlijk -even buiten de dampkring van die andere planeet, Binnenland genaamd, bevond.' Clane knikte. Op momenten als deze voelde hij zich op zijn best. Hij liep naar Czinczar toe en zei: 'Ik geloof dat we iedereen aan boord, met uitzondering van onze gevechtseenheden, aan land moeten laten gaan. We zullen de landingen uitvoeren in de onbewoonde gebieden aan de nachtzijde van de planeet. Na een verblijf van meer dan een jaar in een enge ruimte, moet iedereen de kans krijgen weer eens voet op een planeet te zetten.' 'En wat doen we met dat Riss-schip?' vroeg Czinczar. 'Niets. We blijven waakzaam, maar ontwijken de strijd.' Zijn ogen fonkelden plotseling van opwinding. Hij zei gespannen : 'Czinczar, er staat ons hier iets te wachten. Ik voorzie moeilijkheden. We staan voor de grootste krachtproef van ons bestaan. Ik ga persoonlijk een onderzoek instellen naar het leven op die planeet daar onder ons.' Czinczar trok even zijn wenkbrauwen op en knikte dan. 'Wat betreft die waakzaamheid,' zei hij, 'hoe zou het zijn om met het oog op de veiligheid een paar van mijn officieren samen met die van u aan boord te laten? Er zou dan sprake zijn van enige rivaliteit en dat zou hun waakzaamheid ten goede komen.' Clanes opwinding ebde weg. Hij staarde de barbarenleider nadenkend aan. Tenslotte knikte hij. 'Dat klinkt redelijk,' zei hij, 'al zullen we enige voorzorgsmaatregelen nemen, die hen verhinderen de macht over het schip over te nemen.' Ze wierpen elkaar een vreugdeloos lachje toe. Twee mannen, die elkaar zeer goed begrepen.

 

Veertien

 

De landing verliep zonder incidenten. Clane stapte op het gras en bleef staan om diep adem te halen. De lucht had een scherpe geur en hij vermoedde de aanwezigheid van kleine hoeveelheden chloor. Dat was ongewoon, de natuurlijke neiging van dat gas om zich met andere stoffen te verbinden in aanmerking nemend. Het wees op de aanwezigheid van een natuurlijk chloorproducerend chemisch proces. Wat hem interesseerde was, dat de aanwezigheid van chloor misschien de verklaring zou kunnen zijn voor die lichte nevel die overal boven het land hing. Een nevel, die wel enigszins groen leek, zo kwam het hem plotseling voor. Hij lachte, en zette het uit zijn gedachten. Het eerste huis van het dorp stond ongeveer honderd meter verderop. Het was een uit hout opgetrokken gebouwtje zonder verdieping. Zijn hele wezen trilde van verlangen, maar hij wist zijn kalmte te bewaren. Hij bracht de dag door in een vouwstoel die naast het schip stond. Hij schonk geen bijzondere aandacht aan de Buitenlanders. Als hij iemand, of een groepje, iets zag doen, dan maakte hij daar een aantekening van in zijn logboek. Hij stelde de ligging van het dorp vast en registreerde het komen en gaan van de dorpelingen. Tegen de avond begon het kouder te worden, maar hij gooide alleen een jas over zijn schouders en bleef op zijn post. In de huizen gingen de lampen aan. Het licht was te helder om van kaarsen of olielampen afkomstig te kunnen zijn, maar vanwaar hij zat kon hij niet met zekerheid vaststellen welke de lichtbron was. Ongeveer twee uur na het invallen van de duisternis begonnen de lampen de een na de ander uit te gaan. Het duurde niet lang of het dorp lag in duisternis gehuld. Clane noteerde: 'Zij schijnen niet bang te zijn. Ze zetten zelfs geen wachtposten uit.' Hij probeerde het uit. Twee uur lang dwaalde hij, vergezeld door twee breedgeschouderde barbaren, tussen de huizen door. Er heerste volslagen duisternis. Ze hoorden geen ander geluid dan dat van hun eigen voetstappen en af en toe het gekuch van een van de soldaten. De geluiden leken niet een van de dorpsbewoners te verontrusten. Niemand kwam naar buiten om een onderzoek in te stellen. Tenslotte keerde Clane terug naar het schip en begaf zich naar zijn hut. In bed las hij zijn verslag van die dag en luisterde naar de vage geluiden van de soldaten die buiten zijn deur in hun slaapzakken kropen. Toen de stilte die niet veel later intrad aanhield, schakelde hij de elektrische lampen aan boord uit. Hij sliep onrustig, zich gespannen bewust van zijn doel en zijn behoeften en verlangend om in actie te komen. Hij ontwaakte tegen het aanbreken van de dag. Na een haastig ontbijt betrok hij opnieuw zijn post om het dagelijks gebeuren gade te slaan. Een vrouw kwam langs. Ze wierp een onaangedane blik op de mannen die zich in de omgeving van het schip ophielden. Ze giechelde toen een van de soldaten naar haar floot en verdween dan tussen de bomen in de verte uit het gezicht. Een paar mannen begaven zich al pratend en lachend naar de in het noorden liggende boomgaard om er fruit te gaan plukken. Clane zag hen bezig op hun ladders, de emmers die zij bij zich droegen vullend met de vruchten. Tegen de middag, getroffen door een zekere tegenstrijdigheid in hun gedrag, verliet hij de omgeving van de boot en begaf zich naar hen toe. Hij had een ongelukkig moment gekozen. Bij zijn komst zetten zij als één man hun emmers neer en keerden terug naar het dorp. Op zijn vraag antwoordde een van hen: 'Lunch.' Ze knikten hem allen vriendelijk toe en liepen dan weg, Clane alleen in de boomgaard achterlatend. Hij slenterde naar de meest dichtbij staande emmer toe en zoals hij al verwacht had, was die leeg. Alle emmers waren leeg. De grote blauwe zon stond recht boven zijn hoofd. De lucht was warm en aangenaam, en niet te heet. Er woei een zachte wind en alles in het zomerse landschap om hem heen ademde vrede uit. Maar de emmers waren leeg. Clane besteedde er veertig minuten aan om de boomgaard te verkennen. Maar nergens stond een grote mand; er was geen enkele plaats waar zij het fruit heen zouden hebben kunnen brengen. Verbluft beklom hij een van de ladders en begon voorzichtig een emmer te vullen. Hij was op zijn hoede, hoewel hij zelf niet wist wat hij verwachtte dat er zou gebeuren. Er gebeurde niets. De emmer bevatte eenentwintig goudgele vruchten. En dat was nu juist het probleem: die vruchten waren er. Clane nam de emmer met fruit mee naar de verkenningssloep. Hij zette de emmer op de grond en begon aan een nauwgezet onderzoek. Hij ontdekte niets ongewoons. Geen knopjes, geen schakelaartjes, geen hendels, absoluut niets. De emmer was een doodgewone metalen emmer en op dit ogenblik bevatte hij tastbaar, niet verdwijnend fruit. Hij nam een van de gele vruchten in zijn hand en beet erin. De vrucht was heerlijk zoet en sappig, maar de smaak was hem onbekend. Hij was in gepeins verzonken bezig de vrucht op te eten, toen een van de mannen de emmer op kwam halen. 'Wilt u de vruchten houden?' vroeg de dorpeling. Hij was blijkbaar bereid hem de vruchten te schenken. Clane begon ze langzaam, een voor een, uit de emmer te halen. Terwijl hij daarmee bezig was, nam hij de ander op. De man was gekleed in een broek van ruige stof en droeg een aan de hals openstaand hemd. Hij was gladgeschoren en maakte een goed gewassen indruk. Hij leek ongeveer vijfendertig jaar oud. Clane liet zijn handen een ogenblik rusten. 'Hoe heet u?' vroeg hij. De man grinnikte. 'Marden.' 'Een mooie naam,' zei Clane. Marden keek blij. Maar dan werd hij weer ernstig. Ik moet de emmer hebben,' zei hij. 'Er moet nog veel geplukt worden.' Clane nam nog een vrucht uit de emmer en vroeg kalm: 'Waarom plukt u vruchten?' Marden haalde zijn schouders op. 'Iedereen moet zijn deel doen.' 'Waarom?' Marden staarde Clane aan. Een ogenblik keek hij alsof hij er niet zeker van was of hij het goed verstaan had. 'Dat is geen slimme vraag,' zei hij tenslotte. Clane nam bedroefd aan dat zich nu wel snel het verhaal zou verspreiden, dat een gekke kerel van het schip stomme vragen stelde. Er was niets aan te doen. 'Waarom,' hield hij aan, 'hebt u het gevoel dat u werken moet? Waarom gaat u niet lekker liggen luieren en laat u het werken aan anderen over?' 'En mijn deel niet doen?' Marden was hoorbaar geschokt. 'Maar dan zou ik geen recht hebben op het voedsel.' 'Zou iemand u beletten ervan te eten?' 'N... nee.' 'Zou iemand u straffen?' 'Straffen?' Marden leek een ogenblik in verwarring gebracht. Dan klaarde zijn gezicht op. 'U bedoelt of er iemand kwaad op mij zou worden?' Clane liet het maar zo. Hij had de man waar hij hem hebben wilde. Hij kreeg een duidelijk inzicht in de leefgewoonten hier; gewoonten, die zo diep ingeworteld waren, dat de mensen die erbij betrokken waren niet eens beseften dat er ook andere mogelijkheden waren. 'Kijk naar mij,' zei hij. Hij wees omhoog naar het schip, dat als een vage vlek aan de hemel hing. 'Een deel daarvan behoort mij.' 'Woont u daar?' vroeg Marden. Clane negeerde het misverstand. 'Kijk naar mij,' herhaalde hij. 'Ik zit hier de hele dag en doe niets.' 'U werkt met dat ding.' De dorpeling wees naar Clanes op de grond liggende logboek. 'Dat is geen werk. Dat doe ik voor mijn eigen plezier.' Clane voelde zich een beetje opgelaten. Hij zei haastig: 'Als ik honger heb, doe ik dan zelf iets? Nee, ik heb die mannen, die mij iets te eten brengen. Is dat niet veel beter dan alles zelf te moeten doen?' Marden zei: 'U ging naar de boomgaard en plukte uw eigen fruit.' 'Ik plukte jullie fruit,' zei Clane. 'Maar u plukte het met uw eigen handen.' Clane beet zich op zijn lip. 'Ik hoefde dat niet te doen,' legde hij geduldig uit. 'Ik was alleen nieuwsgierig om te weten wat jullie doen met het fruit dat jullie plukken.' Hij liet zijn stem opzettelijk zo onverschillig mogelijk klinken toen hij zijn volgende vraag stelde. 'Wat deden jullie ermee?' vroeg hij. Marden leek een ogenblik in verwarring gebracht, maar dan knikte hij begrijpend. 'U bedoelt met het fruit dat we plukten? We zonden het deze keer naar Binnenland.' Hij wees naar de planeet die aan de oostelijke horizon opkwam. 'Ze hadden een slechte oogst in...' Hij noemde een plaats waarvan de naam Clane niets zei. Dan knikte hij met een gezicht van: Is dat alles wat je weten wilt' en nam de emmer op. 'Wil je de rest van dit fruit nog hebben?' vroeg hij. Clane schudde zijn hoofd. Marden lachte opgewekt en liep weg, met zijn emmer in zijn hand. 'Ik moet eens aan het werk!' riep hij over zijn schouder. Clane liet hem een meter of tien gaan en riep hem dan na: 'Wacht eens even!' Hij kwam haastig overeind en toen Marden bleef staan en zich naar hem omdraaide, liep hij naar hem toe. Er was iets aan de manier waarop de man de emmer heen en weer zwaaide... Toen hij naderbij kwam zag hij dat hij zich niet vergist had. Er hadden nog een stuk of acht vruchten in de emmer gelegen. Nu waren ze verdwenen. Zonder verder nog iets te zeggen keerde Clane terug naar zijn stoel. De middag sleepte zich traag voort. Clane keek naar de golvende heuvels in het westen met hun heldergroene hellingen, die bezaaid waren met talloze roze bloemen. Het was een idyllisch tafereel, maar hij had geen geduld. Het was een man met een doel en hij begon zich te realiseren wat zijn probleem was. De oplossing lag hier en toch was hij er nu al van overtuigd, dat de menselijke bewoners van Buitenland en Binnenland een minstens even groot en misschien nog groter obstakel vormden dan waarmee hij in Linn te maken had gehad. Hij bukte zich en plukte een roze bloem, een van de talloze die overal om hem heen groeiden. Zonder ernaar te kijken brak hij de bloem in kleine stukjes, die hij afwezig op de grond liet vallen. Een zwakke chloorlucht prikkelde zijn neusgaten. Clane keek naar de stukjes van de bloem, die op de grond lagen en rook dan aan zijn vingers, die nog vochtig waren van het sap uit de bloemsteel. De chloorlucht was onmiskenbaar aanwezig. Hij maakte een aantekening in zijn logboek. De mogelijkheden waren overweldigend en toch... Hij schudde zijn hoofd. Het was niet het antwoord. Het werd avond. Zo gauw als de lichten in de huizen ontstoken werden, at hij haastig zijn avondmaal. Daarna begon hij in gezelschap van twee barbaren zijn ronde te doen. Door het eerste raam naar binnen glurend zag hij negen mensen op stoelen en banken bijeen zitten, geanimeerd met elkaar in gesprek. Het leek een ongewoon groot aantal bewoners voor dat ene huis. 'Bezoekers van Binnenland?' vroeg Clane zich af. Hij besefte dat het een mogelijkheid was. Vanwaar hij stond was het niet mogelijk te zien welke lichtbron de kamer verlichtte. Hij liep naar het raam aan de andere zijde van het huis. Een ogenblik dacht hij aan de lamp als iets dat van het plafond omlaag hing. Zijn ogen stelden zich snel in op de werkelijkheid... De lamp hing niet aan een snoer. Hij zag ook geen transparante houder. De lamp leek in niets op de verlichting aan boord van het Riss-schip. Hij hing vrij in de lucht en verspreidde een heldere gloed. Een ogenblik overwoog Clane de mogelijkheid dat het atoomverlichting was. Maar voor de atoomverlichting waar hij mee gewerkt had, had hij altijd een houder nodig gehad. En hier zag hij niets dat daar op leek. Het licht hing dicht onder het plafond; een kleine, heldere bol. Hij schatte de doorsnede op een centimeter of acht. Hij bewoog zich van huis tot huis. In één huis zat een man te lezen bij het over zijn schouder schijnende licht. In een ander huis zweefde het boven een vrouw die aan de was was. Terwijl hij toekeek haalde zij de kleren die zij aan het wassen was uit de tobbe, schudde die dan heen en weer, alsof zij hem aan het omspoelen was en dan, een ogenblik later, stopte zij de kleren weer terug in kokend water. Clane was er niet zeker van, maar hij vermoedde dat zij het vuile water uit de tobbe gegoten had en die daarna weer gevuld had met gloeiend heet water, dat afkomstig was uit een of andere onbekende bron. En dat alles in minder dan een minuut. Hij vroeg zich onwillekeurig af wat ze met de kleren zou gaan doen als ze klaar was. Zou ze 'doorbreken' naar de plek waar de zon scheen en daar haar kleren ophangen, zodat die morgen, bij het ontwaken droog zouden zijn? Hij was bereid te geloven dat dat precies was wat er gebeuren zou. Ze leek geen haast te hebben, dus liep hij door. Hij bereikte het huis van Marden. Hij liep langzaam naar de deur, denkend: 'Deze mensen zijn vriendelijk en oprecht. Ze hebben geen regering. Er wordt hier niet geïntrigeerd. Als wij hen eerlijk benaderen, dan ligt hier, meer dan waar ook, onze kans om te bereiken wat wij wensen.' Maar vreemd genoeg had hij, toen hij op de deur klopte, het vage gevoel dat er iets in zijn redenering niet klopte. Het maakte dat hij zich opeens weer gespannen voelde.

 

Vijftien

 

Marden opende de deur. Hij maakte een ontspannen indruk en er viel niet te twijfelen aan zijn gemoedelijke natuur, want hij aarzelde geen ogenblik. Hij lachte en zei op enigszins spottende toon: 'Ah... de man die niet werkt. Kom binnen.' De opmerking verborg een zweem van verdraagzame superioriteit, maar Clane voelde zich er niet door beledigd. Hij bleef midden in de kamer staan en keek vol verwachting om zich heen. Toen hij door het raam naar binnen had gekeken, had hij een vrouw in de kamer gezien, maar nu viel er geen teken van haar te bespeuren. Achter zijn rug zei Marden: 'Toen mijn vrouw je hoorde kloppen, ging ze op bezoek.' Clane draaide zich om. 'Wist zij dat ik het was?' Marden knikte. 'Natuurlijk,' zei hij. Hij voegde er aan toe: 'En bovendien zag ze je bij het raam.' In al hun openhartigheid uitgesproken, waren de woorden verwoestend ontwapenend. Een ogenblik had Clane een beeld van zichzelf zoals de dorpelingen hem moesten zien. Een stiekeme gluurder, die in het holst van de nacht om hun huizen sloop en idiote vragen stelde. Het was geen fraai beeld en het leek hem het beste even openhartig te antwoorden. Hij zei: 'Marden, wij verbazen ons over jouw volk. Mag ik gaan zitten en wat met je praten?' Marden wees zwijgend naar een stoel. Clane ging zitten. Het kostte hem enige ogenblikken om zijn gedachten te ordenen. Tenslotte keek hij op. 'Wij komen van de Aarde,' zei hij. 'Wij komen van de planeet waarvan alle mensen, met inbegrip van jouw volk, oorspronkelijk afkomstig zijn.' Marden keek hem aan. Zijn blik bleef beleefd. Hij keek alsof hij zeggen wilde: 'Als jij het zegt zal het wel zo zijn. Maar ik hoef je natuurlijk niet te geloven.' Clane zei rustig: 'Geloof je mij?' Marden lachte. 'Niemand hier herinnert zich die banden, maar het moet zijn zoals je zegt.' 'Hebben jullie een geschreven geschiedenis?' 'Die begint ongeveer driehonderd jaar geleden. Daarachter ligt een leegte,' zei de dorpeling na enige aarzeling. Clane zei: 'Wij zijn beiden menselijke wezens. We spreken dezelfde taal. Dat klinkt toch aannemelijk, of niet soms?' 'Oh... taal,' zei Marden. Hij lachte. Clane staarde hem vragend aan. Hij zag dat de dorpeling een abstract idee dat niet paste in zijn begrippen, niet zonder meer kon accepteren. Clane zei: 'De manier waarop jullie jezelf en jullie goederen van Buitenland naar Binnenland transporteren... en mogelijk naar onverschillig welke andere planeet... zijn jullie daartoe altijd in staat geweest?' 'Zeker. Het is de beste manier.' 'Hoe doen jullie het?' 'Wel, we...' Marden zweeg en zijn gezicht werd op een vreemde manier uitdrukkingloos. Hij besloot zwakjes: 'We doen het gewoon.' Dat was precies wat Clane had gedacht. Ze deden het: zomaar. Hij zei hardop: 'Marden, ik kan het niet, maar ik zou er graag toe in staat zijn. Kun je het mij op een eenvoudige manier uitleggen?' De man schudde zijn hoofd. 'Het is niet iets dat je kunt uitleggen. Je doet het gewoon.' 'Maar wanneer leerde je het? Hoe oud was je, toen je het voor het eerst deed?' 'Ongeveer negen.' 'Waarom kon je het voor die tijd niet?' 'Ik was te jong. Ik had geen tijd om het te leren.' 'Wie leerde het je?' 'Oh... mijn ouders.' 'Hoe leerden zij het je?' 'Het was niet precies leren.' Marden keek ongelukkig. 'Ik deed alleen maar wat zij deden. Het is werkelijk heel eenvoudig.' Aangezien zij het allemaal konden, blijkbaar zelfs zonder er bij te denken, twijfelde Clane daar niet aan. Hij keek de ander onderzoekend aan en realiseerde zich dan, dat hij de man zwaarder onder druk zette dan het oppervlakkig gezien leek. Marden had nooit eerder over deze dingen nagedacht en je kon zien dat hij dit niet prettig vond. Haastig veranderde Clane van onderwerp. Hij had een veel belangrijker vraag te stellen; een vraag die tot het wezen van de zaak doordrong. Hij stelde die vraag. 'Marden,' zei hij, 'waarom laten de Riss de planeten Buitenland en Binnenland met rust? Waarom hebben zij hier de macht niet in handen genomen?' Hij vertelde van de aanval op de Aarde. Hoe zij daarbij atoombommen gebruikt hadden en geweigerd hadden zich met de Aardbewoners in verbinding te stellen. Hij wees ook op het toekomstig gevaar. Terwijl hij een beschrijving gaf van de gebeurtenissen, lette hij aandachtig op de reacties van de dorpeling. En hij zag tot zijn teleurstelling, dat de man niet in staat was het hem afgeschilderde beeld te bevatten. Clane kreeg een beeld voor ogen dat hem schokte. Stel je eens voor, dat deze mensen het antwoord bezaten op de bedreiging door de Riss. Stel je eens voor, dat hier op deze rustige planeet alles te vinden was wat de Aardbewoners nodig hadden om hun dodelijke oorlog te winnen. En dat zij het niet zouden kunnen krijgen, omdat... 'De Riss vallen ons niet lastig,' zei Marden. 'Waarom zouden zij?' 'Daar moet een reden voor zijn,' zei Clane. Hij zei met klem: 'Marden, we moeten aan de weet zien te komen wat die reden is. Zelfs voor jou is dat belangrijk. Iets houdt hen tegen. Tenzij je weet wat dat is, kun je je nooit geheel veilig voelen.' Marden haalde zijn schouders op. Hij had de verveelde blik van iemand die een mening opgedrongen had gekregen die niet overeenstemde met zijn eigen opvattingen. Hij zei op verdraagzame toon: 'Jullie Aardbewoners zijn niet erg pienter, dat jullie zulke dwaze vragen stellen.' En dat betekende in feite het eind van het gesprek. Clane bleef nog even, maar Marden nam hem niet langer ernstig. De antwoorden die hij gaf waren beleefd, maar zonder enige betekenis. Ja, zij handelden met de Riss. Dat was iets vanzelfsprekends. De Tweelingplaneten bezorgden hun voedsel en in ruil daarvoor kregen zij wat zij nodig hadden van de artikelen aan boord van de Riss-schepen. Niet dat de Riss nu zoveel hadden dat de planeetbewoners hard nodig hadden, maar er was altijd wel iets. Kleine dingetjes... zoals dit. Hij stond op en bracht Clane een machinaal vervaardigd plastic figuurtje van een dier. Het was een goedkoop prul, niet meer dan een paar stuiver waard. Clane bekeek het met stijgende verbazing. Hij probeerde zich voor te stellen hoe twee planeten hun voedselvoorraden afstonden aan niet-menselijke wezens en in ruil daarvoor niets anders kregen dan, een paar waardeloze prullen. Het verklaarde niet waarom de Riss de planeten ongemoeid lieten, maar voor het eerst kon hij iets begrijpen van de gevoelens van minachting die de Riss jegens menselijke wezens moesten koesteren. Tenslotte vertrok hij, zich ervan bewust dat hij het bij Marden verknoeid had en dat de volgende stap door iemand anders zou moeten worden ondernomen. Hij verzond een radioboodschap naar Czinczar en verzocht hem naar de planeet af te dalen. Hoewel de zaak dringend was, stelde hij toch voorzichtig voor dat de barbaar zou wachten tot de schemering van de volgende avond. Clane sliep die nacht iets beter, maar hij ontwaakte alweer bij het aanbreken van de dag. Opnieuw bracht hij de dag in zijn vouwstoel door, de verschillende mogelijkheden overwegend. Het was een van de langste dagen van zijn leven. Kort voor het invallen van de duisternis daalde Czinczar neer. Hij was in gezelschap van twee van zijn secretarissen en hij luisterde zwijgend naar Clanes relaas. Clane was zo gespannen, dat het verscheidene minuten duurde voor hij de ironische uitdrukking op het gezicht van de barbaar zag. Czinczar zei: 'Uwe Excellentie, is het uw bedoeling dat we deze Buitenlander bedriegen?' Clane was nog te zeer met zijn eigen bedoelingen bezig. Hij begon: 'Het is een kwestie van rekening houden met bepaalde dingen die al zijn gebeurd en het eenvoudige karakter van Mard...' Hij zweeg abrupt. Hij hoorde Czinczar zeggen: 'Precies. Ik ben het geheel met u eens. Ik geloof dat het een uitstekend idee is.' Clane schudde zachtjes het hoofd. De lovende woorden van de barbaar waren met een ondertoon van sarcasme uitgesproken en het was hem niet ontgaan. Toch hadden die woorden hem doen schrikken. Bijna vierentwintig uur lang had hij zijn plannen uitgestippeld voor de komende nacht. En niet eenmaal was het bij hem opgekomen dat hij opnieuw was vervallen in zijn oude, sluwe rol. De plannen die hij in gedachten had, hadden iets listigs, zeker, maar hij was daar wel toe gedwongen, gezien de communicatiemoeilijkheden met de Buitenlanders. Bovendien viel er geen tijd te verliezen. 'Zullen we gaan?' vroeg Czinczar. Zwijgend ging Clane hem voor. Hij besloot zich er niet voor te schamen dat hij gefaald had te leven volgens de principes die hij van levensbelang achtte, om tot het uiteindelijke succes te geraken. Ten slotte opereerde hij hier in een geheel nieuwe omgeving. Maar het zou niet weer mogen gebeuren. Marden ontving hen hoffelijk. Zijn ogen vergrootten zich een weinig toen hij de machtige, bronzen stem van Czinczar hoorde en daarna luisterde hij telkens wanneer de barbaarse leider aan het woord was met diep respect. Zijn reactie was precies zoals Clane verwacht had. Een van zijn persoonlijke problemen op Aarde was altijd zijn tengere gestalte geweest. Verscheidene mutaties hadden zijn lichaamsbouw dusdanig gewijzigd, dat de grauwe pij van priester van de atoomgoden zijn gebreken nauwelijks kon verhullen. Zijn kracht school in zijn brein en dat maakte geen indruk op andere mensen, zolang de betekenis daarvan niet tot hen doordrong. Niet één keer gedurende die hele avond liet Marden merken, zelfs niet indirect, dat zijn ondervrager domme vragen stelde. Czinczar begon met een lofzang op de twee planeten en hun bewoners. Hij noemde Buitenland en Binnenland twee voorbeelden van het Paradijs. Hij prees hun economisch systeem. De mensen waren geweldig; ze waren de meest beschaafde wezens die hij ooit had ontmoet. Hier werd alles gedaan zoals het gedaan behoorde te worden. Hier leefde men het leven zoals anderen zich het leven droomden. Hier had men de hoogste toppen van wijsheid bereikt. Clane hoorde het somber gestemd aan. Hij moest toegeven dat het goed werd aangepakt. Czinczar sprak de dorpeling toe alsof hij een primitieve wilde was. En je hoefde er niet aan te twijfelen of Marden nam al die prijzende woorden met verrukking in zich op. Czinczar zei: 'We knielen als kinderen aan je voeten neer, Marden. We verlangen ernaar te leren. We popelen om te beginnen aan de lange klim naar de hoogten die jij en je volk reeds hebben bereikt en waar jullie in harmonie samenleven. We beseffen ook, dat dat doel misschien onbereikbaar is in de tijd die ons nog rest om te leven. Maar wij hopen, dat onze kinderen de volmaaktheid met jullie kinderen mogen delen. Misschien wil je ons vanavond een weinig van je tijd geven, om ons te vertellen waarin je gelooft. Vertel ons over de gedachten die je beheersen en de hoop die je koestert. Vertel ons, hebben jullie een nationaal symbool, een vlag, een wapenschild, een plant?' Hij zweeg en ging plotseling op de grond zitten, zijn twee secretarissen en Clane beduidend hetzelfde te doen. Dit was niet afgesproken, maar Clane gehoorzaamde onmiddellijk. Czinczar ging verder: 'Terwijl jij je ontspant in je stoel, Marden, zitten wij aan je voeten en luisteren eerbiedig.' Marden liep naar zijn stoel en ging zitten. Hij bewoog zich onrustig heen en weer, maar dan, alsof hij een besluit had genomen, ontspande hij zich en leunde achterover in de kussens. Hij was zichtbaar in verwarring gebracht door de goddelijke rol, die hem opgedrongen was, maar het was evenzeer duidelijk dat hij redenen zag die te accepteren. 'Ik heb over dit alles nooit eerder nagedacht,' zei hij. 'Maar het is waar. Ik zie dat nu in.' Hij voegde er aan toe: Ik weet niet precies wat je bedoelt met een "vlag" of een plant als nationaal symbool. Ik begrijp de bedoeling wel ongeveer, maar...' Hij aarzelde. 'Hebben jullie seizoenen?' vroeg Czinczar. 'Ja.' 'Dus er zijn tijden dat de bomen en planten bloeien en tijden dat de bladeren vallen?' 'Met sommige bomen gebeurt dat.' 'Hebben jullie een regentijd?' 'Ja.' 'Hoe noemen jullie die?' 'Winter.' 'Vieren jullie de komst van de regen?' Mardens gezicht lichtte begrijpend op. 'O nee. Het eind ervan, niet het begin. Het verschijnen van de eerste Chlorodels, waar ook op de planeet. Dan dansen we en vieren feest.' Czinczar knikte terloops. Is dat een oud gebruik, of een nieuw?' Hij voegde er aan toe: 'Dit alles mag jou heel onbelangrijk voorkomen, maar wij zijn zo verlangend het geheim van jullie idyllisch bestaan te leren kennen.' 'Het is een heel oud gebruik,' zei Marden. Hij haalde spijtig zijn schouders op. 'Maar waar jij het over had, dat hebben we niet. Geen nationaal symbool.' Naarmate de avond vorderde leek de dorpeling zich er steeds minder van bewust, dat hij in feite antwoord gaf op alle vragen. Hij nam de gebruiken hier voor wat zij waren; als iets volkomen vanzelfsprekends. Dat waren geen symbolen voor hem. Zo was alles nu eenmaal. Het was alles zo vanzelfsprekend en universeel in praktijk gebracht. De mogelijkheid dat andere volkeren andere gebruiken zouden kunnen hebben, kwam eenvoudig niet bij hem op. Zo werd zonder enige twijfel vastgesteld dat de roze chloorbloem, de Chlorodel, voor de Binnen- en Buitenlanders het symbool van het leven was. Ze kregen te horen dat het volk elk jaar de ondergrondse grotten bezocht. Dat zij, als zij aten, een klein, vierkant doosje op tafel zetten, waar zij op tikten als zij niet veel wensten te eten. Dat zij hun voedseloverschotten altijd aan de Riss hadden gegeven. Eén punt dat naar voren kwam was bijzonder interessant. Er waren oude, begraven steden, gaf Marden toe. Of liever, overblijfselen van steden. Het was jaren geleden dat men daar iets van belang had gevonden. Czinczar kletste daar nog enkele ogenblikken voorzichtig over door en keek Clane dan vragend aan. Ook dat maakte deel uit van hun tevoren gemaakte afspraak. Clane knikte. De barbarenleider ging staan. Hij boog voor de dorpeling. 'O, nobele man van Buitenland, wij hebben u een grote gunst te vragen. Zou u ons op uw wonderbaarlijke wijze over kunnen brengen naar een van die steden op het halfrond van uw planeet waar de zon schijnt?' 'Nu?' zei Marden. Zijn stem klonk onverschillig. Hij scheen zich niet tegen het idee te verzetten. 'We blijven er niet lang. We willen er alleen een kijkje nemen.' Marden stond op. Hij fronste nadenkend zijn wenkbrauwen. 'Laat me eens even zien... welke stad? Wacht, ik weet het... waar het schip is.' Clane had zich gespannen gevoeld en zich verzet tegen hij wist zelf niet wat. Het had hem gehinderd te beseffen dat hij gewoon bang geweest was. En toen... Later probeerde hij te analyseren wat er gebeurd was. Er was een lichtflits geweest. Een explosie van licht. Het was zo snel gegaan, dat hij niet eens zeker was van wat hij waargenomen had. En toen opeens stonden zij in het volle daglicht. Bijna recht boven hen hing de blauwe zon van de Tweeling-planeten. Ze stonden te midden van een wildernis van gebroken gesteente en verwrongen metaal en zo ver het oog reikte, was alles om hen heen dicht begroeid met bomen en struiken. Terwijl Clane toekeek - dat was zijn rol; hij speelde de ondergeschikte - liep Czinczar naar een groot stuk hout, dat op de grond lag en schopte ertegen. Zijn harde laars veroorzaakte een hol geluid in de stilte. Maar het hout bewoog niet. Het zat stevig vast in de grond. Czinczar keerde naar Marden terug. 'Zijn er kort geleden nog opgravingen verricht in deze of andere steden?' Marden keek hem verbaasd aan. 'Wie heeft er zin in om in deze rommel te gaan graven?' 'Zo is het,' zei Czinczar haastig. Hij aarzelde. Hij scheen op het punt te staan iets anders te zeggen, toen hij plotseling op een vreemde manier leek te verstijven. Zijn hoofd ging met een ruk naar achteren. Clane volgde zijn blik en was verbaasd de Zonnester recht boven hen te zien hangen. Dat wil zeggen, gedurende een splinter van een seconde dacht hij dat het hun eigen schip was. Toen besefte hij de waarheid. 'De Riss!' stamelde hij. Vlak naast zich hoorde hij de vriendelijke stem van Marden: 'Ja, ik dacht dat jullie het wel interessant zouden vinden om het te zien. Daarom bracht ik jullie naar deze stad. De Riss toonden erg veel belangstelling toen wij hun vertelden dat jullie hier waren in net zo'n schip als dat van hen. Ze besloten naar Buitenland te komen om een kijkje te nemen. Maar uit iets in uw houding meende ik op te mogen maken, dat u misschien liever eerst hun schip zou willen zien.' Op dat moment was zelfs Clane van zijn stuk gebracht. Het was Czinczar die als eerste sprak. Hij wendde zich rustig tot de Buitenlander en zei: 'U hebt gelijk. Het heeft geen enkele zin nog langer tussen deze puinhopen rond te snuffelen. Laten we teruggaan naar uw huis.' Clane ving nog een laatste glimp op van het Riss-slagschip. Het verdween in de nevels, die boven de oostelijke horizon hingen. Hij nam aan, dat het regelrecht op weg was naar de Zonnester.

 

Zestien

 

Evenals dat het geval was geweest vóór de aanvang van de reis van Mardens huis naar de ruïnes van de oude, Buitenlandse stad, voelde Clane zich onbewust gespannen voor de terugreis. Weer was daar die exploderende bol van licht. En ditmaal leek het nog korter te duren dan de eerste keer. Dan was hij weer terug in Mardens woonkamer. Bij de deur bleef Clane, die als laatste het huis verliet, staan. 'Marden,' zei hij, 'één ding vraag ik me af. Waarom heb je de Riss verteld dat wij hier waren?' Er verscheen een verbaasde uitdrukking op Mardens gezicht, die leek te willen zeggen: 'Alweer zo'n domme vraag.' Hij zei: 'Vroeg of laat zullen zij ons toch vragen of er iets bijzonders gebeurd is. En natuurlijk vertellen wij het dan aan hen.' 'Spreek jij hun taal?' vroeg Clane. 'Of spreken zij die van jullie?' De Buitenlander lachte. 'Jij blijft maar over taal spreken,' zei hij. Hij haalde zijn schouders op. 'Wij en de Riss begrijpen elkaar. Dat is alles.' De anderen waren verdwenen in de duisternis. Czinczar bleef staan en keek om. Clane maakte geen aanstalten naar hem toe te komen. 'Gaan jullie aan boord van het Riss-schip, of komen zij naar de grond?' vroeg hij. Hij wachtte roerloos. Er speelde een listig plan door zijn hoofd, maar hij was te woedend om zich ervoor te schamen. Het feit dat de Buitenlander de Riss op de hoogte had gesteld van de aanwezigheid van de Zonnester hier, had hem geschokt. Het had hem doen besluiten tot een dodelijk plan. Marden zei: 'Wij gaan aan boord. Ze hebben een of ander rond ding, dat zij op ons richten en dan is het veilig.' 'Hoeveel van jullie mensen hebben dat ding op zich gericht gehad?' vroeg Clane kalm. 'Oh... een paar honderd.' Hij maakte aanstalten de deur te sluiten. 'Bedtijd,' zei hij. Clanes woede bekoelde. Het kwam hem voor dat het beter was nog eens goed na te denken over het probleem. Misschien had hij zich iets te haastig een oordeel over deze mensen gevormd. Een aanval op het vijandelijke schip riskeren zou geen enkel doel dienen. Hij nam afscheid van Marden. Een paar minuten later bracht de landingssloep hem terug naar zijn eigen afdeling aan boord van de Zonnester. Even later beschreef het ruimteschip een scherpe bocht en gleed over de schaduwkegel van de nachtzijde van Buitenland. Een koerier van Czinczars hoofdkwartier meldde zich. 'De Grote Czinczar verzoekt om een onderhoud.' Clane zei langzaam: 'Zeg Zijne Excellentie, dat ik graag zou zien dat hij zijn indrukken over hetgeen Marden ons verteld heeft op papier zet.' Wat later, toen hij zich gereed maakte om naar bed te gaan, kwam er een tweede boodschapper met een geschreven verzoek.

 

Waarde Heer Clane,

Het wordt tijd onze volgende stap te bespreken.

Czinczar.

 

De moeilijkheid was, dacht Clane grimmig, dat hij absoluut geen plan had. Er was hier sprake van een groot geheim, maar hij wist geen enkele manier te bedenken om het te ontraadselen. De bewoners van deze Tweeling-planeten zouden het menselijk ras mogelijk kunnen redden. En toch was hij er nu al van overtuigd, dat zij dat niet zouden doen. Ze weigerden te erkennen dat er sprake was van een probleem. Pakte je ze te hard aan, dan werden ze woedend. De nerveuze woede van iemand, die de rust van zijn bestaan bedreigd ziet. Er was ook geen sprake van hen ergens toe te dwingen. Hun methode om zich te verplaatsen maakte de beproefde technieken van bedreiging en geweld in één klap waardeloos. Bleef over: list! Dat bracht hem weer terug op zijn eerste gedachte: hij had geen werkelijk plan. Hij schreef:

 

Uwe Excellentie,

Ik wil hier graag nog een nachtje over slapen.

Clane.

Hij verzegelde het bericht, zond de koerier heen en ging naar bed. Hij woelde en gooide zich om en om. Hij werd gehinderd door zijn geweten. Tenzij hij nog iets zou weten te bedenken, was deze reis gedoemd op een mislukking uit te draaien. Hij stond voor een muur van onbegrip. Noch Marden, noch zijn landgenoten zouden ooit begrijpen wat er van hen verlangd werd. Dat was juist daarom zo verbijsterend, omdat alles er op wees dat zij gedachten konden lezen. Tenslotte viel hij toch in slaap, 's Ochtends dicteerde hij een brief aan Czinczar:

 

Uwe Excellentie,

Ik ben van mening dat wij eerst tot een uitwisseling van opvattingen en informaties moeten komen, voor wij onze verdere plannen bespreken.

Clane.

Het antwoord hierop luidde:

 

Waarde Heer Clane,

Ik heb het gevoel dat u dit gesprek uit de weg gaat, omdat u geen verdere plannen hebt. Aangezien wij deze lange reis nu eenmaal gemaakt hebben, lijkt het mij juister alle mogelijkheden te overwegen. Wilt u zo goed zijn mij te laten weten welke feitelijke informatie wij volgens u verkregen hebben?

Czinczar.

 

Waarde Czinczar, De Chlorodel is hun 'nationale' bloem, omdat deze een gas afgeeft, dat het de Riss onmogelijk maakt de lucht hier in te ademen. Met betrekking tot de kleine doos die midden op tafel staat en waarop zij kloppen wanneer zij geen honger hebben: dit stamt waarschijnlijk nog uit de radioactieve periode van na de grote oorlog. De kleine doos was een 'verklikker' en vaak zullen zij honger hebben moeten lijden, omdat het instrument aangaf dat het voedsel radioactief besmet was. Zij staan hun voedselreserves af aan de Riss, zonder zich te herinneren dat dit begonnen is als een schatting, hun opgelegd door een overwinnaar. In verband hiermee zou ik willen zeggen, dat alleen bepaalde soorten voedsel door de Riss genuttigd kunnen worden, wegens hun enigszins andere chemische samenstelling.

Clane.

 

Uwe Excellentie,

Wilt u werkelijk beweren dat de Chlorodel een gas produceert dat het de Riss onmogelijk maakt de lucht hier in te ademen? In dat geval hebben wij ons antwoord. Wij hoeven niet verder te zoeken. Laten wij ons terug haasten naar het zonnestelsel en daar deze bloem planten, tot elke molecule in de atmosfeer van elke bewoonbare planeet of maan van de geur ervan doordrongen is.

Czinczar.

Clane zuchtte toen hij dat las. Het probleem dat de eigenwijze, bemoeizieke barbarenleider vormde, bleef even onoplosbaar als alle andere raadsels. Terwijl hij ontbeet dacht hij na over zijn antwoord. Hij liet het schip dalen tot in de atmosfeer van de planeet en gedurende meer dan een uur keek hij zonder succes uit naar het slagschip van de Riss. Tegen de tijd dat hij ervan overtuigd was dat het zich niet in de nabijheid van Mardens huis ophield, bereikte hem een volgend bericht van Czinczar.

 

Waarde Heer Clane,

Het uitblijven van uw antwoord op mijn laatste brief wijst er op, dat u weigert te geloven in de mogelijkheden die uw ontdekking met betrekking tot de Chlorodel biedt. Laat ons elkaar zo snel mogelijk ontmoeten om dit probleem verder te bespreken.

Czinczar.

Clane schreef:

Waarde Czinczar,

Het spijt mij te moeten zien dat je meent van middelen gebruik te moeten maken die geen oplossing van het probleem in zijn geheel betekenen. Het gebruik van een defensief gas zal geen eind maken aan de strijd tussen Riss en mens. Zodra de Riss te horen krijgen dat wij ons tegen hen wensen te verdedigen door de atmosfeer van de planeten te vergiftigen, zullen zij tegenmaatregelen nemen. Zij kunnen op planetaire schaal gebruikmaken van radioactief vergif, of van een ander gas, dat voor de mens even schadelijk is als Chlorodel voor de Riss schijnt te zijn. Het feit dat de Tweeling-planeten zich lang geleden op deze wijze meenden te moeten verdedigen, is niet beslissend. De Riss zouden deze op zichzelf staande actie hebben kunnen accepteren. Zeker omdat er verwarring en onzekerheid bestond over de afloop van de oorlog tussen de Riss en de mens. Toen zij ontdekten wat de bevolking van de Tweeling-planeten had gedaan, werd de beperkte aard van hun actie duidelijk. De Riss hebben laten weten waartoe zij in staat waren en zij moeten vreselijke bedreigingen hebben geuit, waarna zij de planeetbewoners een zware schatting hebben opgelegd. En ik herhaal, dit is geen laatste antwoord. Verre van dat. Naar mijn ernstige overtuiging zou een volgende reactie een poging zijn om het gehele zonnestelsel te vernietigen.

Clane.

Waarde Heer Clane,

Ik ben onthutst over uw puur intellectuele benadering van de kwestie. Wij verdedigen onze planeten met alle ons ter beschikking staande middelen. Laten wij elkaar zo snel mogelijk ontmoeten om de enige mogelijkheid die ons op dit ogenblik nog openstaat te bespreken: terugkeren naar de Aarde met een scheepslading chlorodelplanten om over te planten.

Czinczar.

Waarde Heer Clane, Ik heb nog geen antwoord ontvangen op mijn drie uur geleden aan u overhandigde brief. Laat alstublieft iets van u horen.

Czinczar.

Waarde Heer Clane,

Het verbaast mij, dat ik nog steeds geen antwoord op mijn twee laatste berichten heb ontvangen. Hoewel, ik besef dat u geen antwoord hebt, want wat kunnen wij anders doen dan terugkeren naar de Aarde? De andere mogelijkheid zou zijn in het blinde te blijven zoeken in de ruimte naar een andere, door menselijke wezens bewoonde planeet. Heb ik gelijk als ik beweer dat de sterrenkaart aan de hand waarvan wij naar Buitenland reisden, ons geen verdere bewoonde planeten toont?

Czinczar.

Waarde Heer Clane,

De situatie begint zo langzamerhand belachelijk te worden. Uw weigering om te antwoorden op mijn berichten werpt een smet op onze betrekkingen. Als u niet op dit bericht antwoordt, zal ik weigeren mij verder nog met u in verbinding te stellen.

Czinczar.

Heer Clane kreeg dit bericht en ook alle vorige pas veel later onder ogen. Hij bracht opnieuw een bezoek aan Marden. Het gesprek begon onbevredigend. Ook de plaats van de ontmoeting deugde niet. Marden was aan het fruit plukken, toen Clane onder de boom waarin hij aan het werk was bleef staan. Hij keek omlaag. Het irriteerde hem zichtbaar de 'dwaas' te zien staan, die hem nu al zo lang lastig viel. Hij zei: 'Het Riss-schip wachtte ongeveer een uur. Daarna is het vertrokken. Ik zie, dat u dat plezier doet.' Dat deed het inderdaad. Clane zei rustig: 'Na onze moeilijkheden met de Riss zijn we er niet verlangend naar hen te ontmoeten. Naar onze mening zullen zij aanvallen zodra zij ons zien.' Marden ging rustig door met plukken. 'Wij hebben nooit moeilijkheden met de Riss gehad.' 'Waarom zouden jullie?' zei Clane. 'Jullie geven hun alles wat jullie bezitten.' Het was duidelijk, dat Marden ernstig over hun voorgaande gesprekken had nagedacht. Hij zei koel: 'Wij onthouden anderen niet wat wij zelf niet nodig hebben.' Zijn stem had iets uitdagends. Clane zei onbewogen: 'Zolang jullie bevolking niet groeit, jullie niets leren en tol blijven betalen, zullen zij jullie met rust laten. Mits jullie chlorodelplanten niet sterven. Want zodra dat gebeurt, zullen zij landen en dan zullen jullie zien wat hun vriendschap waard is.' Het was een gevaarlijke opmerking. Hij had deze geplaatst omdat het tijd werd dat de bevolking eindelijk eens over dingen als deze na zou gaan denken. Nu echter veranderde Clane haastig van onderwerp. 'Waarom vertelde je ons niet dat jullie gedachten kunnen lezen?' vroeg hij. 'Omdat je het niet vroeg,' antwoordde Marden. 'En bovendien...' 'Bovendien wat?' 'Het werkt bij jullie niet 20 goed. Jullie denken niet helder.' 'Bedoel je misschien dat wij anders denken?' Marden ging daar niet op in. 'Er is maar één manier om te denken,' zei hij ongeduldig. 'Het is makkelijker om hardop met jou te praten en in je geest naar het juiste woord te zoeken, als ik het niet goed begrijp. Alle anderen die met jullie te maken hebben gehad zien het net zo.' Hij scheen te denken dat de zaak hiermee geregeld was. Clane zei: 'Wil je zeggen, dat jullie onze taal niet spreken, maar die begrijpen door onze gedachten te vertalen terwijl wij spreken?' Clane knikte. Veel begon hem al duidelijker te worden. Hier was sprake van een menselijke kolonie, die zich lang nadat de band tussen de Aarde en Buitenland verbroken was, tot grote wetenschappelijke hoogte ontwikkeld had. De redenen voor het latere verval waren waarschijnlijk nogal ingewikkeld: ontwrichting van de handel met andere door mensen bewoonde planeten. Vernietiging van duizenden van hun fabrieken. Niet op te vullen gaten die geslagen waren in de rijen van hun technici. De dodelijke druk van de Riss-dreiging. Dat alles had onverbiddelijk geleid tot hun huidige staat. Clane zei: 'Heeft het lezen van gedachten iets te maken met de wijze waarop jullie je weten te verplaatsen?' 'Ja, natuurlijk.' Marden leek verbaasd. 'Je leert het tegelijkertijd, hoewel het iets langer duurt.' Hij klauterde met zijn emmer uit de boom. 'Al die tijd dat je hebt staan praten, speelde er een vraag door je achterhoofd. Die vraag is de ware reden van je bezoek. Als je hem mij stelt, zal ik proberen die zo goed mogelijk te beantwoorden. Daarna kan ik gaan lunchen.' Clane ontvouwde zijn sterrenkaart. 'Heb je ooit een van deze sterren gezien?' Marden lachte. 'Ik zie ze 's avonds, als ik naar de hemel kijk.' 'Maar verder?' Ik heb zo nu en dan wel eens over kaarten als deze in de gedachten van de Riss gelezen.' Clane hield de kaart onder zijn neus. 'Hier staat jullie zon,' zei hij. Hij wees. Dan gleed zijn vinger omlaag. 'En hier staat die van ons. Kun je je, gebruikmakend van de kennis in mijn geest, oriënteren op deze kaart en mij wijzen welke de dichtstbijzijnde zon van de Riss is?' Er volgde een lange stilte. Marden bestudeerde de kaart. 'Het is moeilijk,' zuchtte hij, 'maar ik denk, dat deze het is.' Clane maakte met trillende vingers een aantekening op de kaart en zei schor: 'Marden, probeer zo zeker van jezelf te zijn als je maar kunt. Als je je vergist, en wij zouden daar heen gaan, dan verspelen we misschien een half jaar of nog langer. En dan zullen miljoenen mensen sterven.' 'Het is deze of het is deze,' zei Marden. Hij wees naar een ster, die op de kaart twee centimeter van de andere verwijderd stond. Clane schudde zijn hoofd. 'Deze ster ligt honderd lichtjaren bij ons vandaan en deze twintig.' 'Dan is het deze, die het dichtst bij staat. Ik krijg niet de indruk dat de afstand zo groot is.' 'Dank je,' zei Clane. 'Het spijt me, dat ik je zo tot een last ben geweest.' Marden haalde zijn schouders op. 'Vaarwel,' zei Clane. Hij keerde terug naar het patrouilleschip.

 

Zeventien

 

Terug aan boord las hij de brieven van Czinczar en hij kreeg het onaangename gevoel dat er nog meer moeilijkheden op komst waren. Hij gebruikte de lunch. Daarna, zichzelf vermannend, nodigde hij de woedende barbarenleider uit voor een bespreking. Hij verontschuldigde zich in zijn brief en legde uit waar hij geweest was, hoewel hij niets uitliet over het doel van zijn bezoek aan Marden. Dat verhaal bewaarde hij tot Czinczar en hij rustig alleen waren. Toen hij uitgesproken was staarde de barbaar lang voor zich uit zonder een woord te zeggen. Hij scheen onuitsprekelijk teleurgesteld. Tenslotte zei hij zacht: 'Je hebt dus geen vertrouwen in de chlorodelplant?' Ik zie het als een wapen waar we als laatste redmiddel naar zouden kunnen grijpen,' zei Clane. 'Maar we moeten er geen gebruik van maken zolang we niet weten welke terugslag er op volgt.' Czinczar zuchtte. 'Toen ik van de chlorodelplant hoorde kwam ik tot de conclusie, dat onze reis achteraf bezien toch niet vergeefs was geweest. Nu zie je af van deze mogelijkheid en stelt voor dat we verder reizen naar de planeten van een andere ster.' Hij hief zijn hand op, als om zijn protest meer kracht bij te zetten. Hij scheen echter te beseffen, hoe weinig zinvol het was. 'Ik moet bekennen, dat het mij verbijstert,' zei hij. 'Wat hoop je te bereiken met deze reis naar een Riss-planeet?' Clane zei ernstig: 'Als Marden gelijk heeft, kost het ons drie maanden. In feite staat de Riss-ster bijna even dicht bij de Aarde als deze.' Hij zweeg. Hij was verlangend naar een beetje morele steun voor deze reis. Hij ging verder: Ik geloof er oprecht in, dat het onze plicht is te onderzoeken welke mogelijke tegenacties we tegen deze dodelijke vijand van de mens kunnen ondernemen. We winnen deze oorlog niet door ons uitsluitend te verdedigen.' Hij zag dat Czinczar hem strak aankeek. 'Als Marden gelijk heeft... dat is fraai gezegd,' zei de barbaar. Hij schudde zichtbaar wanhopig zijn hoofd. 'Ik geef het op. Hoe kan iemand met een reusachtig schip als dit aan zo'n reis beginnen, uitsluitend vertrouwend op het geheugen van Marden en op wat die in de gedachten van de Riss heeft gelezen en...' Hij onderbrak zichzelf. 'Maar er moeten toch zeker kaarten aan boord van de Zonnester zijn?' Clane aarzelde. Dit was een teer punt voor hem. Hij zei voorzichtig: 'Er vond een ongelukkig incident plaats, toen wij het schip overnamen. Iedereen die aan boord kwam, ging op onderzoek uit en een van de mannen wandelde de kaartenkamer binnen. Misschien kun je de rest raden?' 'Ze hadden een val gezet voor eventuele binnensluippers.' Clane knikte somber. 'Hij werd gedood. Het was een les voor ons allen. Ik ontdekte, dat alle technische apparatuur op dezelfde wijze was ondermijnd. We gebruikten veroordeelde slaven voor het gevaarlijke werk, hun de vrijheid belovend als zij succes zouden hebben. Het enige resultaat was: nog een ongeluk.' 'Wat was dat?' vroeg de barbaar nieuwsgierig. 'De interstellaire televisieverbinding werd verbroken,' antwoordde Clane. Ik betreur het evenzeer als jij, dat wij onze reis voort moeten zetten vertrouwend op niets anders dan Mardens geheugen.' Hij aarzelde en deed dan een beroep op de ander. 'Czinczar,' zei hij langzaam, 'het mag misschien geleken hebben of ik jouw meningen altijd naast mij neergelegd heb, maar ik verzeker je dat ik je bedoelingen altijd gerespecteerd heb. Maar je voelt je te veel gebonden aan ons zonnestelsel. Je beseft het misschien zelf niet, maar ik geloof dat jij het ziet als een tehuis, dat tot aan de dood verdedigd moet worden. Maar dat doet er nu niet toe. Wat ik je nu te zeggen heb is niet langer gebaseerd op logisch denken en laten we voor het ogenblik vergeten, dat wij het niet altijd eens zijn. Ik vraag je om je steun, in de eerste plaats omdat ik onder alle omstandigheden de commandant van dit schip ben. In de tweede plaats... als we die Riss-planeet bereiken, zullen we bereid moeten zijn de grootst mogelijke risico's te nemen en dat vereist je volste medewerking. Ten derde, ondanks al je twijfels, weet je zelf ook dat de ontdekking van de chlorodelplant deze reis gedeeltelijk al gerechtvaardigd heeft. Het heeft in ieder geval aangetoond dat er hier nog tal van geheimen te ontdekken zijn.' Hij besloot rustig: 'Dat is alles wat ik te zeggen heb. Wat is hierop je antwoord?' Czinczar zei: 'Noch in onze correspondentie, noch in ons gesprek van nu hebben wij een van beiden met een woord gesproken over de wijze van zich verplaatsen van de Buitenlanders. Waarom heb jij er met geen woord over gerept? Denk je dat het voor ons niet van waarde is?' Clane had hier zelf lang en uitgebreid over nagedacht. Hij zei na enkele ogenblikken gezwegen te hebben: 'Het zou een enorm voordeel kunnen betekenen, maar zoals de zaken nu staan, zie ik het niet als doorslaggevend. Bovendien, we kennen het geheim niet.' Hij legde uit welke inspanningen hij zich getroost had en hoe onmogelijk het was gebleken het geheim aan de bevolking van de planeet te ontfutselen. Hij besloot: 'Maar ik heb wat dat betreft een plan. Mijn idee is hier een paar jonge echtparen achter te laten, waarvan de kinderen tijdens deze reis geboren zijn. Hun opdracht is, dat zij moeten proberen hun kinderen door de Buitenlanders op te laten voeden. Dat zal negen jaar in beslag nemen.' Ik begrijp het.' Czinczar staarde nadenkend naar de vloer en stond dan op. 'Als er gevochten moet worden wanneer we die Riss-planeet bereiken, reken dan op mij. Is dat wat je bedoelt met steun?' Clane glimlachte flauwtjes en stond eveneens op. 'Ik geloof het wel,' zei hij. Ik geloof het wel.' Na afscheid te hebben genomen van Czinczar begaf Heer Clane Linn zich naar de wapenkamer. Gedurende lange tijd zat hij in een van de reusachtige stoelen, manipulerend met de knoppen van een van de beeldschermen. Tenslotte schudde hij zijn hoofd. Het onplezierige was, dat Czinczars twijfels ten aanzien van de aanwijzingen van Marden niet geheel ten onrechte waren. De reis moest gemaakt worden, maar niet op die wankele basis. Maar helaas was het enige andere plan dat hij had zo waanzinnig - en gevaarlijk - dat hij er tegen niemand met een woord over gerept had. Zelfs Czinczar had geen regelrechte aanval op het andere Riss-slagschip voorgesteld. Zes uren verstreken. Toen kwam er een bericht van de barbarenleider.

 

Waarde Heer Clane,

Het schip heeft zijn snelheid nog niet opgevoerd. Wat is er aan de hand? Als we deze reis gaan maken, zouden we nu toch al onderweg moeten zijn?

Czinczar.

Clane beet op zijn lip. Hij antwoordde niet onmiddellijk op deze brief, maar de komst ervan deed hem beseffen dat het de hoogste tijd werd een beslissing te nemen. Op z'n minst, dacht hij, zou ik opnieuw af kunnen dalen, om Marden nog eens een bezoek te brengen. Het was al donker toen hij in het dorp landde. Marden opende de deur met de tegenzin van iemand, die al wist wie zijn bezoeker was. Ik dacht dat je vertrokken was,' zei hij. Ik heb je een gunst te vragen,' zei Clane. Marden gluurde door een kier van de deur. 'We moeten proberen met de Riss tot een overeenkomst te komen,' zei Clane. 'Denk je dat iemand van jullie... ik bedoel iemand die toestemming heeft om aan boord van het Riss-schip te komen, een van onze afgezanten zou willen helpen de Riss te ontmoeten?' Marden lachte, alsof hij het een leuke grap vond. 'O ja, Guylan zal dat wel willen.' 'Guylan?' 'Toen hij hoorde van de vijandschap die tussen jullie en de Riss bestaat, was hij van mening dat er iets gedaan moest worden om jullie tot elkaar te brengen.' Uit Mardens toon viel op te maken, dat hij Guylan een beetje als een simpele ziel beschouwde. Hij besloot: Ik zal er morgenochtend met hem over praten.' 'Waarom nu niet?' drong Clane aan. Hij moest zijn ongeduld met geweld onderdrukken. 'Dit is een ernstige zaak, Marden. Als onze twee schepen elkaar ontmoeten, kan er een groot gevecht ontstaan. Zo laat op de avond is het nog niet. Kun je niet onmiddellijk contact met hem opnemen?' Hij probeerde zijn ongerustheid te verbergen. Er was een kans, dat Marden zou beseffen wat zijn werkelijke bedoelingen waren. Hij hoopte dat de ingewikkeldheid van zijn plannen, de mechanische aspecten ervan, het voor Marden te moeilijk maakten hem te doorgronden. Hij zag dat de man leek te aarzelen. 'Er is iets met je bedoelingen...' begon Marden. Hij schudde zijn hoofd. 'Jullie denken niet rechtlijnig.' Hij scheen tot zichzelf te praten. 'Die angst van jullie,' dacht hij hardop. Opnieuw voltooide hij zijn zin niet. 'Een ogenblikje,' zei hij. Hij verdween in het huis. Niet één, maar heel wat ogenblikjes gingen voorbij. Dan keerde hij terug naar de deur in gezelschap van een lange, magere man met een goedig gezicht. 'Dit is Guylan,' zei hij. 'Welterusten'. Hij sloot de deur. De strijd brandde los in de donkere uren voor het aanbreken van de dag. In de wapenkamer zat Clane in een stoel achterin het vertrek. Hij had daar een gunstige positie om alle beeldschermen tegelijk in het oog te kunnen houden. Hoog op het 'recht vooruit'-scherm was het Riss-schip duidelijk zichtbaar. Als een gigantische torpedo stond het afgetekend tegen de donkere hemel van Buitenland. Een hand raakte Clanes arm aan. Het was Guylan. Is het al tijd?' vroeg de Buitenlander ongerust. Clane aarzelde en keek naar de dertig vrijwilligers die buiten, in de corridor, stonden te wachten. Ze hadden urenlang geoefend en je mocht de spanning ook niet al te ver opvoeren. Zij hadden hun instructies. Alles wat hij te doen had was het teken geven. Er kwam een eind aan zijn aarzeling. 'In orde, Guylan,' zei hij. Hij keek niet naar hem om te zien hoe zijn reactie was, maar drukte op een knop, die een lamp op het controlepaneel voor de man die het moleculaire wapen bediende op deed flikkeren. De officier wachtte een ogenblik om het wapen zuiver te richten. Het wapen week geen fractie, toen hij vuurde. Een vuurflits raasde langs de gehele lengte van het vijandelijke slagschip. De uitwerking ging Clanes verwachting ver te boven. De vlammen laaiden hoog en helder op. De furie van het verwoestende vuur bracht de nacht tot leven en het land in de diepte weerkaatste de felrode gloed. Nog steeds werd hun vuren niet beantwoord. Clane wierp een blik in de richting van de corridor, waar de vrijwilligers hadden staan wachten. Die was nu leeg. Een schreeuw deed hem zijn blik weer op het Riss-schip richten. 'Het stort neer!' brulde iemand. Het viel, traag en majesteitelijk; het ene eind kwam omlaag, het andere ging omhoog. In de eerste vijf mijl van zijn val maakte het schip een volledige salto. Dan begon het sneller in het rond te tollen. De man die het scherm bediende waarop het neerstortende slagschip zichtbaar was, verloor het gedurende twee seconden uit het oog. Toen hij het schip weer in beeld kreeg was het al weer tien mijl dichter bij de grond en het viel nog steeds. Het raakte de bodem met een merkwaardig effect. De grond leek niet vast te zijn, maar gedroeg zich als een reusachtig moeras, waarin het schip zich tot een derde van zijn lengte boorde. Dat was hun enige aanwijzing over de verschrikkelijke klap waarmee het vijandelijke schip neergekomen was. De wapenofficieren juichten luidkeels. Clane zei niets, maar hij trilde over zijn hele lichaam. Massa-enthousiasme was iets waaraan hij, gezien zijn lichamelijke conditie, niet in staat was deel te nemen. Vanuit zijn ooghoeken zag hij naast zich iets bewegen. Hij draaide zich om. Het was Guylan. De Buitenlander had een gewonde uitdrukking op zijn gelaat. 'U speelde geen eerlijk spel,' zei hij, zodra hij zich verstaanbaar kon maken. 'Ik dacht dat dit een poging was om vriendschap te sluiten.' Het was een ogenblik om je schuldig te voelen; een ogenblik om te denken aan de idealen waarvan je afstand had gedaan. Clane schudde zijn hoofd. Het speet hem voor de Buitenlander, maar hij voelde zich niet geroepen zich te verontschuldigen. 'We moesten voorbereid zijn op een aanval,' zei hij. 'Je kunt geen risico's nemen met wezens die de Aardse steden bombardeerden.' 'Maar u was het, die aanviel,' protesteerde Guylan. 'De Riss hebben nog meer schepen,' antwoordde Clane diplomatiek. 'Ze hebben er duizenden. Wij hebben alleen dit ene.' Hij ging verder: 'Om hen zover te krijgen dat ze met ons praten, moeten we hen in een hoek drijven waar ze niet meer uitkomen.' 'Maar ze zijn allemaal dood,' zei Guylan op klaaglijke toon. 'De val moet iedereen aan boord gedood hebben.' Clane probeerde zijn gevoelens van triomf uit zijn stem te houden. 'Ze kwamen tamelijk hard op de grond neer,' gaf hij toe. Hij zag in, dat dit gepraat tot niets leidde. 'Luister, Guylan, dit is een dodelijke affaire en jij bekijkt alles vanuit een te bekrompen gezichtspunt. Wij willen in contact komen met de Riss. Maar tot op heden hebben zij ons de kans daartoe niet gegeven. Als je in mijn brein kijkt, zul je zien dat ik de waarheid spreek.' Na een ogenblik zei Guylan ongelukkig: 'Ik geloof wel, dat dat waar is. Maar ik besefte dat niet, voordat jullie dit deden. Ik las inderdaad iets in je gedachten, maar...' Clane kon wel iets van het dilemma van de ander begrijpen. Zijn leven lang had Guylan het als volkomen vanzelfsprekend aangenomen, dat hij wist wat er in het brein van andere mensen omging. Maar wat hij niet kon bevatten was dat dertig mannen, dertig vrijwilligers, die hij zelf door gebruik te maken van zijn geheime krachten aan boord van het Riss-schip 'geflitst' had, een gigantisch slagschip met tienduizenden machtige wezens aan boord konden aanvallen. Hij kon al evenmin bevatten dat dat kleine groepje mannen er in geslaagd was de verraderlijke boobytraps onschadelijk te maken, die de Riss geplaatst hadden om hun technische geheimen te beschermen voor het geval hun schip ooit in vijandelijke handen zou vallen. Het ontbrak Guylan en zijn landgenoten totaal aan wetenschappelijke kennis en dienovereenkomstig ging dit alles hun begrip ver te boven. Vandaar ook, dat hun gave gedachten te kunnen lezen onder deze omstandigheden tot niets diende. Clane zag, dat de man oprecht ontmoedigd was. Hij zei snel: 'Kom mee, Guylan, ik wil je iets laten zien.' 'Ik geloof dat ik beter naar huis kan gaan,' zei Guylan somber. 'Dit is belangrijk,' zei Clane. Hij trok zachtjes aan de ander zijn mouw. Guylan liet zich meevoeren naar de 'beschermingsmachine'. Clane wees op de hoofdschakelaar. 'Heb je gezien of een van onze mensen dit instrument uitschakelde, door deze knop om te draaien?' Hij draaide de schakelaar met een klik om. Guylan schudde zijn hoofd. 'Ik kan het mij niet herinneren.' Clane zei ernstig: 'We moeten ons daar zekerheid over verschaffen.' Hij legde uit hoe de 'beschermer' werkte, en dat elke Buitenlander die zich te dicht in de nabijheid van het neergestorte schip zou wagen zou worden gedood. 'Je moet je aan boord begeven, Guylan, en dat apparaat uitschakelen.' Guylan zei verbaasd: 'Is dat dat ding waarmee zij zich tegen mij en de anderen die aan boord mochten komen beschermden?' 'Dat is het. Het doodt alles en iedereen binnen een straal van twee en een halve mijl.' Guylan trok diepe rimpels in zijn voorhoofd. 'Waarom doodde het de mannen die ik aan boord bracht dan niet?' Clane slikte moeilijk. 'Guylan,' zei hij vriendelijk, 'heb je ooit een man levend zien verbranden?' 'Ik heb er wel eens over gehoord.' 'En stierf die man onmiddellijk?' 'Nee. Hij rende als een gek in het rond.' 'Precies,' zei Clane grimmig. 'Guylan, op het moment dat die vrijwilligers aan boord kwamen, vloog hun lichaam in brand. Maar ze stierven niet onmiddellijk. Ze gokten er op, die machine op tijd uit te kunnen schakelen.' Het werkte niet precies op die manier. Maar het was te moeilijk om uit te leggen wat er gebeurde met de stofwisseling van een menselijk wezen als de temperatuur van elke cel in zijn lichaam plotseling zestig graden steeg. De Buitenlander zei weinig op zijn gemak: 'Ik kan me beter haasten. Er zou iemand gewond kunnen raken.' Hij verdween. Het deed Clane bijna een luchtsprong maken. Het was voor het eerst, dat hij het vlak voor zijn ogen zag gebeuren en het bezorgde hem een akelig gevoel. Even plotseling stond Guylan weer naast hem. 'Ik heb hem uitgeschakeld,' zei hij. Hij leek erg opgelucht. Clane stak zijn hand uit. 'Guylan,' zei hij warm, 'ik wil je bedanken.' De Buitenlander schudde zijn hoofd. Hij had blijkbaar nagedacht. 'Nee,' zei hij, 'het was oneerlijk. Je hebt de Riss oneerlijk behandeld.' Zijn anders zo vriendelijke gezicht kreeg een koppige uitdrukking. 'Vraag me nooit meer om een gunst,' zei hij. 'In ieder geval toch bedankt.' Later dacht Clane: Eerst zal ik aan boord gaan om de kaarten te halen en dan... Hij moest vechten tegen de hevige opwinding die zich van hem meester maakte. Hij dacht na over het bericht dat hij nog voor het ontbijt aan Czinczar wilde verzenden. Plotseling kon hij zich niet langer bedwingen. Hij ging zitten en schreef met bevende hand:

 

Waarde Czinczar,

Je zult gelukkig zijn te vernemen, dat onze ontmoeting met het vijandelijke oorlogsschip succesvol is verlopen. Onze overwinning houdt in het buitmaken van het schip en de vernietiging van alle Riss die zich aan boord bevonden. Interessant is het te vermelden, dat de buitgemaakte kaarten aangeven, dat de meest dichtbijstaande Riss-ster inderdaad die is, welke door Marden werd aangewezen.

Clane.

Later bleek, dat de laatste zin van het bericht herschreven moest worden, voor het kon worden verzonden. De buitgemaakte kaarten wezen uit, dat Marden totaal niets afwist van de stand van de sterren. De Riss-ster bevond zich drie maanden van hen vandaan, maar precies in tegenovergestelde richting. Tegen de volgende avond was de Zonnester erheen op weg.

 

Achttien

 

De eerste kreet van de jongen drong zwak door de dikke panelen van de slaapkamerdeur tot Clanes oren door. De klank ervan bezorgde hem een schok. Hij had al bevolen de snelheid te verminderen tot i G. Nu begaf hij zich naar het laboratorium dat aan de regelkamer grensde, met de bedoeling te gaan werken. Maar een grote vermoeidheid kwam over hem. Voor het eerst besefte hij, hoe gespannen hij was geweest, hoe moe hij was. Hij ging op de bank liggen en sliep bijna onmiddellijk in. Het was ochtend, toen hij ontwaakte. Hij ging naar het appartement dat hij met Madelina deelde en op zijn verzoek toonde men hem de baby. Hij bekeek het kind aandachtig, zoekend of het mogelijk lichamelijke gelijkenissen met hem vertoonde. Maar niets wees er op dat het kind niet normaal was. Het verbijsterde hem. Niet voor het eerst voelde hij zoiets als teleurstelling. Hij wist zo weinig in een wereld waarin zoveel te weten viel. Hij vroeg zich af of er geestelijke overeenkomsten tussen hemzelf en het kind bestonden. Hij hoopte het vurig, want hij twijfelde niet aan zijn eigen grootheid. Zijn geschiedenis bewees dat hij scherpzinniger was dan ooit iemand anders geweest was. Hij begon zelfs te geloven dat hij meer dan een gewoon mens was. Behalve dan het feit dat het kind geen lichamelijke afwijkingen vertoonde, schonk het uiterlijk van de baby hem geen esthetische bevrediging. Het was een even lelijke baby als die andere baby’s, die hij helaas wel eens onder ogen had gekregen en hij wist dan ook niet wat hij hoorde, toen de hoofdverpleegster uitriep: 'O, wat een mooi kind!' Hij veronderstelde dat het dat later misschien zou kunnen worden, want Madelina was een buitengewoon knap meisje. En hij nam aan dat het normale uiterlijk van het kind bewees dat haar lichamelijke eigenschappen zouden gaan overheersen. Neerkijkend op het kind, dat na gebaad te zijn werd aangekleed, voelde hij zich bedroefd worden. Hij had zich zorgen gemaakt over de mogelijkheid dat het kind uiterlijke afwijkingen zou vertonen en hij was blij, dat dat niet het geval was. Maar hij kon zich nu al voorstellen, hoe de jongen zich zou schamen voor zijn vader. Er kwam een eind aan zijn gedachten, toen er een verpleegster uit de slaapkamer kwam, die hem zei dat Madelina was ontwaakt en dat zij naar hem vroeg. Hij trof haar opgewekt en vol plannen aan. 'Weet je,' zei ze, 'ik heb me nooit eerder gerealiseerd wat een fantastische, zorgzame mensen wij hier om ons heen hebben. De vrouwen zijn werkelijk geweldig voor mij geweest.' Terwijl zij sprak keek hij haar peinzend aan. Gedurende de lange reis had Madelina een belangrijke psychologische verandering ondergaan. Er had een incident plaatsgevonden: een van Lilidels moordenaars was er in geslaagd vermomd als soldaat aan boord te komen. De aspirant-moordenaar had nooit geweten hoe hopeloos zijn taak was. Bij de nadering van hun appartement had hij het alarm in werking gesteld en Clane had Madelina welbewust getuige laten zijn van zijn sterven. De wanhopige wil van de man om te blijven leven had haar verschrikkelijk aangegrepen en nadien had zij nooit meer over de dood gesproken als iets dat haar onverschillig liet. Hij luisterde naar haar, blij over de verandering die zich bij haar voltrokken had. Ze liet zich in lovende woorden over verscheidene van de bedienden uit, toen zij zichzelf plotseling onderbrak: 'O... dat vergat ik bijna. Weet je nog hoe moeilijk we het vonden een naam voor hem te bedenken? Wel, ik heb er van gedroomd. Braden! We noemen hem Braden. Denk daar eens een minuutje over na: Braden Linn.' Na een korte aarzeling ging Clane met de naam akkoord. De eerste naam van een kind moest heel persoonlijk zijn, om hem te onderscheiden van anderen. De eerste naam zou gevolgd worden door een hele reeks namen, om de beroemde mannen in beide families te eren. Dit geven van familienamen was een oud gebruik, waar hij van harte mee instemde. Het herinnerde de drager van de namen aan de geschiedenis van zijn geslacht. Het betekende de voortzetting van het geslacht en het gaf de trotse bezitter van de naam het gevoel ergens toe te behoren. Het schonk hem de wil, dat wat hij deed even goed of zelfs beter dan zijn naamgenoot te doen. Zelfs hij, die zoveel lichamelijke redenen had om niet dat gevoel te hebben dat hij erbij hoorde, voelde de druk, die in het uur van zijn doop met die vele namen op zijn schouders was gelegd. De baby kreeg de namen Braden Jerrin Garlan Joquin Dold Corgay. Het was twee weken na de geboorte, dat de Zonnester zijn tweede bestemming in de ruimte bereikte. Vastbesloten betrad Clane de conferentiekamer. Er was nu geen tijd voor interne conflicten. In de duisternis recht voor hen uit doemde reeds een stralende, vijandelijke planeet op. Het werd tijd om zich gereed te maken voor actie. Eerst hield hij zijn voorbereide toespraak, de nadruk leggende op de waarde van moed. Terwijl hij sprak, keek hij naar de luisterende mannen, speurend naar cynische blikken. Toch verwachtte hij die niet. Dit waren ernstige mannen, zich bewust van de betekenis van hun opdracht. Sommigen, zag hij, waren verbaasd over de kern van zijn betoog. Er was een tijd geweest, dat ook hij nauwelijks kans gezien had zijn ongeduld te bedwingen. Nu niet meer. Met een groot doel voor ogen was het de taak van een leider emoties op te wekken; om tot uiteindelijk succes te geraken was het nodig het smeulende vuur in de harten van je mannen hoog te doen oplaaien. In het verleden had hij het als vanzelfsprekend aangenomen dat soldaten moedig waren. Dat waren ze, maar alleen als zij er aan herinnerd werden. En zelfs dan was er op stafniveau nog wel een individueel verzet. Na zijn woorden over moed begon hij zijn bedoelingen uit te leggen. Hij was daar nog niet ver mee, toen hij de eerste reacties bespeurde. De officieren, van Linn zowel als barbaren, verbleekten. Alleen Czinczar fronste nadenkend zijn wenkbrauwen en zijn half toegeknepen ogen kregen iets berekenends. 'Maar Uwe Excellentie,' protesteerde een van de Linn-officieren, 'dit is een grote Riss-planeet. Zij hebben honderden schepen tegen wij één.' Clane bleef rustig. Het was een feit, dat alleen hijzelf Ín staat was de situatie in haar geheel te kunnen overzien. 'Mijne heren,' zei hij vriendelijk, 'ik hoop dat wij het er allen mee eens zijn, dat dit schip en zij die zich aan boord bevinden, binnen de grenzen van het redelijke bereid zullen moeten zijn de nodige risico's te nemen.' 'Zeker, maar dit is waanzin.' Het was Generaal Marak die gesproken had, nu Clanes privé secretaris. 'Zodra zij ons ontdekken...' Hij zweeg plotseling, alsof er een nieuwe gedachte bij hem opkwam. Hij zei: 'Of verwacht u, dat wij niet ontdekt zullen worden?' Clane glimlachte. 'We zullen er voor zorgen, dat we wel degelijk opgemerkt worden. Mijn plan is het grootste deel van het...' - hij aarzelde en beet op zijn lip; hij zou bijna gezegd hebben 'barbaarse', dan ging hij verder - '...Europese leger aan land te zetten om een bruggenhoofd te vestigen.' Bijna iedereen in het vertrek verbleekte en de barbaarse officieren keken of ze plotseling doodziek werden. Opnieuw vormde Czinczar een uitzondering. Clane was zich er van bewust, dat de barbarenleider hem met schitterende ogen, waarin het licht van begrip reeds begon te dagen, aan stond te kijken. Clane stond op. 'Heren,' zei hij berispend, 'door al te veel blijk te geven van uw ontsteltenis zult u uw soldaten angst aanjagen. Onze benadering van het probleem is terdege overdacht. Ruimteschepen worden niet vernietigd in de ruimte. Zij kunnen zelfs geen contact met elkaar houden wanneer zij bondgenoten zijn en elke mogelijke inspanning doen dicht bij elkaar te blijven. U kunt er van overtuigd zijn, dat de Riss geen contact met ons op zullen nemen, zolang wij in beweging blijven. En wat de landing betreft; het is een van de oudste waarheden in de militaire geschiedenis, dat een bruggenhoofd altijd gevestigd en enige tijd gehouden kan worden. En niemand heeft ooit een methode uitgedacht om een vijand er van te weerhouden ergens op een planeet een landing uit te voeren.' Hij onderbrak zichzelf en zei: 'Genoeg geargumenteerd. We kennen nu ons doel. We komen nu aan iets belangrijkers ; de ingewikkelde details van hoe dat doel te bereiken.' Hij legde hun zijn plannen voor en besloot, voor hij de gelegenheid tot discussie opende: 'We zullen zekere risico's moeten nemen, die in het plan zijn opgenomen. We moeten ons er van bewust zijn, dat wij offers zullen moeten brengen. Maar naar mijn mening is geen plan aanvaardbaar als het niet de hoop schenkt, dat een groot deel van ons bruggenhoofdleger gespaard kan blijven.' Czinczar was de eerste die opstond. 'Wat,' vroeg hij, 'is het doel van die landing?' 'De bedoeling is te zien hoe zij hierop reageren; hoe sterk hun reactie is. Hoe zij aanvallen. Welke wapens zij gebruiken. In het kort komt het hierop neer: we willen zien hoe de Riss denken hun planeet te verdedigen.' 'Is het niet mogelijk,' vroeg Czinczar, 'dat dit alles bekend was aan de mensen die vroeger de grote oorlog tussen de Riss en de mens uitvochten?' 'Misschien.' Clane aarzelde. Hij was er niet zeker van of dit wel het juiste moment was om zijn eigen oordeel over die oorlog uit het verleden en hoe die gevoerd werd uit te spreken. Hij besloot dat het dat niet was. Hij antwoordde: 'Ik vond geen boeken over die oorlog, dus kan ik je vraag niet beantwoorden.' Czinczar keek hem enkele ogenblikken strak aan en besloot dan: 'Natuurlijk ben ik het eens met die landing. Luister naar mijn idee...' Er ontstond een levendige discussie, maar tegen de landing zelf werden geen bezwaren meer geuit.

 

Negentien

 

Ze kwamen neer op de uitgedroogde, heuvelachtige bodem van wat een dode zee moest zijn. Hier en daar rezen rotsformaties op uit het woeste, verlaten terrein en een naargeestiger omgeving was nauwelijks te bedenken. De wind was in de ochtenduren koud en snijdend, maar tegen het middaguur was de hitte nauwelijks meer te verdragen. Mopperend zetten de mannen hun tenten op. Clane was zich er van bewust dat er heel wat vloeken in zijn richting werden gezonden, toen hij op een hoogte van nauwelijks meer dan een meter in zijn patrouillescheepje over het terrein vloog. En zeker zo'n keer of twaalf hoorde hij, als hij laag over een heuveltop scheerde om weer in de volgende vallei neer te duiken, bomen van kerels, waarop hij in elke veldslag zou kunnen rekenen, angstige opmerkingen maken. Zo nu en dan landde hij om de 'beschermers' en de moleculaire wapens, die hij bevolen had op te stellen, te inspecteren. De 'beschermers' waren dezelfde instrumenten die elke man aan boord van de Linn-oorlogsschepen gedood hadden tijdens de aanval die er toe geleid had, dat hij de Zonnester buit had kunnen maken. De moleculaire wapens hadden grote gaten gebrand in de romp van het tweede Riss-schip. Hij overtuigde zich ervan dat de wapens op het grootste vernietigingsbereik stonden ingesteld en vloog dan weer verder. Tenslotte bereikte hij Czinczar, die naar de wazige horizon stond te staren. De barbaar was weinig spraakzaam. Clane wendde zich tot hem en gaf hem zijn laatste instructies. 'Zend verkenningseenheden uit. Als er gevangenen gemaakt zijn, meld mij dat dan onmiddellijk.' Czinczar wreef langs zijn kin. 'Veronderstel dat zij atoombommen op ons laten vallen.' Clane gaf niet onmiddellijk antwoord. Vanwaar hij stond, op de helling van een heuvel, kon hij sommige tenten zien. De meeste stonden verscholen in de holten tussen de grillige rotsformaties. Maar hier en daar kon hij ze zien staan, in onregelmatige linies, tot aan de horizon en ver daar voorbij, tot op dertig mijl in elke richting vanaf de plaats waar hij stond. Een atoombom zou iedereen in zijn onmiddellijke omgeving ogenblikkelijk doden. Verder weg zou de enorme luchtdruk elke tent tegen de grond sleuren; de glinsterende rotsen zouden de dodelijke straling weerkaatsen, maar buiten de kern van de explosie zouden alleen die mannen, die direct aan de straling waren blootgesteld gedood worden. Zo zou het gaan als de bom op de grond zou exploderen. Maar als hij in de lucht explodeerde, als de automatische controle van de moleculaire wapens de bom bijvoorbeeld dwong op een hoogte van twintig mijl te exploderen, zou het effect heel anders zijn. Maar op twintig mijl zou de druk niet al te dodelijk zijn, zeker niet waar de mannen de opdracht hadden gekregen zich met hun tenten tussen de rotsen in te graven. Twee van elke vier mannen hadden de opdracht steeds in hun hol in de rotsen te blijven, terwijl twee anderen op wacht stonden. Zodra zich een Riss-luchtschip boven hen zou vertonen, moesten zij zo snel mogelijk eveneens dekking in het rotshol zoeken. 'Als zij één bom op ons gooien,' zei Clane, 'laten wij er twee op hun steden vallen.' Zijn uiterlijke koelheid was in strijd met zijn innerlijke opwinding. Hij lachte zacht en zei: 'Nee, mijn vriend, ik begin het probleem van twee elkaar vijandige beschavingen in dit reusachtige universum te begrijpen. Voor de Riss en de mens met elkaar in botsing kwamen, was van een dergelijk probleem geen sprake. Geen planeet kan worden verdedigd. Alle planeten kunnen aangevallen worden; iedereen is sterfelijk en hier, op een van hun eigen thuisplaneten, hebben wij het minste te verliezen.' Hij stak zijn hand uit. 'Ik wens je alle geluk, Grote Czinczar. Ik weet zeker dat je je werk zoals gebruikelijk grondig zult doen.' Czinczar keek verscheidene seconden naar die uitgestoken hand en schudde hem dan. 'Je kunt op mij rekenen,' zei hij. Hij aarzelde even en zei dan langzaam: 'Het spijt me, dat ik je de bol niet gaf.' Deze openlijke bekentenis schokte Clane. Het verlies van de bol had een ramp betekend. Alleen de verschrikkelijke wilskracht van de barbarenleider had hem er tenslotte van weerhouden hem tot een bekentenis te dwingen. En hij had zich op dat moment gerealiseerd, dat hij een man als Czinczar nodig zou kunnen hebben. Hij kon zichzelf er niet toe krijgen te zeggen, dat het er niet toe deed. De bekentenis hield in dat de bol ergens op Aarde beschikbaar was en dus zei hij niets. Terug aan boord van de Zonnester leidde hij de besturing van het schip vanuit de wapenkamer. Een dozijn mannen stond achter hem, kijkend naar de verschillende beeldschermen, gereed om hem attent te maken op een bijzonderheid die hemzelf zou kunnen ontgaan. Ze kruisten over steden, die zich merendeels in de berggebieden bevonden, en het duurde niet lang, of zij ontdekten dat die geëvacueerd werden. Eindeloze stromen kleine vaartuigen verlieten de drukke metropolen, laadden hun vluchtelingenvracht uit en keerden weer terug om anderen op te halen. Het beeld verwekte grote hilariteit onder de officieren. 'Bij alle atoomgoden!' riep een van hen uit, 'we hebben de ratten uit hun holen verjaagd. Ze gaan voor ons op de loop.' Iemand drong aan: 'Laten we een paar bommen op ze laten vallen, dan kunnen we ze nog harder zien rennen.' Clane zei niets. Hij schudde alleen heel even zijn hoofd. Hij verbaasde zich niet over hun giftige haatgevoelens. Twee dagen lang had hij gevoeld en gezien hoe die haat overal om hem heen toenam en niets wees erop, dat die nu af zou gaan nemen. 'Die haatgevoelens moeten verdwijnen,' zei hij tot zichzelf. 'Daar moet ik voor zorgen.' Maar dat was voor later. Gedurende deze twee dagen ontving hij zo nu en dan radioberichten van Czinczar. Verkenningspatrouilles waren er op uitgestuurd. Zo luidde het eerste bericht. Ongeveer de helft daarvan was teruggekeerd, toen de tweede boodschap hem bereikte. 'Het lijkt erop,' meldde Czinczar, 'dat een leger bezig is zich rond ons samen te trekken. Aan alle kanten heerst grote activiteit. Onze verkenningsvaartuigen zijn vliegend op een hoogte van ongeveer achttien mijl door grondartillerie onder vuur genomen en verscheidene ervan zijn naar de grond gehaald. Tot nu toe is er vanuit de lucht nog geen aanval op een van onze machines gedaan. Het lijkt erop, alsof zij bezig zijn ons in te sluiten. Tot nu toe hebben onze mannen nog geen gevangenen gemaakt.' Het derde bericht was kort. 'Enige activiteit in de lucht. Geen gevangenen. Zullen we proberen een van hun kampen binnen te dringen?' Clanes antwoord hierop was: 'Nee.' Gezien van grote hoogte fascineerde het probleem van de Riss-planeet hem. Het leek duidelijk, dat er een hevige botsing op handen was. In overweging nemend hoeveel Riss op die planeet daar beneden aanwezig waren, viel het moeilijk te begrijpen dat er tot nu toe nog niet één gevangen genomen was. Toen hij op de derde dag over een andere stad vloog, en zag dat die nog steeds vluchtelingen uitbraakte, overwoog hij een mogelijkheid: zend een patrouillevaartuig uit. Onderschep een vluchtelingenvaartuig; schiet de machine neer en neem hen, die zich aan boord bevinden, gevangen. Na enig nadenken verwierp hij dat idee. In de eerste plaats bewogen de Riss-vaartuigen zich langs vaste wegen. Dat zou er op kunnen wijzen, dat er overal langs de route 'beschermers' stonden opgesteld. En geen menselijk wezen mocht er op hopen, door die dodelijke linie heen te breken. Dat was ook de reden dat hij weigerde Czinczars voorstel om verkenners naar een vijandelijk kamp te sturen, in overweging te nemen. Het kamp zou op dezelfde wijze beschermd zijn. Natuurlijk was het riskeren van een paar mensenlevens niet zo belangrijk. Maar er was een andere reden, die hem ertoe deed besluiten het gevaar niet op te zoeken. Hij wenste reacties van de zijde van de Riss. Zij waren het, die tegen de indringers op zouden moeten rukken. En uit de wijze waarop zij aanvielen zou moeten blijken wat zij vreesden. Derhalve luidde zijn advies aan Czinczar op deze derde dag nog steeds: 'Wacht af en volg de ontwikkelingen.' Gedurende de nacht deden zich geen onverwachte ontwikkelingen voor. Halverwege de ochtend nam Clane waar, dat nog slechts nu en dan een voertuig met vluchtelingen de stad verliet. Hij kon zich de grote opluchting van de bevolking goed voorstellen. Waarschijnlijk geloofden zij, dat zij de eerste fase van de strijd gewonnen hadden; mogelijk beschouwden zij hun aanvallers als dwazen, omdat die niet geprofiteerd hadden van het voordeel dat zij hadden gehad. Ze moesten maar denken wat ze wilden. Ze hadden zich nu verspreid en in veiligheid gebracht en moesten nu gereed zijn voor de tweede fase. Zijn analyse bleek juist te zijn. Die namiddag, kort voor het invallen van de duisternis, zond Czinczar hem het lang verwachte bericht: 'Gevangene gemaakt. Wanneer komt u naar beneden?' Clane antwoordde: 'Morgen!' De rest van de dag en een deel van de nacht bracht hij door met het overwegen van de mogelijkheden. Tegen middernacht had hij zijn plannen gereed. Op dat uur richtte hij het woord tot een groep van honderd kapiteins. Het was een korte, krachtige toespraak. Toen hij uitgesproken was zagen de mannen bleek, maar zij juichten hem uitbundig toe. Er werden vragen gesteld en een van hen vroeg: 'Uwe Excellentie, hebben wij goed begrepen dat u voornemens bent morgen naar de planeet af te dalen?' Clane aarzelde even en knikte dan. De man zei ernstig: Ik weet zeker, dat ik uit naam van al mijn collega's spreek, als ik u zeg: bedenk u. Gedurende de laatste lange maanden hebben wij onder elkaar veel over dit alles gepraat en het is naar onze mening zo, dat het leven van iedereen aan boord van dit schip afhangt van het feit dat u in leven blijft. Nooit eerder was een grote expeditie zo volkomen afhankelijk van de kennis en het leiderschap van één man.' Clane boog. 'Dank u. Ik zal proberen het in mij gestelde vertrouwen waardig te zijn.' Hij schudde zijn hoofd. 'Maar wat uw voorstel betreft: ik moet dat verwerpen. Ik voel dat het absoluut noodzakelijk is, dat de gevangene wordt ondervraagd. Waarom ik dat persoonlijk moet doen? Omdat ik op Aarde sectie verricht heb op het lijk van een van deze wezens. Ik ben waarschijnlijk de enige, die genoeg van hen afweet om enige betekenis aan dit onderhoud te geven.' 'En hoe staat het met Czinczar?' vroeg de man. 'Wij hebben genoeg over hem gehoord om te weten hoe sluw en scherpzinnig hij is.' Clane lachte grimmig. 'Ik vrees, dat Czinczar bij het onderhoud aanwezig zal zijn.' Hij onderbrak zichzelf en zei: 'Het spijt mij, heren, maar we moeten een eind maken aan dit gesprek. Soms moet een commandant bereid zijn even grote risico's te lopen als zijn soldaten.' Zijn opmerking werd met juichkreten begroet en toen de bijeenkomst een paar minuten later opgebroken werd, verkeerde iedereen in een opperbest humeur. 'Het bevalt mij niet,' zei Czinczar. De waarheid was, dat het Clane ook niet beviel. Hij zat in een stoel en nam de gevangene aandachtig op. 'Laat ons er nog even over denken,' zei hij langzaam. De Riss stond trots - althans die indruk wekte hij - voor zijn menselijke ondervragers. Clane aanschouwde hem lang en aandachtig, zonder zich te haasten, zich bewust van een aantal mogelijkheden. De Riss stond ongeveer een meter of vier bij hem vandaan. Als een reus torende hij hoog boven de toch ook lang niet kleine barbaarse soldaten uit en theoretisch gesproken zou hij naar voren kunnen springen en hen aan stukken scheuren, voor hij zelf onder een massale aanval zou bezwijken. Het was geen punt dat je al te ernstig moest nemen, maar je moest toch wel terdege rekening houden met de mogelijkheid. Heimelijk bracht Clane de energiestaaf in een betere positie om zich te kunnen verdedigen. Czinczar zei: 'Het was een beetje al te opvallend. De mannen waren natuurlijk opgetogen over het feit dat zij hem gevangen hadden genomen, maar vanzelfsprekend stelde ik hen de nodige vragen. En ik twijfel er niet aan, of hij was er bewust op uit zich gevangen te laten nemen.' Clane aanvaardde zijn mening. Het was een voorbeeld van de waakzaamheid die hij verwachtte van de briljante barbaarse aanvoerder. Bovendien was het die mogelijkheid, die hem zoveel voorzorgsmaatregelen had doen nemen. Theoretisch zouden al die voorzorgen overbodig kunnen blijken te zijn. Omgekeerd, als zijn wantrouwen gerechtvaardigd zou blijken te zijn, zouden die voorzorgen nauwelijks iets te betekenen hebben. Clane haalde een notitieblok te voorschijn en begon te tekenen. Hij was geen kunstenaar, maar even later overhandigde hij de ruwe schets aan een lid van zijn staf, die dat wel was. De man bestudeerde de tekening, prikte een stuk papier op een tekenbord vast en begon met snelle zekere lijnen te schetsen. Toen de tekening klaar was beduidde Clane de man dat hij de tekening aan de Riss moest geven. Het reusachtige, monsterlijke wezen nam de tekening met plank en al van hem aan. Terwijl hij de schets bekeek maakte een zekere opwinding zich van hem meester en zijn gerimpelde huid begon te trekken en te rillen. Hem aandachtig opnemend kon Clane niet zeggen, of dit tekenen van waardering of van afkeuring waren. De Riss bleef de tekening bestuderen en tenslotte tastte hij in een van de vele plooien van zijn huid en haalde een groot potlood te voorschijn. Hij draaide het vel papier dat de tekenaar gebruikt had om en begon op de blanke zijde ervan iets te tekenen. Toen de Riss klaar was, was het Czinczar die naar voren stapte om de tekening van hem aan te nemen. Het was blijkbaar niet zijn bedoeling de tekening nader te bekijken, want hij liep er mee naar Clane, zonder een blik op het papier te werpen. Toen hij de tekening aan Clane overhandigde boog hij zich, met zijn rug naar de Riss staand, naar Clane over en fluisterde: 'Uwe Excellentie, beseft u wel dat de beide leiders van deze expeditie zich hier samen op deze plaats bevinden?' Clane knikte.

 

Twintig

 

Uit de hoek van één oog ving Clane hoog aan de hemel een fel schitterende lichtflits op. Hij keek snel om zich heen, om te zien of een van de anderen het opgemerkt had. Een van de barbaarse officieren rekte zijn hals, maar zijn gezicht vertoonde een onzekere uitdrukking. Hij keek alsof hij er niet zeker van was of hij iets van betekenis had gezien. Clane, die zo was gaan zitten dat hij behalve naar andere dingen ook zo onopvallend mogelijk naar boven kon kijken, liet zich terug achterover vallen in zijn stoel. Hij wachtte gespannen op de volgende flits. Die kwam nog onverwacht, nu bijna recht boven hem, wat hem enigszins verontrustte. Maar nog verried zijn uiterlijk niets. Deze keer scheen niemand de flits te hebben opgemerkt. Clane aarzelde even en beantwoordde dan Czinczars vraag met een wedervraag: 'Wat,' vroeg hij, Verwacht je eigenlijk?' De barbarenleider moest de ondertoon van opwinding in zijn stem bespeurd hebben. Hij keek Clane scherp aan en zei langzaam: 'Een Riss heeft zich gevangen laten nemen. Hij moet daar een bedoeling mee gehad hebben. En die bedoeling zou heel goed kunnen zijn, de achter hem staande legers de kans te geven op een bepaalde tijd en plaats aan te vallen. En waarom zou dat niet zijn op het tijdstip waarop de topleiders van deze expeditie het druk hebben met het ondervragen van een gevangene?' Clane zei: 'Denk jij dan, dat hij in staat is vast te stellen welke hoge rang wij bekleden?' Zijn stem bleef kalm. Hij had een derde lichtflits hoog aan de hemel waargenomen. 'Hij kan twee en twee bij elkaar optellen,' zei Czinczar. De barbaar begon kwaad te worden. Hij scheen zich er van bewust te worden dat hij slechts gedeeltelijk begreep wat er hier aan de hand was. 'En vergeet niet wat Marden vertelde over hun communicatie met de Riss. Dat wijst er op, dat zij gedachten kunnen lezen. Bovendien...', hij werd plotseling sarcastisch, 'voor de eerste keer gedurende onze samenwerking gedraag je je als een potentaat. Jij bent de enige hier die zit. Dat is tamelijk ongebruikelijk, in aanwezigheid van anderen. En voor zover ik weet, heb je je voor het eerst van je leven in het galagewaad van een tempelpriester gehuld. Wat probeer je te doen... wil je dat zij gaan beseffen wie je bent?' 'Ja,' zei Clane. Hij had zachtjes gesproken en lachte dan opeens luid. 'Czinczar,' zei hij, nu weer ernstig, 'dit is bedoeld om iets te testen, dat ik zag tijdens de aanval op het Riss-slagschip op Buitenland.' 'Wat zag je?' vroeg Czinczar. 'Ons moleculaire wapen bewees veel krachtiger te zijn dan ik mij voor had kunnen stellen. Het hielp ons niet werkelijk het andere schip te vernietigen - ik gebruikte het meer met de bedoeling hun aandacht te trekken - maar waar het doel trof, brandde het zich meer dan een voet diep Ín de buitenwand van het schip. Nadien ontdekte ik, dat het een bereik van ongeveer twintig mijl had en dat het aan boord van het schip met een automatische richtinstallatie gesynchroniseerd was.' Hij liet zijn gelijkmatige tanden zien en lachte grimmig. 'Czinczar,' zei hij, 'dit gehele gebied wordt beschermd door moleculaire wapens, die met feilloze precisie over een afstand van bijna twintig mijl een atoombom uit de hemel branden.' Het krachtige gezicht van de barbarenleider keek hem niet begrijpend aan. 'Bedoel je, dat ze op die afstand tot ontploffing kunnen worden gebracht?' 'Nee... ze worden verbrand. Er volgt geen nucleaire explosie; er vindt alleen een moleculaire omvorming tot gas plaats. De bom, die maar klein is, wordt volledig verpulverd ; het gas wordt door de luchtstromingen meegevoerd en de radioactiviteit wordt over honderden vierkante mijlen verspreid.' Hij verwachtte een krachtige reactie. En hij had zich niet vergist. Czinczar zei met nauwelijks onderdrukte opwinding: 'Heer Clane... dit is verschrikkelijk. Al die maanden hebben we dit opmerkelijke verdedigingswapen aan boord gehad, zonder het te weten.' Hij zweeg. Dan zei hij, langzamer nu: Ik neem niet aan, zoals ik deed met de Chlorodel, dat wij hiermee het antwoord hebben gevonden op wat wij zochten. Een groot schip, gelijk aan het onze, zou over een linie van dergelijke wapens vliegend zwaar beschadigd worden, maar niet volledig verwoest; het zou laag genoeg kunnen komen om ons te verdelgen. Wat is ons antwoord daarop? Ingraven?' 'En wel zo snel als we kunnen,' zei Clane. 'We duiken in de grotten die jouw mannen hebben gegraven en kruipen weg onder een paar meter rots.' Czinczar trok opnieuw diepe rimpels in zijn voorhoofd. 'Maar dit alles verklaart nog niet het waarom van het spelletje, dat je met onze gevangene speelt. Probeer je hen tot een aanval te dwingen?' Clane zei rustig: 'De aanval is ongeveer vijf minuten geleden ingezet.' Na dit gezegd te hebben bracht hij de tekening, die de Riss gemaakt had omhoog en deed alsof hij die aandachtig bestudeerde. Om hen heen bereikte de golf van opwinding zijn hoogtepunt. De mannen schreeuwden elkaar toe en de echo's van hun stemmen rolden tussen de rotsen en werden verder weg door anderen opgevangen en doorgegeven. Gedurende die hele periode van opwinding deed Clane alsof hij alleen maar oog had voor de tekening. Maar in werkelijkheid deed hij niets anders dan de gevangen genomen Riss in het oog houden. De bewakers waren het vreemde wezen vergeten. Ze staarden, hun hals rekkend, naar de hemel, waar de lichtflitsen veelvuldiger werden. Clane zou hen met één woord terug hebben kunnen roepen naar hun plicht. Maar hij besloot niets te zeggen. De vraag was: hoe zou het monsterlijke wezen reageren, als het zou beseffen dat de atoomaanval een volslagen fiasco was geworden? Nog een paar seconden bewaarde het vreemde monster zijn kalme, trotse houding. Dan gooide de Riss zijn hoofd in de nek en keek dreigend omhoog. Het duurde minder dan een halve minuut. Abrupt kwam zijn blik weer omlaag en hij keek snel om zich heen. Een onderdeel van een seconde ving zijn snelle blik die van Clane op, die even met zijn ogen knipperde, maar zijn blik niet afwendde. Zijn gebogen hoofd suggereerde dat hij verdiept was in de tekening; het even knipperen van zijn oogleden verried in dat korte ogenblik, dat zijn blik hoger gericht was. Maar de ogen van de Riss gleden langs hem heen en de gevangene maakte zijn eerste doelbewuste beweging. Hij tastte in de diepe plooien van zijn huid en stond op het punt iets te voorschijn te halen. De beweging stopte toen Clane met ingehouden adem siste: 'Doe het niet. Blijf in leven. Ik weet, dat je jezelf opofferde door hierheen te komen, maar dat is niet nodig. Het dient geen enkel doel. Blijf leven en luister naar wat ik te zeggen heb.' Hij verwachtte er niet veel van. Telepathisch contact tussen een vreemd wezen, dat gedachten kon lezen en een menselijk wezen, dat dat niet kon, zou moeilijk tot stand te brengen zijn. Ondanks dat, hoewel hij zijn blik niet direct op de Riss gericht hield, zag hij dat het wezen nog steeds aarzelde. Luider nu, maar nog steeds binnensmonds, zei Clane: 'Denk aan de tekening. Ik weet nog steeds niet welke je reactie was - ik had geen tijd om te kijken - maar ik vermoed, dat die negatief was. Denk er nog eens over na. Een eerste oordeel hoeft niet noodzakelijk het beste te zijn. Vijfduizend jaar geleden vernietigden de Riss en de mens elkaar bijna. En nu zijn de Riss met acties begonnen die de oude strijd weer zullen doen herleven. Tot nu toe hebben wij nog geen enkele bom laten vallen, noch hebben wij van andere wapens gebruikgemaakt. Dat was welbewust. Dat was bedoeld om aan te tonen, dat de menselijke wezens deze keer een andere oplossing wensen. Vertel je volk maar, dat wij als vrienden gekomen zijn.' Nog steeds viel niet te voorspellen hoe de reactie zou zijn. De Riss stond nog steeds in dezelfde houding, een 'hand' verborgen in de plooien van zijn huid. Clane onderschatte de mogelijkheden niet. Toen hij op Aarde sectie had verricht op de gedode Riss, had hij genoeg huidzakken ontdekt die groot genoeg waren om er een energiestaaf in te verbergen. Hij had Czinczar daarvoor gewaarschuwd en hem gezegd op zijn hoede te zijn, maar hij had hem ook gevraagd de gevangene niet te fouilleren. Belangrijk was, dat de Riss zich vrij voelde om te handelen. Naast hem staand zei Czinczar gesmoord: 'Uwe Excellentie, ik geloof dat onze gevangene zich vreselijk staat op te winden en dat het direct tot een heftige uitbarsting komt. Ik heb hem voortdurend in het oog gehouden.' Er was tenminste nog iemand anders, die het gevaar niet uit het oog verloren had. Voor Clane iets kon zeggen ging Czinczar op scherpe toon verder: 'Uwe Excellentie, ik moet er op aandringen dat u geen risico's neemt. Dood hem, voor hij de een of andere verrassing te voorschijn tovert.' 'Nee,' zei Clane. Zijn stem klonk rustig, alsof hij een salonpraatje maakte. Ik ben van plan hem een patrouillevaartuig te geven en hem te laten ontsnappen. Ik hoop dat hij het accepteert. De keus is aan hem.' Terwijl hij sprak hief hij voor het eerst zijn hoofd op en keek de Riss recht aan. De grote, glinsterende ogen van het schepsel staarden hem aan. Er leek weinig twijfel over te bestaan, dat hij wist wat er van hem verwacht werd. De strijd tegen zijn wil om te leven en het geloof, dat hem ertoe had gebracht zich vrijwillig op te offeren, was vreselijk om te zien. Elke vezel van zijn lichaam leek zichtbaar te verstijven. Er kwam niet onmiddellijk verandering in die met spanning geladen situatie. De Riss stond op een rotsrichel en keek op naar Clane en Czinczar, die op een hoger gelegen deel van de ruwe berghelling stonden. Ver achter de Riss waren de tussen de rotsen gelegen tenten van de barbaren gedeeltelijk zichtbaar, zich uitstrekkend zover het oog reikte. Met het verstrijken van de tijd voelde Clane zich geleidelijk aan ontspannen. Hij zei tegen Czinczar: 'Ik zou graag willen weten wat hij op papier gezet heeft in antwoord op de tekening die ik voor hem heb laten maken. Wil jij dat eens bekijken, terwijl ik hem in het oog houd? Ik denk dat je eerst mijn tekening zult moeten bekijken om zijn antwoord te kunnen begrijpen.' Hoewel hij dat niet met zoveel woorden gezegd had, was hij ook geïnteresseerd in de reactie van de barbaar zelf. Zonder zijn blik van de Riss af te wenden hield hij het tekenbord omhoog. Czinczar nam het van hem aan en zei: Ik kijk naar je tekening. Er staan drie planeten op. Eén ervan is geheel gearceerd. Eén is volkomen blank en op de derde zijn de berggebieden gearceerd en zijn de lagere heuvels en vlakke gebieden blank. Heb ik het goed, en stelt deze tekening inderdaad een aantal planeten voor?' 'Ja,' zei Clane. Hij wachtte. Na een poosje zei Czinczar: 'Onderaan het vel zie ik een menselijke gestalte met daar tegenover een witte rechthoek, en daaronder de afbeelding van een Riss, met daar tegenover een gearceerde rechthoek.' 'Dat is het verklarend onderschrift,' zei Clane. Er volgde een lang zwijgen. Langer dan Clane verwacht had van een zo scherpzinnig man als Czinczar. En toch, bij nader inzien, was hij niet zo verbaasd. Het was een kwestie van instelling en geloof. Het vereiste veel, een volkomen nieuwe zienswijze te aanvaarden. En de reactie die tenslotte kwam verraste hem allerminst. 'Maar dit is belachelijk,' zei Czinczar woedend. 'Is het werkelijk je bedoeling dat Riss en menselijke wezens samen op een van deze drie planeten moeten leven?' 'Het is maar een idee,' zei Clane. Hij deed geen verdere poging zijn gedachte te rechtvaardigen. Vijftig eeuwen geleden waren Mens en Riss niet bereid geweest naast elkaar te leven. Hun geestelijke houding was een van de weinige dingen geweest, die een ware vernietigingsoorlog overleefd hadden. Hij wachtte. Toen de barbaar opnieuw sprak had zijn stem een tevreden klank: 'Uwe Excellentie, ik heb zijn antwoord bestudeerd. Hij heeft drie planeten getekend, elk van de drie gearceerd. Ik zou zeggen, dat hij uw voorstel om naast elkaar te leven verwerpt.' Clane zei onbewogen: 'Hij heeft de tijd gehad om mijn plan door middel van telepathie over te zenden. De gedachte die ik koester, zal zich nu snel verspreiden. Dat is alles waar ik op dit ogenblik op hopen kan.' De situatie was nu geheel anders dan ze lang geleden geweest was. Deze keer konden Riss en de mens samen terugblikken op het verleden en zien welke ramp hun voorouders getroffen had. Deze keer was er één man, die in samenwerking geloofde. Een man, hier zittend op een ver verwijderde, vijandelijke planeet, die bereid was te accepteren dat er moeilijkheden zouden komen. Dat was de werkelijkheid. Hij was zich bewust van de onverdraagzaamheid van de Riss zowel als van de mens. Hij wist dat zij hem een dwaas zouden vinden, een vijand van zijn eigen ras. En toch was hij niet van plan af te zien van zijn idee. Hij zag zichzelf gedurende één minuut in de eeuwigheid op de hoogste toppen van de macht zweven. Nooit eerder in de geschiedenis van de mens was een ogenblik als dit voorgekomen en het zou waarschijnlijk ook nooit weer voorkomen. Over een paar jaar zou de kennis die hij nu alleen bezat, gemeengoed zijn geworden en duizenden technici zouden die kennis dan met hem delen. Zo zou het moeten zijn, als het menselijk ras hoopte te overleven, al of niet in samenwerking met de Riss. Vele van zijn officieren had hij met dit doel voor ogen reeds opgeleid. Maar de moeilijkheid was, dat hijzelf twaalf dingen leerde, tegen zij één. Dat feit schiep het verschil. Daarin lag de geweldige gelegenheid. Cultureel, industrieel, was dat slecht voor het menselijk ras. Politiek was dit het moment. Niemand kon hem tegenhouden. Niemand kon hem negeren. Hij was Heer Clane Linn, de mogelijke Hoogste Bestuurder, hij en niemand anders voerde het bevel over de Zonnester. Hij was de enige man die iets begreep van de machinerie hier aan boord. Nooit eerder had hij zich zo waakzaam geweten, nooit eerder scherper van geest. Sinds jaren was hij niet ziek meer geweest. Czinczar doorkruiste zijn gedachten, een ondertoon van verbittering in zijn stem. 'Uwe Excellentie, het is dat al uw plannen tot nu toe goed zijn uitgekomen, maar anders zou ik zeggen dat u gek was. Deze Riss-aanval op ons is tactisch en strategisch slecht uitgevoerd; slecht voorbereid en slecht geleid. Sinds verscheidene minuten hebben er geen explosies meer plaatsgevonden. Als ik de bevelvoerder aan de andere zijde zou zijn, dan zou dit slechts de inleiding op een massale aanval zijn geweest. Er is geen grens aan de offers die een ras zich getroost om zijn planeet te verdedigen.' Hij ging op vragende toon verder: 'Er is iets aan de hand met deze aanval; iets dat wij niet zien; een factor waarmee zij rekening houden, maar wij niet. Er is iets dat hen weerhoudt.' Hij zweeg een ogenblik en zei dan spottend: 'En hoe staat het met deze knaap? Hoe denk je het probleem van de Riss op te lossen als je niet eens in staat bent dit ene individu te overtuigen?' Clane zei kalm: 'Alles wat hij te doen heeft om een patrouilleschip te krijgen is rustig zijn hand naar voren te brengen... rustig, zonder vijandelijke bedoelingen en...' Hij zweeg, omdat de 'hand' te voorschijn kwam. De Riss bleef een ogenblik staan en staarde Clane aan. Dan draaide hij zich om en wandelde naar het patrouilleschip dat Clane hem telepathisch gewezen had. Zwijgend keken zij toe hoe hij instapte en vertrok. Toen hij uit het gezicht verdwenen was, zei Czinczar: 'Wat nu?' De barbarenleider had de gewoonte soms van die onaangename vragen te stellen.

 

Eenentwintig

 

Clane keerde terug naar de Zonnester en dacht na. Wat zou de volgende stap moeten zijn? Terugkeren naar huis? Daarvoor leek het nog te vroeg. Hij speelde een half uurtje met baby Braden. Het kind boeide hem. 'Hier,' dacht hij, 'is het geheim van de vooruitgang.' Braden hield er nu nog geen eigen ideeën op na; hij had zijn standpunt nog niet bepaald en hield er nog geen vaste overtuiging op na. Hoogstens hield hij er ideeën op na wat betrof de behandeling door de verpleegster en zijn moeder. Hij reageerde op een subtiele, maar daarom toch niet weg te cijferen manier op een ruwe of tedere behandeling. Maar hij wist niets van zijn afkomst. Hij haatte de Riss niet. Zou hij samen met een jonge Riss op kunnen groeien, dan zouden er tussen die twee mogelijk vriendschappelijke betrekkingen kunnen ontstaan. Maar daarmee zouden de problemen tussen Riss en mensen niet opgelost zijn, omdat een dergelijk idee niet op grote schaal zou kunnen worden uitgevoerd. Tenslotte liet hij de baby alleen èn nam plaats in een stoel in de regelkamer. Daar, omgeven door de talloze instrumenten waarmee de wapens en machines aan boord bediend werden, zei hij tot zichzelf: 'Het is een kwestie van integratie.' Het kwam hem voor, dat vrijwel alle feiten in die richting wezen. Er was misschien één uitzondering. Hij herinnerde zich wat Czinczar had gezegd over de ontoereikend uitgevoerde Riss-aanval. In gedachten ging hij de gebeurtenissen die op de planeet hadden plaatsgevonden nog eens na. Hij kwam tot de conclusie dat Czinczar gelijk had. Hij zat daar nog steeds over na te denken, toen hem vanuit de radiokamer een bericht gebracht werd.

 

Waarde Heer Clane,

Er zijn meer gevangenen gemaakt. Ik dring er op aan, dat u zo spoedig mogelijk naar beneden komt. Ik heb de ontbrekende factor.

Czinczar.

Clane landde kort na de lunch. Barbaarse wachtposten leidden de gevangenen vanuit de grotten in de rotsen voor hem. Ze schuifelden naar voren, magere mannen met een koortsachtige blik in hun fel schitterende ogen. Het waren onmiskenbaar menselijke wezens. Czinczar nam het woord. Zijn bronzen stem had precies die uitbundige klank die bij de gelegenheid paste. 'Uwe Excellentie, maakt u kennis met de afstammelingen van de mensen die op deze planeet woonden, voor die vijfduizend jaar geleden door de Riss werd veroverd.' Die ene blik op de gevangenen toen zij aan kwamen schuifelen had een waarschuwing voor Clane moeten zijn. Toch bezorgde het hem een schok. Maar al na enkele ogenblikken was hij in staat hen aandachtig op te nemen en het kwam hem voor, dat hij nooit eerder zulke menselijke wrakken had aanschouwd. De langste van de groep - het waren er acht - was niet langer dan ongeveer één meter vijftig. De kleinste was een oud, verschrompeld wezen, dat niet hoger reikte dan één meter twintig. Hij was het die sprak. 'Hoor, u komt van de Aarde!' Zijn accent was zo verschillend van het Linns, dat zijn woorden niet meer dan wat gebrabbel leken. Clane gluurde naar Czinczar, die zijn schouders ophaalde, lachte, en zei: 'Zo is het.' Vreemd genoeg leek het begrip bij de ander door te breken en daarna was een moeilijk, traag verlopend gesprek mogelijk. 'Ben jij de grote jongen?' vroeg het schepsel. Clane dacht daar even over na en knikte dan. Het kleine oude kereltje kwam naderbij, perste zijn lippen op elkaar en zei schor: 'Ik ben de grote jongen van dit stelletje.' Hij moest een beetje al te luid gesproken hebben. Een van de andere mannen kwam in beweging en zei woedend: 'O ja? Luister, Glooker... jij praat... wij vechten. Als er al een groot jongetje bij dit stelletje is, dan ben ik dat!' Glooker deed of zijn neus bloedde en zei tegen Clane: 'Konkelen en klagen, anders hoor je niet. Bij de heilige bol, er is niets met ze te beginnen.' Clanes gedachten gingen een ogenblik terug naar het wanhopige politieke en economische geïntrigeer in Linn. Hij glimlachte en begon te zeggen: 'Konkelen en klagen is nu eenmaal de erfenis van...' Hij zweeg abrupt en zijn geest maakte een dubbele salto mortale. Hij wist zichzelf weer in bedwang te krijgen en zei uiterlijk kalm: 'Bij de wat?' 'De bol. Je weet wel, hij rolt heen en weer... heen en weer. Dat is het enige, dat nooit verandert.' Clanes uiterlijk verried niets. Hij zei: 'O, juist. Dat moeten jullie ons maar eens een keertje laten zien.' Hij wendde zich tot Czinczar. 'Wist jij hier iets van?' Czinczar schudde zijn hoofd. 'Nadat ze hier binnengebracht waren heb ik een uur met ze gepraat, maar ze hebben hier niets over gezegd.' Clane aarzelde en nam de barbaar dan apart. 'Vertel mij alles,' zei hij kort. Het verhaal was eenvoudig genoeg. De mannen hadden onder de grond geleefd. Gedurende de lange strijd hadden gigantische machines een onderaardse wereld van grotten geschapen. Lang geleden waren deze machines al vergaan tot waardeloze, verwrongen brokken metaal, maar de grotten bestonden nog steeds. 'Maar hoe,' zei Clane verbaasd, 'wisten zij de Riss van zich af te houden? Gewoon wegkruipen onder de grond lijkt me toch niet voldoende.' Czinczar grijnsde. 'Uwe Excellentie,' zei hij, 'beproeven wij op dit ogenblik niet precies dezelfde methode?' Hij maakte een breed armgebaar dat het gehele, rotsachtige terrein tot aan de horizon omvatte. 'En bovendien, ze beschikten onder andere over de "beschermer"...' Clane verschoot van kleur. 'Bedoel je, dat zij weten hoe die te maken?' Hij dacht aan zijn eigen vruchteloze pogingen om de juiste legering die de Riss toepasten te ontdekken. 'Het is voor hen een deel van hun leven,' zei Czinczar. 'Het vinden van de juiste legering is voor hen niet meer dan... wel, zij weten het nu eenmaal.' Clane voelde een zekere opwinding. Het was altijd weer hetzelfde verhaal. In Linn bestonden ruimteschepen in een pijl-en-boog beschaving. Op Buitenland, in een eenvoudige, agrarische samenleving, waren telepathie en een volkomen onbegrijpelijke wijze van zich verplaatsen aanvaarde begrippen. En nu bleek ook hier, dat wetenschappelijke wonderen deel uitmaakten van het gewone, alledaagse leven. Een techniek, die in de herinnering bleef en die van generatie op generatie werd overgedragen, was niets wonderbaarlijks. Natuurlijk had ook dit zijn beperkingen. De mensen stonden nergens voor open. Ze verzetten zich tegen veranderingen. De Buitenlanders waren daar sprekende voorbeelden van. Het volk van Linn was door deze houding tot verval geraakt. Deze kleine mensen hier waren moeilijker te beoordelen. In hun besloten, wanhopig bestaan hadden ze weinig gelegenheid gehad te groeien. Hun omgeving had hen even onbuigzaam gemaakt als de Buitenlanders. De diepere betekenis van dit alles bleef even duister als altijd. Czinczar verstoorde zijn gedachtegang. 'Laten we een afspraak maken om deze mensen morgen in hun huizen te bezoeken.' Ze vlogen over een landschap dat in het begin nog rotsachtig en desolaat was, maar dat geleidelijk aan groener begon te worden. Er kwam een rivier in zicht, die kronkelend zijn weg zocht tussen geboomte en dicht struikgewas. Niets wees er op, dat de Riss zich in dit gebied gevestigd hadden. Clane maakte hier tegen Glooker een opmerking over. De kleine man knikte. 'De lucht hier is te zwaar voor hen. Maar zij zullen ons dit gebied toch niet laten.' Zijn stem klonk verbitterd. Clane knikte, maar zei niets meer. De toegang tot de grot verbaasde hem. Het was een enorme, tegen een berghelling gebouwde betonconstructie, die al op vele mijlen afstand zichtbaar was. Hun patrouillevaartuig kwam buiten bereik van de resonators neer en hun voormalige gevangenen liepen vooruit en begaven zich alleen in het 'beschermde' gebied. Ze keerden terug, 'fotografeerden' hun bezoekers en weldra werden zij door een helder verlichte gang naar binnen geleid. Broodmagere mannen en vrouwen, meelijwekkende kinderen kwamen uit de houten en stenen holen naar buiten kruipen en staarden met koortsachtige ogen naar de optocht van vreemdelingen. Clane begon iets als bewondering te voelen. Wat hij hier zag leken bijna letterlijk beelden uit een nachtmerrie. En toch hadden deze nauwelijks nog menselijke wezens, met hun onvolgroeide lichamen en hun door angsten beheerste geesten, zich weten te verzetten tegen de oppermachtige - zowel in wetenschappelijk als militair opzicht - Riss. Zij hadden zich ingegraven in de aarde en door zich terug te trekken in die onderaardse wereld, hadden zij zich welbewust afgesneden van het zonlicht. Maar zij leefden en zij waren even actief als mieren in een mierenhoop. Zij kiftten, zij vochten en konkelden. Ze hadden hun eigen kastensysteem. Ze hielden zich aan oude huwelijkstradities. Zij leefden en beminden en plantten zich voort in de schaduw van de Riss-dreiging. Voor zover Clane kon beoordelen lag de gemiddelde leeftijd die zij bereikten in de buurt van de vijfendertig jaar. De optocht bereikte een grotere grot, die bezet was door verscheidene vrouwen en een zwerm kinderen, maar slechts één man. Clane was op zijn hoede toen de man, een puddingachtige, gedrongen gestalte met dunne lippen en harde, blauwe ogen, op hen toekwam. Glooker stelde hem plechtig voor als Huddah de 'Grote Jongen'. Clane had zijn eigen manier om de krachten van zelfingenomen figuren te schatten. En hij deed zijn eerste poging om de bol, die deze kleine mensen ergens in deze doolhof van gangen verborgen hielden, onder controle te krijgen. De vraag was: was de bol dichtbij genoeg? Een ogenblik nadat hij het sleutelwoord uitgesproken had flitste de bol al over zijn hoofd. Uit honderd kelen klonken kreten van eerbied en ontzag. Er waren geen moeilijkheden, Op de terugreis gaf Clane Czinczar het bevel zijn barbarenleger weer in te schepen. 'De aanwezigheid van afstammelingen van het menselijk ras op deze planeet,' zei hij, 'onderstreept nog eens nadrukkelijk wat wij al eerder ontdekten. Voorzien van zekere wapens kan de mens een aanval van de Riss overleven. We zullen genoeg van deze "dwergtechnici" met ons meenemen, om op Aarde met de constructie van de twee belangrijkste wapens te kunnen beginnen. Als steeds meer mensen hun kennis overnemen, dan kunnen wij er op rekenen dat onze verdediging standhoudt.' Hij voegde er aan toe: 'Natuurlijk geeft ons dat niet onze planeten terug. Het is jammer, maar de verdedigingswapens dienen de Riss evenzeer als ons.' Hij keek Czinczar scherp aan, een reactie van diens zijde verwachtend. Maar het gezicht van de barbaar was volkomen uitdrukkingloos. Clane aarzelde en ging dan verder: 'Het is mijn plan, om voor wij vertrekken miljoenen fotogrammen te maken van mijn tekening, die laat zien hoe wij het probleem van de vijandigheid tussen mens en Riss denken op te lossen. We strooien die uit boven de steden en de berggebieden, zodat iedere Riss kennis kan nemen van ons idee naast elkaar op dezelfde planeet te leven.' Czinczar maakte een geluid alsof hij moest overgeven. Clane zei snel: 'We mogen niet vergeten, dat de Riss ook een probleem hebben. Blijkbaar behoeven zij een ijlere atmosfeer dan de mens. Ze kunnen de dichtere lucht op Aards zeeniveau en hier weliswaar tijdelijk verdragen, maar voor het leven van alledag moeten zij het hogerop zoeken. Dat maakt het aantal voor hen leefbare gebieden zeer beperkt. De mens heeft wat die moeilijkheden betreft nooit veel medegevoelens getoond; integendeel zij, de mensen, verergerden die toestand nog.' 'Hoe bedoel je?' onderbrak Czinczar hem. Clane zei langzaam: 'Volgens alle overleveringen ontdekten de mensen uit de gouden eeuw, hoe zij zuurstof konden onttrekken aan de onvruchtbare korst van kale manen en planeten. Aangenomen mag worden, dat de Riss ook wisten hoe dat gedaan moest worden, maar zij hadden een verschrikkelijke achterstand. Zij wilden het proces stopzetten, maar de mens wilde daarvan niets weten en ik kan mij het leedvermaak van de mensen voorstellen, toen zij er in slaagden om rond de ene planeet na de andere een dichtere dampkring te leggen.' Czinczar zei onbarmhartig: 'Het is vanzelfsprekend dat elk ras tot het uiterste vecht om te overleven.' 'Wie zo denkt, denkt op het niveau van een dier,' zei Clane scherp. 'De Riss en de mensen moeten boven dat niveau uitstijgen. Begrijp me goed, het is niet de bedoeling dat de Riss zich een plaats in ons zonnestelsel veroveren, noch is het zo, dat de mens zal trachten zich een plaats in het stelsel van de Riss te veroveren. De thuisplaneten dienen ongerept te blijven.' 'Hoe krijgen we hen er af?' vroeg Czinczar. Clane had daar geen direct antwoord op. Terug aan boord maakte Czinczar één belangrijk bezwaar, toen Clane hem vertelde dat zij boven Buitenland een tussenstop zouden maken. 'En de mensen in het zonnestelsel dan?' vroeg hij weinig gerust. 'We weten, dat er al een eerste grote aanval is gedaan.' 'Het kost tijd om een bewoonde planeet te veroveren,' zei Clane grimmig. 'En daar reken ik mee.' Hij voegde er fel aan toe: 'Als we regelrecht terugkeren blijven we op dezelfde voet door strijden tegen de Riss. En dat zou niet best voor ons zijn, aangezien zij de schepen en de wapens hebben, alsmede de machines om steeds meer wapens te maken.' 'En hoe kun je verandering in die situatie brengen door eerst naar Buitenland te gaan?' 'Dat weet ik nog niet zeker,' antwoordde Clane eerlijk. Ik begrijp het. Speelt er misschien een ander plan door je achterhoofd?' 'Ja.' Verscheidene seconden zei Czinczar niets. Dan begonnen zijn ogen te lachen. Ik sta erachter,' zei hij. 'Zonder het te kennen sta ik erachter.' Hij stak zijn hand uit. 'Uwe Excellentie,' zei hij ernstig. Ik ben uw man. Van nu af aan geen geïntrigeer meer... geen verzet. Ik begroet de toekomstige Hoogste Bestuurder van Linn, die ik hierbij verzoek mij als zijn trouwe bondgenoot te beschouwen.' Het was een totaal onverwachte, volledige overgave. Clane knipperde even met zijn ogen en slikte moeilijk. Een ogenblik voelde hij zich volkomen overdonderd. Dan had hij zich weer in bedwang. Hij glimlachte flauwtjes. Ik ben nog geen Hoogste Bestuurder,' zei hij. 'Het zal tijd kosten om de aandacht van invloedrijke personen weer op mij gevestigd te krijgen. Daar zullen nog heel wat moeilijkheden aan vooraf gaan.' Het was niet nodig daar nu nader op Ín te gaan. De barbaar knikte, zijn lippen opeengeklemd. Clane ging verder: 'We hebben nu twee bollen, waarvan één in reserve op Aarde...' Hij sloeg zijn blik op naar Czinczar, zoekend naar een bevestiging. 'Twee, ja,' stemde de ander met hem in. 'Je kunt het exemplaar dat zich in ons zonnestelsel bevindt op elk gewenst moment krijgen.' Clane ging met krachtiger stem verder: 'Zoals ik het zie, is de bol de primitieve versie van het transportsysteem, dat men op de Tweeling-planeten verder ontwikkeld heeft.' 'En dus...' 'Beheersing van de kosmos.' Iets van het vuur dat hem bezielde deelde zich mee aan zijn stem. 'Czinczar, heb jij je ooit afgevraagd hoe het Universum functioneert?' De barbaar antwoordde sardonisch: Ik werd geboren. Ik leef. Ik zal sterven. Dat is mijn functie. Ben jij in staat het patroon te wijzigen?' Clane lachte wrang. 'Jij zoekt het te diep, mijn vriend. Ik ben mij nu pas vaag bewust geworden van de krachten die in mij aan het werk zijn. Later, als ik meer tijd heb en ik dit alles beter zal begrijpen, zal ik er gebruik van maken.' Hij zweeg een ogenblik en fronste zijn voorhoofd. 'Misschien is dat een dwaling. Hoe durft een man die zichzelf niet begrijpt, voor te stellen de zaken in het Universum te regelen?' Hij haalde zijn schouders op. 'Mijn hoop is, dat Marden mij, met behulp van de bol, hun systeem kan leren.' Marden deed voorzichtig een stapje achteruit om de mannen, die de kist die de bol bevatte droegen, te laten passeren. Ze gingen zijn huis binnen en zetten de kist neer. Clane zei: 'Heb je iets dergelijks al eens eerder gezien, Marden?' Marden glimlachte. De bol steeg op uit de kist en koos positie boven zijn hoofd. 'Een kunstmatige opening,' zei hij. Ik heb er wel eens van gehoord. Zij vormden het begin.' Hij voegde er aan toe: 'Als ik had geweten dat jullie zo'n ding als dit hadden, dan had ik hem...' - hij gebaarde met zijn hoofd naar Clane - '...dan had ik hem wel geleerd hoe dit werkt.' 'Kan het mij helpen gedachten te lezen?' vroeg Clane. Marden was verdraagzaam. 'Dat kost een paar jaar. Maar de rest zal je onmiddellijk kunnen doen met de bol om je te helpen.' Naderhand zei Czinczar: 'Maar hoe verwacht je de bol tegen de Riss te kunnen gebruiken? Je hebt mij zelf verteld dat dit de beslissing niet kan brengen.' Clane ontweek een antwoord. Het idee, dat zich in zijn brein aan het ontwikkelen was, was zo ingewikkeld, zo reusachtig van omvang, dat hij niet de moed had het in woorden om te zetten. De thuisreis was lang en vermoeiend, maar alles bij elkaar genomen was het toch geen verspilde tijd. Verscheidene tientallen personen aan boord waren krankzinnig geworden en daarnaast liepen er nog heel wat meer excentrieke figuren met een kronkel in hun hersens rond. Clane observeerde hen, probeerde een aantal genezingstechnieken op hen en keerde daar tussendoor steeds opnieuw terug naar baby Braden, de grootste bron van zijn belangstelling. Het kwam hem voor, dat hij nu reeds veel van de normale en abnormale gedragingen van de volwassene herkende als hij het kind observeerde. De baby maakte evenveel bewegingen met zijn linkerhand als met zijn rechterhand. Hij had geen belangstelling voor voorwerpen, die op meer dan een halve meter afstand van hem werden gehouden. Maar zodra het dichter bij hem gehouden werd greep hij ernaar - hoewel niet altijd en hij deed dat even vaak met zijn linkerhand als met zijn rechter. Gaf je hem iets dat hij vast kon grijpen, dan tilde hij dat hoog in de lucht. Ook dit deed hij met beide handen, maar telkens opnieuw gebruikte hij alleen zijn vingers en zijn duim bleef een nutteloos aanhangsel. Hij vertoonde symptomen van angst bij het horen van een hard geluid, bij onverwachte pijn of wanneer hij werd onderworpen aan het plotselinge gevoel te vallen. Iets anders kon hem niet aan het schrikken maken. Hij was niet bang voor dieren of voorwerpen, hoe groot of klein ook, onverschillig hoe dicht die zich in zijn nabijheid bevonden. En hij vond het prettig onder zijn kin gestreeld te worden. Andere baby’s aan boord, aan dezelfde proeven onderworpen, reageerden op dezelfde wijze. Vaak dacht Clane lang over zijn waarnemingen na. 'Stel je nu eens voor,' zei hij tot zichzelf, 'dat alle baby’s dezelfde instinctieve reacties hebben als Braden en de andere kinderen die ik getest heb.' Met andere woorden, fundamenteel schijnen zij niet of links- of rechtshandig te zijn. Ze zijn ook niet bang in het donker. Blijkbaar leren zij die dingen. Wanneer? Onder welke omstandigheden? Hoe kan de ene baby uitgroeien tot een onverantwoordelijke Calaj, een andere tot een meedogenloze geweldenaar als Czinczar en een derde tot een eenvoudig landarbeider? In één opzicht, ontdekte hij, verschilde Braden van de andere baby’s van zijn leeftijdsgroep. Als je met een stomp voorwerp langs zijn voetzool streek, bewogen al zijn tenen zich in één richting. Elke andere baby onder de leeftijd van een jaar krulde zijn grote teen omhoog en de vier andere tenen omlaag. De scheidingslijn lag in de buurt van één jaar. Van de negentien oudere kinderen die Clane testte, reageerden er zestien op dezelfde wijze als Braden. Dat wil zeggen, al hun tenen bewogen zich in dezelfde richting. De andere drie bleven zich gedragen als baby’s van nog geen jaar. En elk van deze drie was een duidelijk herkenbaar probleemkind. Clane vond het veelbetekenend, dat Braden zich op een leeftijd van vier maanden precies zo gedroeg als veel oudere baby’s. Was dit misschien het bewijs, dat zijn zoon de meer dan normale gaven die hij in zichzelf vermoedde geërfd had? Hij hield zich nog steeds bezig met dit ingewikkelde probleem, toen de Zonnester de dampkring van de Aarde binnendrong. Dat was negenhonderdzeventig dagen na zijn vertrek.

 

Tweeëntwintig

 

Alvorens te landen zond Clane verkenners uit. Hun rapporten waren bemoedigend. Aan zijn landgoed was geen schade aangericht, hoewel op nog geen twee mijl afstand van het huis een groot vluchtelingendorp was ontstaan. Volgens de berichten die de commandanten van de verkenningspatrouilles meebrachten, bevonden er zich ongeveer vierhonderd Riss-slagschepen in het zonnestelsel. Zij hadden de meeste berggebieden op de verschillende manen en planeten bezet en waren druk bezig hun posities te consolideren. Er was nauwelijks sprake geweest van verzet. In de strijd geworpen legereenheden waren in het nauw gedreven en van de kaart geveegd. Burgers die door de Riss waren opgemerkt, of die zo ongelukkig waren geweest op het terrein van de landing aanwezig te zijn, waren tot de laatste man gedood. Onmiddellijk na hun aankomst hadden de indringers een massale aanval op bijna vijftig steden uitgevoerd. Ongeveer twee miljoen mensen waren het slachtoffer geworden van de helse atoomexplosies, zo luidden de rapporten. De overigen hadden kans gezien te ontkomen en bevonden zich voorlopig in veiligheid. Al sinds langer dan een jaar was er geen bom meer gevallen. En zelfs in die eerste dodelijke jaren was er geen in het laagland gelegen stad aangevallen. De Riss concentreerden hun zware bomaanvallen op aan de voet van de bergen liggende steden en op bergsteden, gelegen op een hoogte van minder dan vijfendertighonderd voet boven de zeespiegel. De vluchtelingen gedroegen zich dwaas en hersenloos. En geleidelijk aan keerden zij terug naar de niet verwoeste centra. En toch... Clane schudde zijn hoofd. Hij handelde binnen de beperkingen hem opgelegd door de vijandelijke omgeving. 'We beginnen met het aanbrengen van versterkingen rondom het landgoed,' zei Clane tegen Czinczar. 'Het zal ons ongeveer een week kosten om de resonators en de moleculaire wapens op te stellen. Daarna kan begonnen worden met het graven van de ondergrondse holen. Terwijl daaraan gewerkt wordt, zal ik proberen mijn spionageorganisatie op poten te zetten.' Alles vereiste tijd, nadenken en de meest zorgvuldige voorbereiding. Verkenningsvaartuigen gleden door de nacht. Donkere gestalten wachtten op de grond. Kleine vaartuigjes daalden neer uit de zwartheid van de nacht en streken neer op het met vuren aangegeven landingsterrein. Gedurende vele jaren had Clane de nodige ervaring opgedaan met dergelijke nachtelijke bijeenkomsten. Jarenlang had hij te maken gehad met agenten die hem verslag uitbrachten. Hij had leren luisteren naar verhalen over taferelen die door andere dan zijn eigen ogen waren gadegeslagen. Hij was er bedreven in geworden zich aan de hand van die verhalen een beeld te vormen, zodat hij als het ware met zijn eigen ogen zag wat zijn spionnen opgemerkt hadden. Elke ontmoeting met een agent verliep volgens hetzelfde patroon. De persoon bleef in de duisternis en vaak waren meerdere agenten tegelijkertijd ter plaatse aanwezig. Er waren slaven die ervoor zorgden dat de mannen en vrouwen gevoed werden, maar de maaltijden zelf werden door een smalle kier in het raam overhandigd aan een paar handen, die zich er vanuit de nacht naar uitstrekten. Vaak stonden ze in een lange rij; donkere gestalten, die zwijgend hun maal aten. En het kwam slechts zelden voor dat zij met elkaar spraken. Elke agent bracht eerst verslag uit aan drie officieren. Ze deden hun verslag mondeling en ook de officieren hielden zich verborgen in de duisternis. Als een van hen van mening was, dat het verhaal interessant genoeg was om er verdere aandacht aan te schenken, dan werd de spion doorgestuurd naar Clane. Er werden dan de nodige voorzorgsmaatregelen genomen. De agenten werden gefouilleerd; was het een man, dan door een man, was het een vrouw, dan door een vrouw. De meeste agenten waren oude rotten in het vak en kenden de procedure. Ze maakten dan ook geen bezwaar als zij na het betreden van Clanes privé verkenningsvaartuig voor het eerst tijdens het gesprek gedwongen werden hun gezicht te tonen. En geleidelijk aan, terwijl de nacht verstreek, kon Clane zich aan de hand van al deze verhalen een beeld vormen van wat er zich in de afgelopen twee en een half jaar had afgespeeld. Tenslotte was ook de laatste agent vertrokken en het zwakke geluid van zijn kleine vaartuig was niet meer dan een gefluister in de intense duisternis van de nacht. Clane keerde terug naar het ruimteschip en dacht na over alles wat hij vernomen had. Lilidel en Calaj wisten van zijn terugkeer. Dat betekende, dat hun spionnen onder zijn aanhangers snel werk geleverd hadden. Maar het deed Clane plezier. Zij zouden het nieuws van zijn terugkeer sneller over het land verspreiden dan hij het zelf zou kunnen doen. Het had hem niet verbaasd te horen dat Lilidel hem nu al als een dodelijker gevaar dan de Riss beschouwde. Voor haar was macht over een volk een persoonlijk bezit. Het feit dat zij er geen flauw idee van had hoe te handelen, nu het land zich in een noodsituatie bevond, betekende niets voor haar. Onverschillig voor de gevolgen haakte zij slechts naar macht. Aangezien het hem de nodige tijd zou kosten zijn oude contacten te herstellen, nam Clane aan, dat zij voldoende tijd zou krijgen om iets tegen hem te ondernemen. Met de grondigheid die hem eigen was zette hij zich aan de taak mogelijke gaten in zijn verdedigingslinie te dichten. Om te beginnen concentreerde hij zich op het vluchtelingendorp.

 

Drieëntwintig

 

De beheerder van zijn landgoed, een vroegere slaaf, had het terrein na de invoering van de vluchtelingenwet aangemeld. De beheerder, die in zijn tijd een hoge Martiaanse regeringsambtenaar was geweest, meldde dat hij sinds de dag van zijn benoeming, nu langer dan een jaar geleden, niets bijzonders had opgemerkt in de wijze waarop de zaken werden behartigd. Het beeld dat hij schetste, van de verwarring stichtende wijze waarop het haastig uit de grond gestampte ambtenarenkorps te werk ging, was typerend voor de andere gebieden waar de vluchtelingenwet eveneens was ingevoerd. Iets waar Lilidel zich niet van bewust was. In zeker opzicht deed dat Clane genoegen. Gezien het grote oppervlak van zijn landgoed, had hij honderd gezinnen toegewezen gekregen; totaal negentienhonderdvier personen. Toen hij daags na zijn terugkeer op zijn landgoed eens een kijkje bij de vluchtelingen ging nemen, scheen het Clane dat hij nog nooit eerder zo'n bont gezelschap bijeen gezien had. Na enige informatie ontdekte hij, dat hij de bewoners van een deel van een eenvoudige straat toegewezen had gekregen. Oppervlakkig gezien leek dat rechtvaardig en scheen het er op te wijzen, dat zijn landgoed even objectief behandeld was als dat van anderen. Het was een bonte mengeling van mensen, inderdaad: verstandige en dwaze, kleine en grote, dikke en dunne, knappe en domme - een gewone doorsnede van een stadsbevolking. Clane besloot het niet bij dit ene, oppervlakkige onderzoek te laten. Er was maar één moordenaar voor nodig om een of meer mensen te doden. Zo'n man zou maar één gelegenheid nodig hebben, hetzij door toeval, hetzij door middel van een weloverwogen plan. Het was zo eenvoudig iemand te doden en nog nooit in de geschiedenis was een man of een vrouw uit zijn graf opgestaan om zijn of haar moordenaar aan te wijzen. Hij zette de helft van zijn aantal spionnen in, maar toen de dagen verstreken en de meldingen binnenkwamen, begon het tot hem door te dringen, dat hij zijn agenten een opdracht had gegeven, die zij onmogelijk tot zijn volle tevredenheid uit zouden kunnen voeren. Hij had van elk gezin een dossier aan laten leggen en zijn geoefende schrijvers noteerden elke bijzonderheid die binnenkwam over een bepaald lid van een gezin. Maar het werd al spoedig duidelijk, dat bijna ieders levensverhaal hiaten vertoonde. In zijn vastbeslotenheid door te dringen in de duisternis, stelde hij een soort 'muurkrant' in. Op grote borden, die langs de openbare straat stonden, verschenen dagelijks allerlei kletspraatjes en verhalen over het doen en laten van de verschillende leden van de groep. Het dorp groeide uit; er kwamen steeds meer mensen en zijn spionnen gedroegen zich als vriendelijke verslaggevers, die de nieuw aangekomene interviewden voor de muurkrant. Ze interviewden elke volwassene en elk kind ouder dan tien jaar, zogenaamd om nieuwtjes voor de krant te verzamelen. Sommige spionnen achtten de leeftijdsgrens te laag, maar Clane was onverzettelijk. Hij kende tal van verhalen uit de geschiedenis van Linn die getuigden van de heldenmoed van zeer jeugdigen. Op deze manier hoopte hij een mogelijke moordenaar te isoleren. Hij lette er scherp op, of iemand aarzelde met het geven van antwoorden of dat mogelijk weigerde. Wie inlichtingen achterhield werd gebrandmerkt als een persoon die moordzuchtige bedoelingen zou kunnen hebben. Tenslotte hadden zijn agenten een lijst samengesteld van zeventien mannen en negen vrouwen, die allen verdacht leken. Clane liet hen arresteren en afvoeren naar een afgelegen gebied. En nog was hij niet gerustgesteld. 'Het is niet dat ik mijn geloof in de mensen verloren heb,' zei hij ongelukkig tegen Madelina, 'maar een paar niet tot samenwerking bereid zijnde individuen zouden een ramp kunnen veroorzaken.' Ze raakte even liefkozend zijn arm aan. 'Wat maak je je toch een zorgen,' zei ze. Ze was eerlijk en oprecht en ze had een mooi, gevoelig gezichtje. Ze was nog altijd emotioneel, maar die emoties golden nu alleen nog maar haar echtgenoot en haar kind. Plotseling, in een impuls, omhelsde zij hem. 'Arme lieveling, je moet aan zoveel denken, is het niet?' Ook die dag ging zonder incidenten voorbij. Door middel van zijn spionnen zocht Clane elke horizon van menselijke activiteit af. De berichten die hem bereikten vanuit Golumb, waar de regering zetelde, maakten voor eens en voor altijd een eind aan zijn mogelijke bereidheid samen te werken met de Lilidel-beweging. De ongelooflijke Calaj had de spelen weer ingevoerd. Opnieuw stierven mensen en dieren in de arena om de leden van de hofhouding te amuseren, 's Avonds veranderden de regeringsgebouwen in theaters en balzalen. Vaak waren de feestelijkheden 's ochtends vroeg, als de ambtenaren kwamen om aan hun werk te beginnen, nog in volle gang. De Hoogste Bestuurder koesterde grote belangstelling voor het leger. Duizenden soldaten waren afgericht om de levende letters te vormen van kreten als 'Het volk bemint Calaj'. In het berggebied was een tweede Riss-expeditie aangekomen. Duizenden monsters ontscheepten zich. Czinczar, die hun aankomst meldde, deed zijn melding vergezeld gaan van een smeekbede:

 

Uwe Excellentie,

Hoe denkt u deze monsters uit ons zonnestelsel te kunnen verdrijven als u de situatie in Linn zelfs niet weet te beheersen? Ik verzoek u, kom onverwijld in actie.

 

Clane antwoordde dat hij als eerste fase om de macht over te kunnen nemen, bezig was zijn ambtenarenkorps op te leiden. Hij wees er op dat dit een zeer ingewikkelde taak was. 'Een leider,' schreef hij, 'heeft te doen met menselijke wezens. Dit beperkt hem in zijn daden en beheerst zijn noodlot. Zoals u beter dan wie ook weet, heb ik geprobeerd deze hindernissen te nemen. Ik zie het als mijn taak deze mensen te doen inzien welke plichten zij ten aanzien van hun ras hebben. Het is voor mij geen kwestie van "wie is de baas en wie heeft er te gehoorzamen". Ik hoop nog steeds op een spontane demonstratie, waarin de wil tot samenwerking tot uiting wordt gebracht op een wijze als nooit eerder is vertoond. De risico's zijn groot, maar wij komen voorwaarts; stap voor stap. Ik ben het met je eens dat het van groot belang is dat ik het gezag gedurende de komende jaren overneem.' Hij had dit bericht nauwelijks verzonden, toen een verkenningsvaartuig met een van zijn lijfwachten aan boord een noodlanding maakte in de tuin. De man meldde dat er een aantal Linn-ruimteschepen in aantocht was. Nog terwijl hij sprak, werden de donkere silhouetten van de reusachtige luchtschepen in de verte zichtbaar.

 

Vierentwintig

 

Ze naderden in vier groepen van vijf en landden op een afstand van ongeveer een halve mijl van het huis. Ze waren zo geland, dat de luchtsluizen van het landgoed afgekeerd waren. Geruime tijd heerste er grote activiteit. Wat er aan de hand was kon Clane niet duidelijk waarnemen, maar hij vermoedde dat de mannen die zich aan boord bevonden ontscheept werden. Hoeveel mannen precies viel moeilijk te zeggen. Op ruimtevluchten voerden deze grote machines gewoonlijk niet meer dan tweehonderd officieren en soldaten mee. Maar op een korte reis als deze was het mogelijk dat er zich vijftienhonderd, of misschien zelfs tweeduizend mensen aan boord bevonden. Het werd al snel duidelijk dat het hier inderdaad om een groot aantal manschappen ging, want binnen een uur zwermden honderden groepen over de heuvels uit en begonnen zich in een omcirkelende beweging te verspreiden. Weinig op zijn gemak zag Clane hen naderen. Een verdedigingssysteem te hebben, dat in staat was elke man die daar naderde te doden was één ding; ze ook werkelijk te doden was iets heel anders. De mogelijkheid dat hij daartoe gedwongen zou kunnen worden wekte de oude woede weer in hem op. Hij vroeg zich grimmig af of het menselijk ras het verdiende eeuwig voort te bestaan. Maar evenals in het verleden viel zijn beslissing in hun voordeel uit en zo bleef er niets anders te doen dan het naderende leger te waarschuwen. De resonators en de moleculaire stralen werden ingesteld om tot op een afstand van twee mijl op hun verschrikkelijke manier te kunnen reageren op elk vaartuig, waarop zij niet afgestemd waren. Clane vloog alleen naar dat gebied, een luidspreker met zich meenemend. Hij zette de Riss-reddingboot neer juist binnen de dodelijke grens. Op honderd meter bevond hij zich niet buiten het bereik van een ervaren schutter, maar de metalen wanden van de machine zouden hem voldoende bescherming bieden. De dichtstbijzijnde mannen waren nu niet meer dan tweehonderd meter bij hem vandaan. Clane brulde zijn eerste waarschuwing. Met een heldere, mechanisch klinkende stem beschreef hij de dodelijke grens en gaf aan door welke bomen en struiken en andere duidelijk herkenbare punten in het landschap deze aangegeven werd. Hij drong er bij hen, die zich binnen gehoorsafstand bevonden op aan, dat zij de waarschuwing door zouden geven aan hen, die zich verderop bevonden. Hij beëindigde zijn eerste dringende waarschuwing met de woorden: 'Test dit! Stuur een aantal dieren in deze richting en zie wat er gebeurt!' Hij wachtte hun reactie niet af maar vloog verder, om er zeker van te zijn dat ook andere eenheden deze zelfde waarschuwing zouden horen. Toen hij terugkeerde zag hij, dat zij op een afstand van vijftig meter van de demarcatielijn tot staan waren gekomen. Er werd druk beraadslaagd. Niet veel later vlogen kleine scheepjes met boodschappers aan boord van groep tot groep. Tevredengesteld zette Clane zijn toestel aan de grond en wachtte. Er was voorlopig een einde gekomen aan de activiteiten van de soldaten. Toen landde er een klein patrouillevaartuig te midden van de dichtstbijzijnde groep. Traggen stapte uit en bleef staan met een megafoon in zijn hand. Hij begon te lopen, maar hij moest zich de waarschuwing herinneren, want hij had nog geen tien meter afgelegd of hij bleef staan. Hij bracht de megafoon naar zijn mond en schreeuwde: 'De Hoogste Bestuurder Calaj, die persoonlijk het bevel over deze troepen voert, beveelt u u onmiddellijk over te geven.' Clane vond het interessant te constateren, dat hij zover zijn oog reikte niemand zag die ook maar in de verste verte op Calaj leek. Hij riep terug: 'Zeg Zijne Excellentie, de Hoge Bestuurder Calaj, dat zijn oom hem wenst te spreken.' Traggen antwoordde koel: 'Zijne Excellentie spreekt niet met een vogelvrij verklaarde!' 'Ben ik vogelvrij verklaard?' vroeg Clane. Traggen aarzelde. Clane wachtte niet tot hij antwoord zou geven. Hij riep: 'Vertel Zijne Excellentie, Heer Calaj, dat ik zijn soldaten de waarheid over hem zal vertellen, tenzij hij hierheen komt om met mij te spreken.' Clane zweeg een ogenblik, een wrange glimlach om zijn mond. 'Ik vergat,' zei hij, 'dat je hem dat niet kunt zeggen, is het niet? Laten we het anders stellen. Vertel hem maar, dat ik gedreigd heb over zijn linies te vliegen, om leugens over hem aan zijn soldaten te vertellen.' Hij besloot: Ik geef hem tien minuten, dus ik zou me maar haasten.' Traggen aarzelde, draaide zich dan om en begaf zich weer aan boord van zijn machine. Het toestel steeg op en vloog terug naar de twee mijl verderop gelegen heuvelrug. Clane bleef niet wachten om hem te zien landen. Hij vloog voor de soldaten heen en weer, bij elke groep stoppend om een spottend grapje over zichzelf te maken. Gedurende de barbaarse oorlog had hij wel eens nagedacht over de populariteit van sommige van zijn officieren en hij had aangenomen dat geen officier zich bemind kon maken door zijn persoonlijkheid alleen, de gemiddelde soldaat had er eenvoudig de gelegenheid niet voor zich een oordeel te vormen over het werkelijke karakter van zijn commandant. Het moest dus iets anders zijn. Maar eenvoudig door het vertellen van een paar grapjes, veranderde de houding die zijn soldaten tegenover hem innamen. Hij maakte hen aan het lachen en volgens de berichten die hem later bereikten, beschouwden zij hem als een fijne kerel. Dat was hij natuurlijk niet, maar dat maakte geen verschil. Zijn zogenaamde humor was een sleutel tot hun goede wil. Burgers moesten natuurlijk anders behandeld worden; een feit dat oude soldaten wel eens over het hoofd zagen. Maar de vraag was: zouden deze mannen, die samen met Jerrin op de planeten waren geweest, die weinig of niets wisten van wat Clane tegen Czinczar had gedaan en die nu verondersteld werden hem gevangen te nemen, zouden deze mannen ook bereid zijn om om zijn mopjes te lachen? Ze lachten bijna tot de laatste man. Hele groepen schudden letterlijk van het lachen. Een paar officieren deden ernstige pogingen hen te bedwingen, maar zij waren te gering in aantal. Na een minuut of tien keerde Clane terug naar zijn beginpunt, tevreden over zichzelf, omdat hij er in geslaagd was het tij te zijnen gunste te laten keren. Of hij er veel wijzer van zou worden was een andere zaak. Hij had ook geen tijd om daar nu over na te denken, want in de verte naderde een lange, wonderbaarlijke optocht. Eerst naderde er een groot aantal vrolijk gekleurde patrouillevaartuigen. Al vliegend tolden zij om hun as in het rond, zodat het geheel wel iets weg had van een prachtig vuurwerk. Met een laatste, gelijktijdig uitgevoerde draai kwamen zij tot stilstand en namen recht tegenover Clane hun posities in. Het was een schitterend uitgevoerde manoeuvre, maar pas toen zij doodstil in de lucht hingen zag hij dat de naast en boven elkaar hangende toestellen de letters van een woord vormden. Dat woord was C A L A J . En toen naderde de meest wonderbaarlijke machine van al. Het was een enorm patrouilleschip met een open dek, overdadig opgesierd met bloemen als een praalwagen. Het was misschien iets te overdadig, iets te overdreven voor dit doel. Calaj zelf was nauwelijks te onderscheiden tussen al die kleurige weelde. Hij had een kleurig uniform gekozen, dat wonderwel paste bij de hem omringende bloemen. Zijn rode mantel was versierd met anjers en rozen en nog een half dozijn andere bloemsoorten en ook op de blauw en geel gestreepte broek, die hij droeg, waren bloemen aangebracht. Het leek duidelijk, dat de nieuwe Hoogste Bestuurder reeds het gevaarlijke stadium bereikt had waarin niemand uit zijn omgeving het meer waagde hem te adviseren. Terwijl Clane toekeek zakte de kleurige monstruositeit naar de grond, terwijl overal er omheen andere patrouillevaartuigjes landden. Traggen kwam naar voren met zijn megafoon. 'Zijne Excellentie, Heer Calaj in persoon, beveelt u u over te geven.' De komedie werd voortgezet. Clane antwoordde, luid genoeg om door Calaj gehoord te worden: 'Vertel dat kind in die bloemenmand dat ik hem wens te spreken.' Toen Traggen enigszins besluiteloos terugkeerde naar het bloemenschip, zag Clane Calaj een megafoon grijpen. Een moment later beval hij de in zijn nabijheid staande soldaten met schrille stem Clane te grijpen. 'Wees niet bang voor hem,' schreeuwde hij driest, 'zijn enige macht is die van de hypnose en daar hoeven jullie geen angst voor te hebben. Ik heb hier een kooi gereed staan. Sluit hem er in op en breng hem hier.' Clane lachte inwendig grimmig. Calaj had blijkbaar een verklaring gevonden voor het feit dat hij tijdens zijn laatste ontmoeting met zijn oom zo onderdanig was geweest. Hypnose. Het was een gemakkelijke manier om je eigen zwakheid te verbergen. Clane wachtte af hoe de soldaten op het commando van de jongen zouden reageren. Zowel de soldaten als de officieren leken onzeker. Er was geen sprake van enthousiasme. Ze stormden niet naar voren om hun hoogste bevelhebber te tonen dat zij bereid waren voor hem te sterven. De officieren keken ongelukkig naar Traggen, maar als zij verwacht hadden dat hij hen zou helpen, dan vergisten zij zich toch. Traggen bracht zijn megafoon omhoog en blafte: 'Gehoorzaam het bevel van de Hoogste Bestuurder, of wees bereid de gevolgen te aanvaarden!' Dat bracht beweging. Een stuk of twaalf soldaten, aangevoerd door een officier, renden naar het bloemenschip en tilden de kooi er af. Een patrouillevaartuig kwam naar voren en de kooi werd aan boord getild. De mannen klauterden over de reling en het toestel vloog op Clane af. Toen het vaartuig de dodelijke grens bereikte verscheen uit het niets een brullende steekvlam. Waar even tevoren de boot was geweest, dwarrelde nu een wolk van as traag naar de grond. 'De volgende,' zei Clane onverbiddelijk. Er volgde een stilte. Dan een woedende schreeuw van Calaj. 'Hypnose!' brulde hij een andere groep toe. 'Schenk er geen aandacht aan. Ga naar hem toe en grijpt hem!' De soldaten deinsden achteruit, maar op de een of andere vreemde manier schenen de officieren Calajs uitleg te accepteren. Woest schreeuwden zij hun manschappen toe zich aan boord van de patrouillevaartuigen te begeven. En officieren van Linn zijnde, begaven zij zich met hen aan boord. Wat hen ook verblind mocht hebben, het had niets te maken met gebrek aan moed. Deze keer kwamen er twee schepen op hem af, die op dezelfde snelle en doeltreffende wijze werden vernietigd. In de stilte die volgde brulde Clane door zijn megafoon: 'Traggen, de atoomgoden zullen mij blijven verdedigen tegen al jullie aanvallen. Als je je legioenen wilt sparen, tracht Zijne Excellentie er dan van te overtuigen dat zelfs ik niet in staat ben in te grijpen in deze tragedie. Ik kan je alleen maar waarschuwen dat de goden zelf mij zullen beschermen tegen alles wat jij en hij, en al die dwazen om hem heen die hem aan de macht brachten, tegen mij ondernemen. Neem je dus in acht!' Calaj moest hem gehoord hebben want hij krijste: 'Dit leger zal in zijn geheel aanvallen. Wij zullen die verrader met zijn hypnotische kunsten overweldigen!' Het betekende een teleurstelling voor Clane. Hij had gehoopt dat zelfs de jongen zich zou realiseren dat verder aanvallen waanzin zou zijn. Maar blijkbaar was dat te veel om te mogen verwachten. Het was nu aan hem te kiezen tussen Calaj en het leger. Het viel niet te voorspellen welke terugslag het zou hebben als hij werkelijk gedwongen zou worden de jongen te doden. Het zou zijn plannen om de macht over te nemen ernstig in gevaar kunnen brengen. Op dit ogenblik bleef er nog één mogelijkheid te onderzoeken. Hij stapte in de Riss-patrouilleboot en nam plaats voor het wapenbedieningspaneel. Zijn snelle, vaardige handen stelden het vizier in; het wapen spuwde een blauwe vlam uit, die het gras opzij van Calajs bloemenschip verzengde. 'Vertel eens, Uwe Excellentie!' riep hij spottend door de megafoon, 'lijkt het van zo dichtbij nog steeds op hypnose?' Het gras brandde. Zelfs vanwaar Clane toekeek leek het of de aarde wegsmolt. Calaj kwam langzaam overeind en slofte lui naar de reling van zijn bloemenschip. Hij staarde een ogenblik naar de vlammen en bracht dan zijn megafoon omhoog. 'Je hoeft er maar naar te kijken,' zei hij, 'en ze verdwijnen! Grijp de verrader!' Het was een bewonderenswaardig staaltje van bluf. Op de een of andere manier had de jongen kans gezien zijn inwendige verwarring meester te worden en zijn uiterlijk straalde het zelfvertrouwen uit, zonder hetwelk geen bevelhebber mag hopen een leger te velde aan te kunnen voeren. Clane richtte zorgvuldig. Een vlam raasde langs de zijkant van het vaartuig, dat zich naast Calajs bloemenschip bevond. De hitte moest verschrikkelijk zijn, want de twee piloten kwamen wankelend van hun zitplaats overeind en doken over de voorkant van hun scheepje. Hun kleren rookten. Calaj kromp even ineen, maar gaf zich niet gewonnen. Clane was geschokt. Zijn hoop op een eenvoudige oplossing vervloog. Calajs dappere houding sorteerde effect. Als hij de jongen nu zou doden, zou men zijn dood als een heldendood beschouwen. Clane aarzelde. Zijn volgende stap zou beslissend moeten zijn. Als hij iets te dichtbij richtte, zou Calaj gedood, of althans ernstig gewond worden. Clane pakte de microfoon. 'Calaj,' zei hij, 'ik stel voor dat je je woorden herroept. Zeg je mannen dat het geen kwestie van hypnose is en dat je de situatie eerst moet bezien, voor je tot verdere actie overgaat.' Zijn voorstel kwam op een gelukkig moment. De meeste bloemen aan de voorkant en de zijkanten van het schip brandden al en de vlammen lekten al langs wat een houten dek leek te zijn. Dikke rookwolken omhulden Calaj en de hitte moest groot zijn, want hij deed een paar stappen achteruit en begon te hoesten als iemand die rook inademt. Hij beging de vergissing een zakdoek voor zijn mond te houden en dat scheen hem er van te overtuigen dat hij zijn bluf niet langer vol kon houden. Met verrassende waardigheid klauterde hij over de reling en kwam omlaag, Traggen met een arrogant gebaar beduidend hem te volgen. Er volgde een kort overleg, waarna Calaj aan boord van een van de bontgekleurde, hem begeleidende patrouilleschepen klom. Het toestel steeg op en verdween in de richting van de ruimteschepen in de verte. Traggen riep de officieren naar zich toe. Er werd opnieuw beraadslaagd, waarna de officieren zich weer bij hun eenheden voegden. Het leger begon zich terug te trekken. Binnen anderhalf uur was er geen mens meer te zien. Vlak voor het invallen van de duisternis zette het eerste ruimteschip zich in beweging. De andere schepen volgden het een na het ander. In de snel toenemende duisternis viel het moeilijk te zien wanneer het laatste schip vertrok. Maar één ding was duidelijk. De strijd was gestreden. Hij dacht dat de problemen rond Lilidel en Calaj daarmee eveneens opgelost waren. Maar toen hij terugkeerde bij zijn huis wachtte hem daar een ramp. Een brancard werd uit het huis gedragen. Erop lag het lijk van Madelina.

 

Vijfentwintig

 

In de dood leek zij op een jong, slapend meisje; haar haren enigszins verward, haar lichaam slap, haar hoofd rustend op haar arm. Clane keek op haar neer en hij voelde iets van zijn eigen leven uit zich wegvloeien. Maar zijn stem beefde niet toen hij vroeg: 'Hoe is dit gebeurd?' 'Het gebeurde een half uur geleden, in het vluchtelingendorp.' Hij fronste zijn wenkbrauwen. Het duurde verscheidene seconden voor hij besefte wat hem trof. 'Maar wat deed zij daar?' vroeg hij. 'Zij werd uitgenodigd naar het dorp te komen, om een nieuwe baby te zien.' 'O,' zei Clane. En hoewel de ander door bleef praten, hoorde hij enige tijd niets meer. Natuurlijk, dacht hij triest, dat was hun methode. Madelina de Moeder, Madelina, de vrouw die zijn landgoed bestuurde, Madelina de goedgeefse - in al die rollen had Madelina zich uitgeleefd met alle spontane goedheid die in haar was. En de sluwe Lilidel, haar van verre gadeslaand door de ogen en oren van haar spionnen, had zich de mogelijkheden gerealiseerd. Een frontale aanval, om zijn aandacht af te leiden. En al zou die aanval misschien tot niets leiden, zij zou althans één dodelijke slag hebben toegediend. Of mogelijk was die aanval een idee van Calaj zelf en had Lilidel alleen maar geprofiteerd van de gelegenheid. De stem van de kapitein van de wacht, die nog steeds tot hem sprak, drong weer tot hem door. 'Zij stond er op te gaan, Uwe Excellentie. Wij namen alle mogelijke voorzorgsmaatregelen. Soldaten gingen het huis binnen en troffen daar de vrouw met haar echtgenoot en haar kind aan. Toen Vrouwe Madelina de slaapkamer binnenkwam zei de moeder van het kind: Is het nodig dat al die soldaten hier blijven? Vrouwe Madelina stuurde de soldaten toen naar een andere kamer en sloot de deur. Op het moment dat zij de deur sloot moet zij neergestoken zijn en zij slaakte zelfs geen kreet. Ze stierf zonder het te weten.' 'En de moordenaar?' vroeg Clane toonloos. 'Binnen een minuut koesterden wij argwaan. Een paar van onze soldaten braken de deur open. Anderen renden naar buiten. De moordenaars zijn zeer bedreven te werk gegaan. De man was naar de achterzijde van het huis gegaan, waar een patrouillevaartuig stond. De vrouw moet door het raam naar buiten geklommen zijn. Ze waren uit het gezicht verdwenen, voor wij een van onze andere schepen konden bereiken. De achtervolging is ingezet, maar ik vrees zonder veel kans op succes.' Clane deelde zijn twijfel. 'Zijn zij al geïdentificeerd?' 'Nog niet. Maar het moeten vluchtelingen zijn geweest, die bewust naar dit dorp zijn gekomen om hun daad te voltrekken.' Hij liet een graf graven op de heuvel waar Joquin, zijn lang geleden gestorven voogd, begraven lag. In de grafsteen liet hij beitelen:

 

MADELINA CORGAY LINN BEMIND ECHTGENOTE VAN CLANE MOEDER VAN BRADEN

Na de begrafenis bleef hij lang naast het graf in het gras zitten en voor het eerst dacht hij er over na, in hoeverre hijzelf verantwoordelijk was voor de moord. Hij zou nog meer voorzorgsmaatregelen hebben moeten nemen. Hij zette die gedachte snel van zich af. Het was alles zo zinloos. Een mens kan niet meer doen, dan in zijn vermogen ligt. De conclusie was simpel. Hij was terug in Linn met al zijn dodelijke intriges. Ondanks zijn eigen bedrevenheid waren Lilidel en Calaj er in geslaagd hem te treffen. En dat aan de vooravond van zijn poging om de macht over te nemen. Er scheen hem niets anders te doen te staan dan zijn plannen uit te voeren. Heer Clane Linn richtte zijn hoofdkwartier in een klein dorpje in. Het dorp lag op ongeveer een mijl van de buitenwijken van Golumb, de stad waarheen de regering was uitgeweken. Hij nam zijn intrek in een groot, één verdieping hoog huis, dat enigszins terzijde van een smalle, smerige weg lag. Rondom het huis stonden hoge bomen, in de schaduw waarvan snel vele tenten werden opgezet. Een schuur achter het huis was groot genoeg om er een aantal kleine vaartuigen te plaatsen. Aan de andere zijde van de weg stond een vele verdiepingen hoge herberg, met meer dan honderd slaapplaatsen en een eetzaal, groot genoeg om honderden hongerige gasten plaats te bieden. Verkenningsvliegtuigen patrouilleerden dag en nacht. Met hun verschrikkelijke vuurkracht beheersten zij alle toegangen tot het dorp. Soldaten patrouilleerden langs de wegen en in de velden. Al de eerste dag arriveerde een grote stroom specialisten op elk gebied. De meeste waren afkomstig van zijn eigen landgoed, andere had hij ter plaatse in dienst genomen. De tweede dag had hij een vloot van honderd schepen bijeen en kon hij met zijn werk beginnen. En van het begin af aan maakte hij letterlijk geen enkele fout meer. Zijn enorme ervaring kwam hem nu goed van pas. Nu het op actie aankwam, deed hij vrijwel alles bijna automatisch, zonder denken. Lichamelijk was het anders met hem gesteld. Hij voelde zich doorlopend vermoeid. Hij negeerde de symptomen en dwong zich tot nog grotere inspanningen. Op die tweede dag schreef hij een brief en verzond honderd afschriften daarvan over de hele planeet, aan de mannen die vroeger zijn trouwste aanhangers waren geweest. De taal van de brief was vriendelijk, maar krachtig. Hij stelde voor dat zij, allen machtige posities bekledend, hem afschriften zouden zenden van alle rapporten en mededelingen, die zij aan de regering verzonden en dat zij hem tevens alle officiële orders en documenten door zouden zenden, die zij op hun beurt van de regering ontvingen. De brief zei niet met zoveel woorden dat hij voornemens was de macht over te nemen, maar voor wie tussen de regels door kon lezen waren de aanwijzingen duidelijk genoeg. Binnen een paar uur bereikten hem de eerste antwoorden uit de meest nabij gelegen provincies. Driekwart van de antwoorden getuigde van onvoorwaardelijke trouw. Het overige kwart nam ongeveer hetzelfde standpunt in, maar stelde zich behoedzamer op. Nog voor de avond van die tweede dag kwam een groot aantal gezaghebbende persoonlijkheden hem geluk wensen met zijn actie en zij zwoeren hem trouw tot in de dood. Met elk uur nam de spanning toe. Clane trok zich pas laat terug. En hoewel hij vrijwel onmiddellijk in slaap viel, had hij een verschrikkelijke droom, die hem terugvoerde naar zijn kinderjaren. De hele nacht lang wierp hij zich rusteloos van de ene op de andere zijde. En toen hij 's ochtends ontwaakte, had hij het gevoel in het geheel niet geslapen te hebben. Hij verliet zijn slaapkamer. Hij voelde zich uitgeput en hij stond aan het begin van een nieuwe, lange dag. Hij zag dat er gedurende de donkere uren antwoorden binnen waren blijven komen. Deze kwamen uit de meer afgelegen districten. Gezien het ontstellende aantal brieven leek het Clane, dat iedereen die hij persoonlijk geschreven had, tientallen aanhangers in zijn eigen district op de hoogte had gebracht. Halverwege de ochtend maakte de lawine van berichten het noodzakelijk een deel van de herberg in gebruik te nemen en meer schrijvers met de grootste haast van zijn landgoed over te laten vliegen. Ten prooi aan een gevoel van triomf gebruikte Clane zijn lunch. Vanwaar hij zat, voor het raam van de herberg, zag hij mensen komen en gaan en plezier- zowel als militaire vaartuigen scheerden laag over de toppen van de bomen. Het leek wel, of er iedere minuut een toestel opsteeg of landde. Hier en daar werden geïmproviseerde onderkomens haastig opgezet en iedereen ondernam de nodige stappen om zich zo snel mogelijk in het patroon van zijn acties in te passen. Kort na de lunch verzond Clane zijn tweede brief, deze keer aan bestuurders, regeringsleden en andere belangrijke persoonlijkheden, die voorheen niet tot zijn aanhangers behoord hadden. Deze brief was anders gesteld dan de eerste. Kort en in koele bewoordingen bracht hij de geadresseerden op de hoogte van de plaats waar zich zijn hoofdkwartier bevond. Hij beëindigde zijn schrijven met de richtlijn: Ik deel u mede, dat afschriften van alle documenten welke u voorlegt aan Calaj, in het vervolg aan mij toegezonden moeten worden. Ook zult u alle berichten en documenten die u van de Calaj-regering ontvangt aan mij doorzenden, na er eerst een afschrift voor uw eigen dossiers van te hebben laten maken. Geslepen individuen zou de verborgen bedoeling van dit schrijven zeker niet ontgaan. Honderden voorzichtige mannen zouden de situatie begrijpen en voor hun eigen bestwil dienovereenkomstig handelen. Het resultaat was verbluffend. Binnen twee uren kwamen niet alleen de eerste antwoorden binnen, maar ook de eerste mannen. Ministers, landvoogden, militaire bevelhebbers, stafofficieren, bestuursambtenaren - de hele verdere dag en de gehele avond verdrongen zich tallozen in Clanes kleine hoofdkwartier; mannen die verlangend waren hem hun trouw te betuigen, nu zij wisten dat er eindelijk iemand opgestaan was die hun trouw waard was. Toen Clane die avond laat naar bed ging, voelde hij zich zo uitgeput als hij zich sinds de dagen na Madelina's dood niet meer gevoeld had. Maar de twijfel die zijn gedachten zo vele jaren beheerst had was verdwenen. De vragen, die hij zichzelf zo vaak gesteld had, waren nu beantwoord. Hij had de juiste snaar getroffen en de vonk van enthousiasme was overgesprongen. Men had op zijn oproep geantwoord op de wijze zoals hij gehoopt had. Maar het was tijd geweest. Het was de hoogste tijd geweest. De klok stond voor het menselijk ras op kwart voor twaalf. Maar men had zijn oproep beantwoord. Hij sliep gespannen. Toen hij ontwaakte vroeg hij zich af, of hij de kracht nog wel bezat om die duizenden dingen te doen die nog gedaan moesten worden. Binnen een paar jaar zou de mens moeten leren welke grote plaats hij innam in het Universum. Kort na het aanbreken van de dag begon de stroom nieuwe aanhangers die door zijn kantoor paradeerden weer op gang te komen. Toen de drukte te overstelpend werd, stelde een minister voor dat Clane zijn hoofdkwartier zou verplaatsen naar Golumb. Hij zou daar zijn intrek kunnen nemen in een van de meer ruimte biedende regeringsgebouwen. 'Daar zal het gemakkelijker werken zijn,' drong hij aan. Clane stemde toe en maakte bekend, dat hij de volgende dag zou verhuizen. Tegen de middag voelde hij de spanning die bezit van hem had genomen iets afnemen. Bevoegde ambtenaren hadden voorlopige kantoren ingericht om de nieuw aangekomene op te vangen en in te delen. Dit was een taak, die Clane tot nu toe geheel alleen had verricht. Hij begon berichten te ontvangen die getuigden van Lilidels verbijstering over het feit dat er steeds meer regeringsambtenaren uit de officiële residentie verdwenen. Wanneer precies zij voor het eerst een flauw vermoeden van de waarheid had gekregen, kon Clane niet ontdekken. Maar hij was niet al te verrast, toen zij op de ochtend van de vijfde dag, minder dan een uur voor hij op het punt stond naar Golumb te vertrekken, in hoogsteigen persoon op kwam dagen. De man die haar aandiende zei cynisch en luid genoeg om door haar gehoord te worden: 'Uwe Excellentie, een dame die beweert uw schoonzuster te zijn, wenst u te spreken.' Het was een wrede opmerking, vooral ook omdat de man die de woorden sprak, pas de vorige dag overgelopen was om Clane zijn aanhankelijkheid te betuigen. 'Stuur haar binnen,' was alles wat Clane zei. De vrouw die zijn kantoor binnen wankelde, was nog maar vaag te herkennen als Lilidel. Haar huid was gevlekt. Haar ogen stonden wijd open, te wijd; de huid eromheen was gerimpeld, alsof zij een slapeloze nacht had doorgebracht. Ze was om beurten woedend en angstig. 'Jij gek!' schreeuwde ze, 'hoe waag jij het te proberen de wettige regering omver te werpen!' Het was een obsessie voor haar. De 'wettige regering', dat waren zij en Calaj. Het was het enige waaraan zij denken kon en pas nadat Clane haar overgehaald had te gaan zitten werd zij kalm genoeg om zich door Clane te laten ontgoochelen. Ze luisterde naar zijn woorden met de zichtbare angst van iemand die zich ter dood hoort veroordelen. Geduldig legde Clane haar uit, dat regeringen in crisistijd soms vielen, omdat zij niet in staat waren zich te handhaven. 'Soms,' ging hij verder, 'als een zwak heerser zich niet al te veel bemoeit met de handelingen van bekwame ondergeschikten, kan zijn regering een kleine storm overleven. Maar in tijden van nationaal gevaar stort een onbekwaam kabinet als een kaartenhuis in elkaar.' Tegen het eind van zijn uitleg scheen zij niet meer te luisteren, want zij begon weer te schreeuwen wat zij van plan was te doen met de verraders. Ik heb Traggen bevolen hen allen te executeren,' zei ze met een stem die trilde van woede. Clane schudde zijn hoofd en zei rustig: Ik zond Traggen vanochtend eveneens een bevel. Ik heb hem bevolen Calaj vandaag nog levend voor mij te brengen. Laten wij eens zien wiens bevel hij gehoorzaamt.' Lilidel staarde hem een ogenblik aan. Dan schudde zij niet begrijpend haar hoofd en mompelde: 'Maar wij zijn de wettige regering.' Haar volgende handeling bewees, dat zij besefte voor wie Traggen zou kiezen. Ze sloot haar ogen. Haar hoofd zakte op haar borst. Langzaam zakte zij voor Clanes voeten op de grond in elkaar. Calaj, die laat in de middag voor hem werd geleid, gedroeg zich onbeschaamd. Hij nam plaats in een stoel, leunde achterover en zei: 'Hebben de goden mij nog steeds lief, oom?' Clane was door hem geboeid. Calajs houding toonde aan hoe menselijke wezens reageren op een nieuwe omgeving. Gedurende bijna drie jaar was Calaj in naam de Hoogste Bestuurder geweest. Misschien met uitzondering van Lilidel, waren alle mensen die hem aan de macht geholpen hadden van plan geweest de naïeve jongeman te misbruiken voor hun eigen doeleinden. Hoezeer hadden zij zich vergist. Clane verspilde geen tijd aan het jeugdige monster. Hij had Lilidel reeds over laten brengen naar een rusthuis dat hij bezat in een veraf gelegen provincie. Nu zond hij Calaj onder escorte weg om zich bij haar te voegen. Er leek geen eind te zullen komen aan het werk dat moest worden gedaan. Het nam veel tijd in beslag om de berichten die voor hem binnenkwamen - zelfs al hadden zijn administrateurs die voor hem ingekort - te lezen en te begrijpen. Maar geleidelijk aan, hoewel hij zich steeds vermoeider begon te voelen, kwam het totaalbeeld te voorschijn. Duidelijk was geworden dat de eerste fase van de Riss-invasie voorbij was. De komst van een tweede horde kolonisten, daarvan was hij overtuigd, duidde er op dat de tweede fase op het punt stond te beginnen. En die zou van meedogenloze aard zijn. De aanval zou zich nu gaan richten op elke grote gemeenschap. Schepen bewapend met resonators hoefden slechts laag over het land te vliegen en de mensen zouden met miljoenen sterven. Daarom... val de Riss aan! Maar hij had een kou gevat, die hij maar niet kwijt raakte. Zich zieker voelend dan hij toe zou willen geven, begaf Clane zich naar zijn landgoed, met de bedoeling zich een korte tijd rust te gunnen. Het leek hem het ergste dat hij had kunnen doen. Hij hoestte aan één stuk door en stikte af en toe bijna in zijn eigen slijm. Zijn hoofd deed zo'n pijn, dat hij nauwelijks kon denken. Af en toe vertroebelde zijn blik en slaagde hij er slechts met moeite in iets te zien. Het werd hem onmogelijk vast voedsel binnen te houden en hij werd gedwongen tot een dieet van louter vloeibare stoffen. Op de avond van de tweede dag ging hij zieker dan hij zich ooit eerder in zijn leven gevoeld had naar bed. Hij was er nog steeds van overtuigd dat hij alleen maar behoefte had aan rust. Dit, dacht Clane duizelig, is belachelijk. Het was de morgen van zijn derde dag in bed. Door de openstaande ramen hoorde hij de geluiden van de mannen die in de tuin aan het werk waren. Tweemaal binnen een paar minuten klonk de vrolijke, muzikale lach van een vrouw door de stille, zoete lucht. Zijn ogen deden pijn. Hij voelde zich koortsig; hij had het beurtelings gloeiend heet en ijzig koud. Hij voelde zich op dit ogenblik zo ellendig, dat het hem niets meer kon schelen wat er met hem gebeurde. Hij had het vage gevoel, dat hij een fout gemaakt had door naar zijn landgoed terug te keren; de Zonnester zou een beter toevluchtsoord zijn geweest. Er was een betere uitrusting aan boord. Er waren daar kundige doktoren, die iets voor hem zouden hebben kunnen doen. Alles wat hij nu kon doen was het uitzweten.  ^ Hij had een voorbijgaande gedachte: De moeilijkheid is, dat ik nooit eerder ziek ben geweest. Ik heb geen ervaring. Ik wist niet, dat ziekte de geest verzwakt. Liggend in bed bewoog hij zich vermoeid. Ik moet beter worden, hield hij zichzelf voor. Ik ben de enige man, die de Riss van de Aarde kan verjagen. Als ik zou sterven... Maar daar durfde hij niet aan te denken. Wrang schetste hij een beeld van zichzelf: de verachte mutant, opgeklommen tot het hoogste ambt in het Rijk van Linn, in het uur van zijn overwinning op een dodelijke vijand geveld door ziekte en aan zijn bed gekluisterd. En hier lag hij, hulpeloos, zijn lichaam verzwakt. De overwinning vervaagde, leek door zijn vingers te glippen, nu hij niet in staat was zijn macht naar buiten uit te dragen. Ontmoedigd schudde hij zijn hoofd, draaide zich op zijn zijde en ging slapen. Hij droomde dat hij een kind van vier was en hij speelde weer in de tuinen van het Centrale Paleis. En er waren andere kinderen, die hem verjoegen. In zijn nachtmerrie was zijn enige hoop dat hij in staat zou zijn de energiebol te beheersen, voor zij die hem najoegen hem zouden grijpen. De bol, symbool van kolossale macht... de bijna goddelijke bol... Zelfs in zijn droom wist hij dat de beide bollen - die welke Czinczar hem terugbezorgd had en die welke hij van de kleine mensen had genomen - zich ver van zijn landgoed bevonden. En toch, terwijl hij rende en rende, gegrepen door ontzetting, probeerde hij de macht over de bol te krijgen. Maar zijn geest leek niet in staat het sleutelwoord te vinden. De jongens die hem najoegen kwamen naderbij. Toen hij omkeek zag hij hun glinsterende ogen, hun half geopende monden. En hun kreten, die hem achtervolgden, hun woeste kreten overbrugden de jaren en klonken opnieuw in zijn oren; galmend echoënd onder zijn schedeldak. En toen, op het moment dat hun vingers zich naar hem uitstrekten, juist toen hij de uiterste wanhoop nabij was, sprak hij luid het sleutelwoord voor de bol... Hij ontwaakte, badend in zijn zweet, maar sliep bijna onmiddellijk weer in. En opnieuw joegen de jongens achter hem aan. Hij besefte, dat hij er verkeerd aan gedaan had door te proberen het sleutelwoord te vinden. Wat hij werkelijk wenste was de zwarte kist, die de bol bevatte, te bereiken. En hij bereikte de zwarte kist en dol van vreugde begon hij er in te klimmen. Hij wist, op de een of andere manier wist hij het, dat de andere jongens hem nooit zouden opmerken, als hij maar eenmaal in die kist zat. Hij kroop diep in de kist weg, hij was dieper dan hij zich herinnerde, en hij zonk weg in een vreemde, schaduwloze duisternis terwijl hij helder dacht: Wat doe ik hier? Waar leidt dit heen? Lang dacht hij over de betekenis van dit alles na. Dan, heel langzaam en pijnlijk, schoof hij de dekens van zich af. Hij ging overeind zitten. Hij voelde zich ziek, maar hij was vastbesloten. Ziek of niet, dacht hij, ik sta op. Hij wilde zich aan boord van de Zonnester begeven. In het grote scheikundige laboratorium van het schip had hij gedurende de lange reis altijd tijd gevonden sommige geneesmiddelen samen te stellen, zoals die beschreven werden in de oude medische boeken die hij aan boord had gevonden. Hij had die geneesmiddelen uitgeprobeerd; eerst op hen die stervende waren, daarna, voorzichtig, op de zieken. Sommige ervan hadden een verbluffende uitwerking gehad. Een verpleegster kwam de kamer binnen. Hij keek haar dof aan. 'Mijn kleren,' mompelde hij, 'breng mij mijn kleren.' 'Maar Uwe Excellentie,' stamelde zij, 'u mag niet opstaan. U bent ziek. U moet terug in uw bed.' Ze wachtte niet op zijn antwoord, maar haastte zich de kamer uit. Een minuut later kwam zijn lijfarts binnen rennen. Hij holde naar het bed en Clane voelde dat hij achterover geduwd werd, zonder dat hij kans zag zich ertegen te verzetten. De lakens werden over hem heen getrokken. Hij protesteerde met een tijdelijke felheid: 'Dokter, Ik wil mijn kleren hebben. Ik... ik moet naar het schip...' Zijn stem vervaagde tot een zwak gemompel. Boven hem wendde de vaag zichtbare gestalte van de dokter zich tot de al even wazige verpleegster. 'Schip?' zei hij. 'Wat wil hij doen? Gaan vechten?' Er volgde een stilte. Dan klonk de stem van de dokter weer. 'Zuster, haal de andere vrouwen en geef hem een koud bad. Ik denk dat hij een schok nodig heeft.' Het water spoelde om hem heen, maar op een vreemde manier was het of het zijn lichaam net niet bereikte. Hij onderging de behandeling gelaten, nauwelijks beseffend wat er gebeurde, maar hij dacht met een zekere mate van verbittering: Ik zit hier gevangen. Ik kan niet ontsnappen. Ze zullen mij dag en nacht in het oog houden. Zij kennen al de sluwe streken van een zieke. Rn op de een of andere manier betekent mijn hoge rang ter elfder ure niets. Hij kon zich niet herinneren dat zij hem naar zijn bed teruggedragen hadden, maar plotseling lag hij weer onder de lakens. Ze voelden zwaarder aan; het was alsof er een zwaarder gewicht op hem drukte. Hij vroeg zich af, of zij probeerden hem vast te houden, alleen door een vracht dekens op hem te leggen. Boven zijn hoofd zei een van de verpleegsters: 'Hij is in slaap gevallen. Dat is goed. Als hij ontwaakt zal hij zich een stuk beter voelen.' Hij had niet het gevoel dat hij werkelijk sliep. Noch scheen hij zich in een droomtoestand te bevinden. Hij leek op een groen gazon te staan en vreemd genoeg was Madelina aan zijn zijde. Ze lachte en zei: 'Ik zal goed voor je zijn. Je hebt iemand als ik nodig.' Hij herinnerde zich dat met een zwakke glimlach. Zijn glimlach vervaagde en hij draaide zich om en zei tegen Jerrin: 'Ik ben bang, dat dit betekent dat Czinczar de volgende Hoogste Bestuurder zal zijn. Het volk van Linn is gedoemd ten onder te gaan. Al mijn strijd was voor niets... niets...' Ver weg zei iemand: 'Er is een Raad van Negen ingesteld, om het Rijk te besturen...' Hij was alleen op het groene gazon, wandelend in de frisse lucht, diep ademhalend. Recht voor hem uit was een bos, met schaduw tussen de bomen. Gestalten sprongen van boom tot boom. Hij scheen hen te herkennen, maar toch wist hij niet zeker wie zij waren. Hij liep naar de rand van het bos. Hij aarzelde. En dan, zich ervan bewust dat Madelina achter hem was, liep hij de schaduw in. Hij ontwaakte en opende zijn ogen. De vergezichten vervaagden... de fantastische diepten waarin hij geblikt had weken terug. Hij voelde zich ontspannen en behaaglijk. Zijn blik was helder. Zijn lichaam voelde koel en prettig aan. Clane draaide zijn hoofd om. Czinczar, verwilderd en met holle wangen, zat in een stoel naast zijn bed. Het zien van hem bezorgde Clane een schok en bracht zijn herinnering terug. Hij wist weer dat men van het schip geneesmiddelen had gebracht. Hij lag in bed. Hij voelde zich goed, maar zwak. Hij vroeg aan Czinczar: 'Hoe lang duurde het?' 'Achttien dagen.' De barbaar lachte flauwtjes. 'We moesten ons een weg hierheen vechten,' zei hij. 'Toen ik hoorde dat je stervende was, zond ik je dokter een ultimatum. Toen hij geen antwoord gaf kwam ik hierheen met drie door jou opgeleide farmaceuten en een leger...' Hij onderbrak zichzelf: 'Overigens... wat deed die onwetende dwaas hier? Na al het medische werk dat je op onze terugreis aan boord verricht hebt...' Ik was vergeten dat hij nog steeds hier rondliep,' zei Clane verontschuldigend. 'Toen we pas hier terug waren had ik het te druk. Bovendien, ik was ziek en niet in staat helder te denken.' Een gedachte trof hem. Hij werd zich er plotseling scherper van bewust wat de aanwezigheid van de barbaar betekende. Hier naast hem zat een man, bekend om zijn bloeddorstigheid. En toch was hij zijn grootste rivaal in de strijd om de macht in het zonnestelsel onbaatzuchtig te hulp gekomen. Czinczar scheen te beseffen wat hij dacht. 'Uwe Excellentie,' zei hij grimmig, 'achttien dagen lang heb ik aan uw zijde gewaakt, omdat ik evenmin als al die dwazen daarbuiten een beter antwoord wist op het probleem dat de Riss voor ons betekenen.' Hij maakte een vaag handgebaar en ging verder: 'Het lijkt ongelooflijk, maar het menselijk ras kan door slechts één man gered worden en hoe hij dat denkt te doen, kan ik mij zelfs niet voorstellen.' Hij zweeg. Zijn blik was zo gespannen, dat het Clane een schok bezorgde. De barbaar knikte somber. 'Je raadt het goed,' zei hij. 'De oorlog met de Riss is Ín volle gang. En al de plannen, die ik had ontworpen om hen te weerstaan lijken nu reeds producten te zijn van een gestoorde geest.' Hij zweeg een ogenblik. 'Zes dagen lang,' zei hij eenvoudig, 'hebben honderden Riss-slagschepen menselijke nederzettingen aangevallen. Hoe groot de verliezen zijn, kan ik zelfs niet schatten. Mannen, vrouwen en kinderen stierven een verschrikkelijke dood. Het lijdt geen twijfel of dit is de tweede en laatste fase van de strijd.' Opnieuw veranderde zijn toon. 'Excellentie,' zei hij schor, 'we moeten deze monsters tot de laatste van onze planeet verjagen.' 'Nee,' zei Clane. Hij ging langzaam overeind zitten, zich bewust van zijn zwakte. Maar zijn blik richtte zich vast op de bloeddoorlopen ogen van de barbarenleider. 'Czinczar,' zei hij, 'morgen stellen wij de Riss een ultimatum, dat wij boven hun stellingen af zullen werpen. Ons ultimatum geeft de Riss een maand de tijd om zich uit ons zonnestelsel terug te trekken en ons eerder gedane voorstel om de planeten te delen als blijvende oplossing te accepteren.' 'En als zij weigeren?' Er klonk scherpe twijfel door in de stem van de barbaar. Hij protesteerde fel: 'Uwe Excellentie, in een maand zullen vijftig miljoen mensen...' Clane ging door alsof hij niets gehoord had: 'Ongeveer twee dagen na nu beginnen wij met de vernietiging van hun strijdkrachten en hun beschavingen, waar die zich ook bevinden. Het juiste tijdstip hangt af van hoe snel ik op zal kunnen staan.' Hij schudde woest zijn hoofd naar Czinczar. 'Schrik niet. Ik voelde me nooit eerder zo helder en gezond van geest. Eindelijk ben ik gereed. Laat mij je vertellen, mijn vriend, ik zie dingen, die geen mens, geen brein, ooit eerder gezien heeft. Alle voorbereidende proeven zijn genomen, hoewel ik nog een paar bijzondere elektronische foto's moet nemen.' 'En dan?' 'Dan zal althans een deel van de diepere betekenis van de materie en de energie ons duidelijk worden.'

 

Zesentwintig

 

Gedurende een minuut nadat hij was binnengekomen bleef Clane onopgemerkt. Hij nam de gelegenheid waar om zijn gehoor gade te slaan. Het was een voornaam gezelschap, dat daar bijeen was in het grote, scheikundig laboratorium aan boord van het indrukwekkende - voormalige Riss en nu Linn - oorlogsschip, de Zonnester. De Tempelgeleerden, hier aanwezig, zagen er opvallend uit in hun lange, witte gewaden. De regeringsvertegenwoordigers waren smaakvol gekleed; als topfunctionarissen zaten zij bij de verdeling van goederen natuurlijk het dichtst bij het vuur. Van alle gasten zagen de hooggeborenen van het land er nog het armoedigst uit. Hun landgoederen waren bezet door de vluchtelingen en het was gebruik om er zoals nu, in tijden van nood, uit te zien alsof men evenzeer te lijden had als het gewone volk. Om de een of andere reden, zoals Clane tijdens de barbaarse invasie had opgemerkt, scheen dat de ontheemden, de armen en de onnozele goed te doen. De aandacht van de aanwezigen was plotseling op hem gericht. Het geluid van hun gesprekken verstomde. Clane aarzelde nog een ogenblik en liep dan tussen de haag van soldaten door, die de taak hadden de hier opgestelde machinerieën tegen al te nieuwsgierige bezoekers te beschermen. Hij schakelde de stroom van de volenergie microscoop en de volenergie camera en van alle andere instrumenten die in de strijd zouden worden geworpen in. Dan draaide hij zich om, om zijn gasten aan te zien, waarvan nu ook de laatste plaats hadden genomen op hun stoelen. Clane beduidde de dragers de kist, die de energiebol bevatte, naar voren te brengen. Toen die onder een van de glanzende machines op zijn plaats gezet was, drukte hij een knop in. Een televisiecamera boorde zich in de bol toen die langs kwam rollen en bewoog zich volmaakt synchroon naar voren en naar achteren mee. Clane stak zijn hand uit naar een andere schakelaar; het licht ging uit. Een groot scherm kwam uit het plafond omlaag zakken. Daarop verscheen het beeld van het stellaire heelal. Clane wees naar de zwak gloeiende bol, die zich rechts van het scherm heen en weer bewoog. 'Het beeld waarnaar u nu kijkt bevindt zich hierin,' zei hij. Het begrip scheen te nieuw voor hen te zijn om het te kunnen bevatten. Misschien verwierpen zij zijn uitleg nog voor hij uitgesproken was. Niemand leek verbaasd en dat was al heel ongewoon. Hij wachtte tot het beeld van de sterrenmassa scherper werd. En dan, alleen geregeerd door zijn gedachte, begon het heelal voor de camera tot leven te komen. In het begin was die beweging niet duidelijk waarneembaar. Maar dan ineens raasde een vlammende zon hen tegemoet. Groter en groter werd zij op het scherm en dan was zij alweer voorbij. Een planeet, angstaanjagend dichtbij verscheen opzij in het beeld en zweefde de toeschouwers majestueus tegemoet. In de verte was een maan zichtbaar. 'Onze Aarde en onze maan,' verduidelijkte Clane. 'En dat was onze zon. Zullen we ze nu eens in deze ruimte brengen?' Hij verwachtte niet, dat zij dat zouden begrijpen. Hij schakelde de camera uit; wachtte tot het scherm volkomen leeg was en zond een gedachte uit. Zijn gehoor hield als één man de adem in. Een gloeiende, witte bol van ongeveer acht centimeter in doorsnede flitste door de ruimte en bewoog zich onder de lens van de microscoop. Opeens was het in het vertrek zo licht als op klaarlichte dag. Clane zei in de doodse stilte die was ingetreden: 'Hoewel het moeilijk zal zijn het te begrijpen... dit is onze zon. En hoewel het onmogelijk is ze met het blote oog te onderscheiden, zijn ook alle planeten hier. Mercurius, Venus, Aarde, Mars, Jupiter enzovoorts.' Hij wachtte en een man zei met een van spanning trillende stem: 'Maar hoe is dat mogelijk? We zijn hier aan boord van een schip, een paar mijl boven de Aarde' Clane gaf geen antwoord. Want dit was een van de basisgeheimen van de eeuwige voortzetting van ruimte-tijd-plaats. De Riss hadden in hun 'beschermer', met zijn resonerende energiegolf, een bijproduct geïsoleerd, dat tijdelijk binnendrong in elk ruimtetijd veld. Maar hier in de bol en diens bijproducten moest een antwoord opgesloten liggen, dichter bij de uiteindelijke waarheid, dan iemand ooit had durven dromen. Een rationele kosmologie? Voor het eerst in de geschiedenis van het leven wierpen mensen een blik in de diepste betekenis der dingen. Wat was er het eerst geweest? D)e gedachte aan het Heelal? Of het Heelal zelf? Het antwoord moest verweven zijn in de wezenlijke aard der dingen. Afmeting, snelheid, ruimte, -plaats... dat waren alle begrippen, geen werkelijkheid. Een dode is zich nergens bewust van. Een levende kan over een afstand van biljoenen lichtjaren in de duisternis staren en waarnemen hoe de sterren zich steeds verder van hem verwijderen. Maar hij kan zich niet makkelijk aanpassen aan het vierdimensionale begrip, dat het hem mogelijk maakt het gehele universum in één gedachte te doorgronden. 'En hier' - Clane draaide zich om — 'hier hebben wij een Aarde ter grootte van een stofje. Met een volenergie afstandsmicroscoop zijn wij in staat het honderden miljoenen keren te vergroten. Dat geeft ons een reusachtige bol te zien, die wij echter slechts in kleine segmenten kunnen aanschouwen.' Hij was zich bewust van de ogen die hem gadesloegen toen hij zich over het instrument boog. Hij verrichtte de nodige handelingen, rechtte dan zijn rug en zei: 'Ik heb nu een infranaald in de machine aangebracht, die ik u alleen zou kunnen beschrijven door u een paar weinig zeggende voorbeelden te geven. De Riss gebruikten deze naalden om er voorwerpen met een doorsnede van een tienmiljoenste millimeter mee te doorboren. Ik zal de naald gebruiken zoals een ander een dolkmes zou hanteren.' Hij zweeg om de geheimzinnige woorden te laten bezinken. Dan zei hij: 'Nu breng ik onze kleine zon en zijn planeten zo in positie, dat de microscoop zich kan concentreren op de Aarde.' Hij tuurde door het oculair van het instrument. Zonder op te kijken zei hij: 'Ik kan de Aarde nu onder mij zien. Ogenschijnlijk lijkt de planeet niet te tollen, maar toch moet hij ongeveer twaalfduizend omwentelingen per seconde maken. Dat zou in verhouding tot zijn afmetingen zijn. Ik heb het niet uitgerekend, aangezien wat ik van plan ben te doen zal afhangen van de automatische machinerie. Het feit dat elke seconde duizenden dagen van vierentwintig uur voorbij schijnen te gaan is slechts schijn. Er bestaat een onverbrekelijk verband tussen onszelf en die Aarde.' Hij ging verder: 'U zult vragen, hoe ik hoop iets te kunnen onderscheiden op een voorwerp, dat zo duizelingwekkend snel zijn omwentelingen maakt. Terwijl het ook nog eens elke seconde dertig banen om de zon beschrijft. Mijn antwoord is, dat de Riss ons voorzien hebben van alle noodzakelijke automatische apparatuur. Het was een kwestie van synchronisatie; onmogelijk voor het menselijk brein, maar simpel voor een energiecircuit. Ik heb gisteren nog wat geoefend op de maan om er zeker van te zijn dat de theorie klopte.' Hij richtte zich op, pakte een stapel foto's en overhandigde die aan de dichtstbijzijnde persoon. 'Deelt u deze rond,' zei hij. Hij negeerde de 'oh's' en 'ah's' die bijna onmiddellijk opklonken. Hij keerde terug naar de gigantische microscoop en nam de draad van zijn betoog weer op. 'Snelheid,' zei hij, 'is nauwelijks van enige betekenis. Deze Riss-camera maakt miljoenen foto's per seconde. De beelden worden niet vastgelegd op de film, maar opgeslagen in een buis. Gisteren, zoals u zich allen nog herinneren zult, bezochten wij een aantal in de bergen gelegen steden en keken daar vanaf veilige hoogte op neer. Maar wat u niet weet is, dat ik van elke stad waar wij overheen kwamen foto's maakte, die ik opsloeg in de buis.' Terwijl hij sprak, bracht hij zijn oog weer naar het oculair. Opnieuw richtte hij zich op. 'Op dit ogenblik neemt de camera foto's van de Aarde, telkens wanneer de planeet onder ons door gaat. Haal ik deze hefboom over, dan worden er alleen foto's gemaakt van die gebieden op die kleine bol, die wat structuur betreft overeenkomst vertonen met een van de foto's, die ik gisteren maakte van de door de Riss bezette steden.' Hij haalde de hefboom over. Een plaat schoof tussen de schitterende zon en het gehoor, waardoor het grote scherm verduisterde. Op het scherm werd een lichte plek zichtbaar. 'Ik zie dat het beeld onscherp is,' zei Clane. Hij stelde iets bij. Het resultaat was ogenblikkelijk zichtbaar. De lichte vlek op het scherm werd scherper en werd een in de bergen liggende stad. 'Nee maar,' zei een zware stem, 'dat is Denra!' 'Ik geloof,' zei Clane, 'dat ik ons bij deze voorstelling wel allemaal een plaats op de voorste rij gegeven heb.' En nog steeds, maakte hij uit hun zwakke reacties op, hadden ze er geen idee van wat er ging gebeuren. Het was ook geen wonder, moest hij toegeven. Ze waren hier getuige van een experiment op het hoogst denkbare wetenschappelijke niveau; de coördinatie van wat de Riss en de mens op dit punt hadden weten te bereiken en ze misten eenvoudig de achtergrond om het verbijsterende van wat er op het punt stond te gebeuren, te kunnen bevatten. Hij ging onverbiddelijk Verder: 'De volgende stap die wij doen is het synchroniseren van onze "naald". Realiseert u zich allen alstublieft goed, dat gebruikt tegen een Aarde ter grootte van een stofje, de doorboring met een "punt" ter dikte van een tienmiljoenste millimeter desastreuze gevolgen zou hebben. De instrumenten dienen zo te worden afgesteld, dat er slechts sprake is van een oppervlakkig prikje, zoals dit...' Op het beeldscherm verdween de stad Denra in een wolk van stof. Een kolossale hamer leek een gat van een mijl diep in de bergwand te hebben geslagen. 'Het mooie hiervan is,' zei Clane genadeloos, 'dat er geen sprake is van radioactiviteit en dat een tegenaanval onmogelijk is. U begrijpt wel, dat ik niet van plan ben al onze steden te vernietigen, tenzij wij daartoe gedwongen worden, hoewel die op het ogenblik bezet zijn door de Riss. Ik geloof, dat wij de indringers de kans moeten geven om na te denken over wat er gebeurd is, terwijl wij overschakelen naar een andere stad, deze keer niet op Aarde, maar op de Riss-planeet die wij met de Zonnester bezochten. Toen wij daar waren nam ik al de noodzakelijke foto's, omdat ik toen reeds in deze richting dacht.' Het vereiste ongeveer een minuut om die zon en haar planeten uit de bol te laten treden en onder de microscoop te brengen. Clane zei: 'Zoals u weet hebben wij onze eisen per televisie uitgezonden. We maakten gebruik van een aantal beelden om ons verhaal te vertellen. We hebben de overgave geëist van de helft van het aantal slagschepen, dat ons zonnestelsel binnengedrongen is; samenwerking op het punt van ons galactisch vredesprogramma, wat inhoudt de geleidelijke ontginning van de nieuw ontdekte, bewoonbare planeten, en de mogelijkheid naast elkaar te leven op de vele reeds bewoonde planeten. Het interstellaire televisiesysteem, overgebracht van het tweede schip dat wij buitmaakten bevindt zich hier aan boord en is in gebruik genomen... helaas is het tweede schip zelf nog steeds buiten dienst. Tot nu toe hebben wij geen antwoord op ons ultimatum binnengekregen. Het wordt daarom de hoogste tijd een koppige vijand er van te overtuigen, dat hij moet samenwerken of sterven.' Hij drukte op een knop en de Riss-stad op het scherm loste zich op in een wolk van stof. Deze klap scheen harder te zijn aangekomen dan de eerste, want niet alleen de gehele stad was verdwenen, maar ook de berg erachter leek door de planeet te zijn opgeslokt. 'Ik stel de naald nu op een diepere inslag in,' zei Clane. 'De reden is, dat we alleen de door de Riss bezette steden op Aarde "fotografeerden" en de stad, die we op de Riss-planeet bezochten. Elke slag, die we een op de sterrenkaart aangegeven Riss-planeet toedienen, is als het ware een slag in de ruimte, omdat we hier geen gebruik kunnen maken van vooraf genomen "foto's". Ik ben er van overtuigd, dat we kans zullen zien een berggebied op te sporen en te treffen, maar de slag moet hard genoeg zijn, om over een gebied van honderden vierkante mijlen effect te hebben...' Ondanks zijn wil om kalm te blijven, trilde zijn stem. Zijn gehoor was doodstil, maar geen van hen besefte, zoals hij deed, de enorme omvang van wat er gebeurde. Het Universum was bedwongen. De mens hoefde nooit meer naar de sterren te kijken om zich dan klein en onbetekenend te voelen. De grootsheid van ruimtetijd bleef even groot als altijd, maar de sluier werd langzaam opgelicht. De tijden dat de mens zich omhoog kijkend verbijsterde over het mysterie van het Heelal en de ongrijpbare grootheid ervan waren nog niet voorbij. Maar toch zou het nooit meer zo zijn als het was. Clane verborg zijn eigen gevoelens van ontzag door de tijd te nemen voor zijn voorbereidingen voor de volgende slag. Toen hij zich tenslotte weer in bedwang had zei hij: Ik denk, dat het hen enige tijd zal kosten om de bittere werkelijkheid van hun nederlaag te kunnen accepteren. Wij zullen hen moeten blijven kastijden, tot het bericht doorkomt dat zij bereid zijn onze eisen te bespreken.' Vier uren gingen voorbij; toen kwam dat bericht. Een jaar was verstreken. Lopend aan de zijde van Czinczar zei Clane: 'Ik vind het nog steeds monsterlijk lelijk.' De twee mannen, Clane gehuld in een kleurloos priestergewaad en Czinczar gekleed in het uniform van een soldaat in het barbaarse leger - in die dagen een vertrouwd beeld in de omgeving van Linn - wandelden langzaam naar het pas voltooide overwinningsmonument. Clane bekeek het aandachtig. Het monument stond op het grote plein voor het Centrale Paleis. Het bestond uit een reusachtige marmeren kubus, waar bovenop een beeldengroep stond: een man, gekleed in het gewaad van een priester, werd geflankeerd door twee planeten. Hoog boven zijn hoofd hield hij een derde planeet in zijn handen. Hij stond op zijn tenen, alsof hij naar iets reikte. Rondom zijn voeten zag men nog meer planeten en andere, stervormige voorwerpen. Het gewaad, in tegenstelling tot dat wat Clane ooit had gedragen, was goudkleurig en glansde in de namiddagzon. Het gezicht van het beeld vertoonde enige gelijkenis met dat van Clane, maar het lichaam was in verhouding tot de rest van het beeld te groot. Het was het beeld van een reus. Clane wendde zich tot Czinczar om iets tegen hem te zeggen en zag dat de ander naar een paartje keek, dat hen op enige meters passeerde. 'Moet je zien,' zei de man tegen de vrouw, 'Redder van het Ras, staat daar. Wat zullen die heersende families straks weer bedenken?' 'Weet je zeker dat het een lid van de heersende familie is?' zei de vrouw. 'O, kijk... er staat een naam onder.' Ze bewoog haar lippen, alsof ze het voor zichzelf las. 'Clane Linn,' zei ze. 'Wie is dat?' Ze drentelden verder in de richting van het paleis. 'Dat is de roem,' zei Clane droog. Hij zag dat Czinczar lachte. 'Het is een grote wereld,' zei Czinczar. 'Waarom zouden zij je naam moeten kennen? Waarom zouden ze moeten weten hoe je er uitziet? Ze hebben je niets zien verrichten. Misschien zullen ze je straks, als ons televisienet zich uitbreidt, op elke straathoek herkennen.' 'Ik ga hierover niet discussiëren,' zei Clane. 'Hoeveel gedachten schenk ik aan de grote mannen uit ons verleden? Het is goed, dat de mensen hun helden en goden vergeten. Deden zij dat niet, dan zou het er voor de nieuwgeborenen maar somber uitzien.' Czinczar zei: 'Het spijt me dat ik niet op tijd hier kon zijn voor de onthulling. Laten we hier even een minuutje gaan zitten.' Hij gebaarde naar een van de harde, stenen banken. Een groep lachende meisjes kwam voorbij. Ze keken niet eens naar het monument, noch naar de twee mannen die aan de voet ervan zaten. Twee jongemannen, die een schildersezel en een palet met zich meesjouwden, namen plaats op een van de banken tegenover het monument. Ze installeerden hun ezel, namen het palet ter hand en begonnen te schilderen. 'Wat ik er zo mooi van vind,' zei een van hen, 'is de manier waarop het zich aftekent tegen de hemel. Als ik het een beetje vaag op de voorgrond zet, kan ik een mooie wolkenhemel schilderen.' 'Het is een monsterlijk brok werk,' zei de ander. 'Maar schilderijen van standbeelden liggen goed in de markt. Als er ergens een nieuw opgericht wordt, is het altijd zaak er als eerste bij te wezen. Als je een stuk of tien schilderijtjes van zo'n ding in de beste zaken kwijt kunt, ben je er zeker van dat je er later honderden bestellingen op krijgt.' Ze zwegen weer. Na verscheidene minuten kwam de tweede man naar Clane en Czinczar toe. Ik probeer dat standbeeld te schilderen,' zei hij, 'maar het is niets waard als jullie daar maar een beetje zitten op die bank. Ik zou graag zien, dat jullie even opstonden en jullie rechterhand ophieven, alsof jullie eer betuigen aan een held. Het hoeft niet zo lang te duren. Ik werk erg snel. Binnen een paar minuten heb ik jullie portretten geschetst.' Hij moest Clanes gelaatsuitdrukking verkeerd begrepen hebben, want hij haalde zijn schouders op en zei: 'Als jullie er geen zin in hebben, misschien vinden jullie het dan niet erg om op een andere bank te gaan zitten?' Czinczar wierp de Hoogste Bestuurder van Linn een ironische blik toe en stond dan op. Hij zei: Ik geloof niet dat mijn vriend voor dat standbeeld zou moeten poseren, maar ik zal me erg gelukkig prijzen het de nodige eer te bewijzen, zoals u voorstelt.' 'Dank u,' zei de schilder. Hij keerde terug naar zijn ezel.

Het Rijk Van Het Atoom, de tovernaar van Linn
~WRD0000_body.html